Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 mei 2015

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 mei 2015

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
21 mei 2015

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

21 mei 2015(*)

"Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 23 - Overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter - Vormvereisten - Elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt - Begrip - Algemene verkoopvoorwaarden die kunnen worden geraadpleegd en afgedrukt via een link die deze in een nieuw venster toont - click wrapping "

In zaak C‑322/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Krefeld (Duitsland) bij beslissing van 5 juni 2014, ingekomen bij het Hof op 4 juli 2014, in de procedure

Jaouad El Majdoub

tegen

CarsOnTheWeb.Deutschland GmbH,

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh, C. Toader (rapporteur), E. Jarašiūnas en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en W. Bogensberger als gemachtigden,

    • de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door M. Jametti als gemachtigde,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „Brussel I-verordening”).

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. El Majdoub, een autohandelaar, en CarsOnTheWeb.Deutschland GmbH over de door verzoeker in het hoofdgeding door middel van de website van CarsOnTheWeb.Deutschland gesloten koopovereenkomst met betrekking tot een motorvoertuig.

Toepasselijke bepalingen

Artikel 17, eerste alinea, van het op 27 september 1968 te Brussel ondertekende verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de opeenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (hierna: „executieverdrag”), luidt:

„Wanneer de partijen, van wie ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, een gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die staat bij uitsluiting bevoegd. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient te worden gesloten:

  1. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

  2. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;

  3. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

Volgens overweging 2 van de Brussel I-verordening strekt de verordening tot het eenvormig maken van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken alsook tot het vereenvoudigen van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is.

De overwegingen 11 en 12 van de verordening, waarin wordt aangegeven welk verband er tussen de verschillende bevoegdheidsregels bestaat en welk doel deze hebben, luiden als volgt:

  • De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

  • Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.”

  • Volgens overweging 19 van de verordening moet de continuïteit tussen het executieverdrag en deze verordening worden gewaarborgd.

    Artikel 2, lid 1, van de Brussel I-verordening voorziet in het beginsel dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat.

    Artikel 3, lid 1, van de verordening maakt deel uit van hoofdstuk II en luidt:

    „Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

    Hoofdstuk II bevat een afdeling 7 („Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”). Artikel 23, dat in deze afdeling is opgenomen, bepaalt in de leden 1 en 2:

    „1.

    Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

    1. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

    2. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

    3. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

    2.

    Als ‚schriftelijk’ wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    Verzoeker in het hoofdgeding, een in Keulen (Duitsland) gevestigde autohandelaar, heeft door middel van de website van de in Amberg (Duitsland) gevestigde verweerster in het hoofdgeding een elektrisch motorvoertuig gekocht tegen een zeer gunstige prijs. De verkoop werd echter door de verkoopster geannuleerd omdat het voertuig zou zijn beschadigd bij de voorbereiding van het transport waarbij het aan de koper zou worden geleverd.

    Verzoeker in het hoofdgeding meent dat dit slechts een voorwendsel is om de verkoop, die ongunstig zou zijn voor de verkoopster wegens de lage verkoopprijs, te annuleren, en heeft zich tot het Landgericht Krefeld gewend. Hij vordert de overdracht van het voertuig.

    Verzoeker in het hoofdgeding stelt dat hij contractant is van de in Duitsland gevestigde verweerster in het hoofdgeding en niet van de in België gevestigde moedervennootschap, zodat de verwijzende rechter bevoegd is om de zaak te behandelen.

    Verweerster in het hoofdgeding stelt daartegenover dat de Duitse rechter niet bevoegd is. Artikel 7 van de via de website van het bedrijf raadpleegbare algemene verkoopvoorwaarden voor door middel van internet verrichte transacties bevat een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, volgens welke een rechter in Leuven (België) bevoegd is. Voorts betoogt verweerster in het hoofdgeding dat niet zij, maar haar moedervennootschap contractant van verzoeker in het hoofdgeding is geworden. Dit moest verzoeker in het hoofdgeding duidelijk zijn omdat hij door de Belgische moedervennootschap een factuur zonder btw heeft laten opstellen, waarop haar adres en verdere gegevens vermeld stonden, en hij de prijs van het betrokken motorvoertuig op een Belgische rekening heeft betaald.

    Verzoeker in het hoofdgeding weerspreekt niet dat die betaalregeling is toegepast, maar meent dat de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter van artikel 7 niet rechtsgeldig is opgenomen in de koopovereenkomst omdat niet is voldaan aan de door artikel 23, lid 1, onder a), van de Brussel I-verordening voorgeschreven schriftelijke vorm. Hij voert aan dat de webpagina van verweerster in het hoofdgeding waarop haar algemene voorwaarden staan, zich niet automatisch opent bij registratie en ook niet bij het doen van een aankoop, maar dat moet worden geklikt op een veld met de aanduiding „hier klikken om de leverings‑ en betaalvoorwaarden in een nieuw venster te openen” („click wrapping”). Aan de voorwaarden van artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening is echter slechts voldaan indien het venster met die algemene voorwaarden zich automatisch opent. Bovendien is de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter ook ongeldig omdat zij willekeurig en onverwacht is.

    De verwijzende rechter wenst te vernemen of „click wrapping”, waarbij een koper de op een website staande algemene verkoopvoorwaarden kan raadplegen door te klikken op een hyperlink die een venster opent, voldoet aan de eisen van artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening. Aangezien die voorwaarden afzonderlijk kunnen worden opgeslagen en afgedrukt, vraagt de verwijzende rechter zich af of deze techniek als een elektronische mededeling waardoor de koopovereenkomst duurzaam geregistreerd wordt, en daarmee als schriftelijk in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt. Mocht dit het geval zijn, dan zou de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, volgens welke een Belgische rechter bevoegd is, geldig zijn en zou het Landgericht Krefeld niet bevoegd zijn om kennis te nemen van het geding.

    Verder gaat de verwijzende rechter ervan uit dat verzoeker in het hoofdgeding contractant is van de in Duitsland gevestigde vennootschap en niet van de Belgische moedervennootschap. Zonder de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter zou de bij hem aanhangige vordering tot overdracht dus in Duitsland moeten worden ingesteld. Verzoeker in het hoofdgeding kan die overeenkomst evenwel niet zien als onverwacht, daar hij bekend was met het buitenlandse aspect van de door hem gesloten koopovereenkomst en een internationale factuur had laten opstellen waarop het adres en verdere gegevens van de moedervennootschap vermeld stonden.

    Volgens de verwijzende rechter vereist artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening niet dat een contractant de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter daadwerkelijk heeft afgedrukt of opgeslagen. Deze bepaling stelt als enige voorwaarde dat de overeenkomst duurzaam kan worden geregistreerd. Wil elektronische mededeling voldoen aan de eisen van artikel 23, lid 2, dan moet zij dus een duurzame registratie mogelijk maken.

    De verwijzende rechter is van oordeel dat „click wrapping”, de techniek die aan de orde is in het bij hem aanhangige geding, zowel het afdrukken als het opslaan mogelijk maakt van de algemene voorwaarden met daarin de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, aangezien de tekst daarvan na een klik in een apart venster wordt geopend en door een contractant kan worden afgedrukt of opgeslagen. Dat het venster met de algemene voorwaarden zich al dan niet automatisch opent, is in dit verband irrelevant.

    Het Landgericht Krefeld heeft dan ook besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

    „Voldoet het zogeheten ‚click wrapping’ aan de voorwaarden van een elektronische mededeling in de zin van artikel 23, lid 2, van [de Brussel I-verordening]?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat bij een elektronisch gesloten koopovereenkomst zoals die in het hoofdgeding, de door middel van „click wrapping” gedane acceptatie van de algemene voorwaarden, die een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, is aan te merken als een elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt als bedoeld in die bepaling.

    Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing kenmerkt het hoofdgeding zich voornamelijk door het feit dat een potentiële koper, alvorens hij een aankoop doet, expliciet akkoord moet gaan met de algemene voorwaarden van de verkoopster door op het desbetreffende veld te klikken. Na het klikken opent het document met de algemene voorwaarden van de verkoopster zich echter niet automatisch; daarvoor is een extra klik op de daartoe bestemde hyperlink nodig.

    In het hoofdgeding staat vast dat de betrokken algemene voorwaarden een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten volgens welke een rechter in Leuven bevoegd is kennis te nemen van gedingen als het hoofdgeding. Verzoeker in het hoofdgeding meent evenwel dat de acceptatie van de algemene voorwaarden door middel van „click wrapping” niet voldoet aan de eisen van artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening, daar het venster met die voorwaarden zich bij de registratie op de website of bij het verrichten van een transactie niet automatisch opent. Hieruit volgt zijns inziens dat de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter hem niet kan worden tegengeworpen.

    Nagegaan moet dus worden of tegen deze achtergrond de geldigheid van een forumkeuzebeding in een elektronisch gesloten overeenkomst, in de zin van artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening, aan de orde kan worden gesteld wanneer gebruik wordt gemaakt van „click wrapping”.

    Om te beginnen moet erop worden gewezen dat volgens artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening de door contractanten in een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter vastgelegde bevoegdheid van een gerecht of de gerechten van een lidstaat in beginsel exclusief is. De overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter is slechts geldig indien zij wordt gesloten hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst, hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de tussen de partijen gebruikelijk geworden handelwijzen of, in de internationale handel, die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn. Blijkens artikel 23, lid 2, wordt „[a]ls ‚schriftelijk’ [...] tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt”.

    De in artikel 23 van de Brussel I-verordening gestelde voorwaarden moeten strikt worden uitgelegd, daar dat artikel zowel de uit het algemene beginsel van artikel 2 van die verordening voortvloeiende bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verweerder als de bijzondere bevoegdheden van de artikelen 5 tot en met 7 van de verordening uitsluit (zie naar analogie arrest MSG, C‑106/95, EU:C:1997:70 , punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    Ten eerste is het zo dat artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening duidelijk aangeeft dat de werkingssfeer ervan beperkt is tot de gevallen waarin de partijen een gerecht hebben „aangewezen”. Zoals blijkt uit overweging 11 van de verordening wordt de voorrang voor de keuze van een ander forum dan uit hoofde van de verordening bevoegd zou zijn geweest, in naam van het autonomiebeginsel gerechtvaardigd door de wilsovereenstemming van de partijen (arrest Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62 , punt 26).

    Dienaangaande moet erop worden gewezen dat de uitlegging die het Hof heeft gegeven van de bepalingen van het executieverdrag, voor zover de Brussel I-verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats is getreden van het executieverdrag, ook geldt voor de bepalingen van de verordening, wanneer de bepalingen van deze instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt (zie met name arrest Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62 , punt 18).

    Dat is het geval bij artikel 17, eerste alinea, van het executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening, die vrijwel gelijk luiden (arrest Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62 , punt 19).

    Het Hof heeft met betrekking tot artikel 17, eerste alinea, van het executieverdrag geoordeeld dat dit artikel, door de geldigheid van een clausule tot aanwijzing van de bevoegde rechter afhankelijk te stellen van het bestaan van een „overeenkomst” tussen partijen, de aangezochte rechter verplicht in de eerste plaats te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart, inderdaad het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt. Ook heeft het Hof gepreciseerd dat de vormvereisten van dit artikel tot doel hebben te waarborgen dat de wilsovereenstemming inderdaad vaststaat (zie arrest MSG, C‑106/95, EU:C:1997:70 , punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    Hieruit volgt dat, zoals reeds het geval was met de doelstelling van artikel 17, eerste alinea, van het executieverdrag, de daadwerkelijke instemming van de belanghebbenden een van de doelstellingen van artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening is (zie arrest Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62 , punt 28 en aangehaalde rechtspraak).

    In het onderhavige geval is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkoper, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, expliciet akkoord gegaan met de algemene voorwaarden in kwestie door te klikken op het desbetreffende veld op de website van de betrokken verkoopster.

    Ten tweede is het zo dat volgens artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening, dat in vergelijking met artikel 17 van het executieverdrag een nieuwe bepaling vormt die is toegevoegd om rekening te houden met de ontwikkeling van nieuwe communicatietechnieken, de geldigheid van een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter zoals die in het hoofdgeding, met name kan afhangen van de vraag of de overeenkomst duurzaam geregistreerd kan worden.

    Uit een letterlijke uitlegging van die bepaling volgt dat het mogelijk moet zijn om de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter duurzaam te registreren en dat het van geen belang is of de koper de tekst van de algemene voorwaarden daadwerkelijk duurzaam heeft geregistreerd vóór of na het klikken op het veld waarin staat dat hij die voorwaarden accepteert.

    Verder blijkt uit het door professor Pocar opgestelde toelichtend rapport bij het op 30 oktober 2007 te Lugano ondertekende verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2009, C 319, blz. 1, punt 109) duidelijk dat aan het vormvereiste in die bepaling is voldaan „als een duurzame registratie van een elektronisch bericht mogelijk is door het af te drukken of door het op een reservetape of ‑schijf of anderszins op te slaan” en dat dit het geval is „zelfs zonder dat zo’n duurzame registratie feitelijk is gemaakt”, zodat „de registratie niet vereist is als voorwaarde voor de formele geldigheid of het formele bestaan van de overeenkomst”.

    Deze conclusie vindt ook steun in een historische en teleologische uitlegging van artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening. Volgens de toelichting bij het door de Commissie op 14 juli 1999 te Brussel gepresenteerde voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 def.] strekt deze bepaling er immers toe dat de voorwaarde dat er een „schriftelijke” overeenkomst moet zijn of een mondelinge overeenkomst die „schriftelijk” wordt bevestigd, geen afbreuk doet aan de geldigheid van een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter die anders dan schriftelijk is gesloten maar waarvan de inhoud toegankelijk is via een beeldscherm.

    Met deze bepaling wordt dus beoogd bepaalde vormen van elektronische mededeling als schriftelijk aan te merken, om het elektronisch sluiten van overeenkomsten te vereenvoudigen, aangezien de betrokken informatie ook wordt meegedeeld wanneer de informatie toegankelijk is via een beeldscherm. Om te kunnen spreken van elektronische mededeling die dezelfde waarborgen kan bieden, in het bijzonder op het gebied van bewijsvoering, is voldoende dat de informatie vóór het sluiten van de overeenkomst kan worden opgeslagen en afgedrukt.

    Bij de uitlegging van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19), dat bepaalt dat de consument „schriftelijk of op een [andere duurzame] drager” bepaalde informatie „ontvangt”, heeft het Hof in punt 51 van het arrest Content Services (C‑49/11, EU:C:2012:419 ) verklaard dat een handelspraktijk die erin bestaat informatie voor de consument enkel toegankelijk te maken via een hyperlink op een website, niet aan de vereisten van deze bepaling voldoet, aangezien deze informatie niet door de betrokken onderneming wordt „verstrekt” en evenmin door de consument wordt „ontvangen” in de zin van deze bepaling, en dat een dergelijke website niet als een „duurzame drager” in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7 kan worden beschouwd.

    Vastgesteld moet echter worden dat die uitlegging niet toepasbaar is op artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening, aangezien zowel de bewoordingen van artikel 5, lid 1, van richtlijn 97/7, die expliciet bepalen dat de informatie op een duurzame drager aan de consument wordt meegedeeld, als het doel van die bepaling, dat specifiek ziet op de bescherming van de consument, anders zijn dan in artikel 23, lid 2.

    In het hoofdgeding staat vast dat „click wrapping” het mogelijk maakt om vóór het sluiten van de overeenkomst de tekst van de algemene voorwaarden in kwestie af te drukken en op te slaan. Dat de webpagina waarop die voorwaarden staan zich bij registratie op de website en bij het doen van een aankoop niet automatisch opent, kan dus geen afbreuk doen aan de geldigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter.

    Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 23, lid 2, van de Brussel I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat bij een elektronisch gesloten koopovereenkomst zoals die in het hoofdgeding, de door middel van „click wrapping” gedane acceptatie van de algemene voorwaarden, die een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, is aan te merken als een elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt als bedoeld in die bepaling, wanneer de tekst van de algemene voorwaarden kan worden afgedrukt en opgeslagen vóór de sluiting van de overeenkomst.

    Kosten

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat bij een elektronisch gesloten koopovereenkomst zoals die in het hoofdgeding, de door middel van „click wrapping” gedane acceptatie van de algemene voorwaarden, die een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, is aan te merken als een elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt als bedoeld in die bepaling, wanneer de tekst van de algemene voorwaarden kan worden afgedrukt en opgeslagen vóór de sluiting van de overeenkomst.

    ondertekeningen