Eerste en tweede vraag
31
Met zijn eerste en tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 56 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van online kansspelen wordt ingesteld, op grond waarvan aanbieders een concessieovereenkomst kunnen sluiten op basis waarvan zij een vergunning voor de organisatie van online kansspelen kunnen verkrijgen, door deel te nemen aan een door de minister van Economie georganiseerde aanbesteding met het oog op het sluiten van een concessieovereenkomst, of door bij de minister een offerte in te dienen met het oog op het sluiten van een concessieovereenkomst, waarbij laatstgenoemde mogelijkheid is voorbehouden aan „betrouwbare” kansspelaanbieders in de zin van de nationale wettelijke regeling.
32
Artikel 56 VWEU vereist de opheffing van iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting die inhoudt dat de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht, worden verboden, belemmerd of minder aantrekkelijk worden gemaakt, ook indien deze beperking zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten (zie in die zin arrest van
8 september 2009, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, C‑42/07, EU:C:2009:519, punt 51
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat een nationale wettelijke regeling op grond waarvan het verboden is kansspelen te organiseren zonder voorafgaande vergunning van de bestuurlijke autoriteiten, een beperking van de door artikel 56 VWEU gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting vormt (zie in die zin arrest van
30 april 2014, Pfleger e.a., C‑390/12, EU:C:2014:281, punt 39
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
Een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van kansspelen wordt ingesteld, vormt dus een beperking van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 56 VWEU.
35
Onderzocht moet worden of deze beperking niettemin kan worden gerechtvaardigd.
36
Met betrekking tot de gronden die kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van nationale maatregelen die de vrijheid van dienstverrichting beperken, heeft het Hof herhaaldelijk opgemerkt dat de doelstellingen die worden nagestreefd door de nationale wettelijke regelingen die op het gebied van kansspelen en weddenschappen zijn vastgesteld, in hun geheel beschouwd, meestal verband houden met de bescherming van degenen voor wie de betrokken diensten worden verricht, meer in het algemeen van de consument, en met de bescherming van de maatschappelijke orde. Het Hof heeft tevens benadrukt dat dergelijke doelstellingen behoren tot de dwingende vereisten van algemeen belang die belemmeringen van de vrijheid van dienstverrichting kunnen rechtvaardigen.
37
Bovendien staat het aan elke lidstaat om te beoordelen of het voor de wettige doelstellingen die hij nastreeft noodzakelijk is, activiteiten inzake de organisatie van kansspelen geheel of gedeeltelijk te verbieden, dan wel ze slechts te beperken en met het oog daarop meer of minder strenge controlemaatregelen te treffen, en dienen de noodzaak en de evenredigheid van de aldus genomen maatregelen enkel te worden getoetst aan de nagestreefde doelstellingen en aan het niveau van bescherming dat de betrokken nationale autoriteiten willen waarborgen (zie in die zin arrest van
8 september 2010, Carmen Media Group, C‑46/08, EU:C:2010:505, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
In casu blijkt uit de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen dat Hongarije ter rechtvaardiging van de maatregelen in het hoofdgeding in het algemeen de doelstelling van bescherming van de consument en de risico’s voor de openbare orde en de volksgezondheid aanvoert.
39
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat deze doelstellingen beperkingen van de fundamentele vrijheden in de kansspelsector kunnen rechtvaardigen. In de rechtspraak is immers een aantal dwingende vereisten van algemeen belang aanvaard, zoals consumentenbescherming, fraudebestrijding en het voorkomen dat burgers tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord, alsmede het voorkomen van maatschappelijke problemen in het algemeen (zie in die zin arrest van
6 maart 2007, Placanica e.a., C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, EU:C:2007:133, punt 46
).
40
Volgens vaste rechtspraak moeten door de lidstaten opgelegde beperkingen evenwel voldoen aan het evenredigheidsbeginsel en is een nationale wettelijke regeling slechts geschikt om de verwezenlijking van de aangevoerde doelstelling te verzekeren wanneer de middelen om het doel te bereiken samenhangend en stelselmatig zijn (arresten van
6 maart 2007, Placanica e.a., C‑338/04, C‑359/04 en C‑360/04, EU:C:2007:133, punten 48 en 53
, en
16 februari 2012, Costa en Cifone, C‑72/10 en C‑77/10, EU:C:2012:80, punt 63
).
41
Wil een dergelijke wettelijke regeling gerechtvaardigd zijn, niettegenstaande het feit dat zij aan een fundamentele vrijheid derogeert, dan moet volgens de rechtspraak van het Hof een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van kansspelen voorts zijn gebaseerd op objectieve criteria, die niet-discriminerend en vooraf bekend zijn, zodat een grens wordt gesteld aan de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid van de nationale autoriteiten, opdat deze niet op willekeurige wijze kan worden gebruikt (zie in die zin arrest van
4 februari 2016, Ince, C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 55
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
De publieke autoriteiten die de concessies verlenen, moeten bovendien de transparantieverplichting in acht nemen. Zonder noodzakelijkerwijs te vereisen dat een aanbesteding wordt uitgeschreven, houdt deze transparantieverplichting, die van toepassing is wanneer een onderneming die is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de betrokken dienstenconcessie wordt gegund, in deze concessie geïnteresseerd kan zijn, in dat de concessieverlenende instantie aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid moet garanderen, zodat de dienstenconcessie voor mededinging openstaat en de gunningsprocedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst (zie in die zin arrest van
9 september 2010, Engelmann, C‑64/08, EU:C:2010:506, punten 49 en 50
).
43
Bovendien vereist het rechtszekerheidsbeginsel, waarvan het vertrouwensbeginsel het rechtstreekse uitvloeisel is, met name dat rechtsregels duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn, in het bijzonder wanneer die regels nadelige gevolgen kunnen hebben voor particulieren en ondernemingen (arrest van
11 juni 2015, Berlington Hungary e.a., C‑98/14, EU:C:2015:386, punt 77
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Wat in de eerste plaats een nationale regeling zoals die welke van kracht was op 25 juni 2014 betreft, zij vastgesteld dat een regel van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan betrouwbare kansspelaanbieders gedurende ten minste tien jaar kansspelen op het grondgebied van die lidstaat moeten hebben georganiseerd, een verschil in behandeling instelt, aangezien daarbij in andere lidstaten gevestigde kansspelaanbieders worden benadeeld ten aanzien van de betrokken nationale aanbieders, die gemakkelijker aan deze voorwaarde kunnen voldoen.
45
Een dergelijk verschil in behandeling kan niet louter op grond van een doelstelling van algemeen belang worden gerechtvaardigd. Bij ontbreken van een reden waarom het voor het bereiken van de aangevoerde doelstellingen noodzakelijk is om kansspelen op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst te hebben georganiseerd in plaats van op dat van een andere lidstaat, en dat gedurende ten minste tien jaar, moet deze regel worden beschouwd als discriminerend en in strijd met artikel 56 VWEU.
46
Wat in de tweede plaats een nationale regeling zoals die welke van kracht was op 29 augustus 2014 betreft, doet het vereiste om ten minste drie jaar in een lidstaat kansspelen te hebben georganiseerd, geen voordeel ontstaan voor de in de lidstaat van ontvangst gevestigde aanbieders en kan dit vereiste zijn rechtvaardiging vinden in een doelstelling van algemeen belang. Evenwel moeten de betrokken regels op transparante wijze worden toegepast ten aanzien van alle inschrijvers. Derhalve moet in herinnering worden gebracht dat de transparantieverplichting, die een logisch uitvloeisel is van het gelijkheidsbeginsel, in wezen tot doel heeft te verzekeren dat elke geïnteresseerde aanbieder kan beslissen in te schrijven op aanbestedingen op basis van het geheel van relevante informatie, en dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbestedende dienst wordt uitgesloten. Het impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten van de aanbesteding duidelijk, precies en ondubbelzinnig worden geformuleerd opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte ervan kunnen begrijpen en deze op dezelfde manier kunnen interpreteren, en anderzijds, de discretionaire bevoegdheid van de concessieverlenende autoriteit wordt afgebakend en zij in staat is om daadwerkelijk na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria die op de betrokken procedure van toepassing zijn (arrest van
4 februari 2016, Ince, C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 87
).
47
Aan dat vereiste wordt niet voldaan door een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarvan de voorwaarden die daarbij worden vastgesteld voor de uitoefening van de bevoegdheden van de minister van Economie tijdens een dergelijke procedure en de technische vereisten die door de kansspelaanbieders moeten worden vervuld bij het indienen van hun offerte, niet voldoende precies waren bepaald.
48
Bijgevolg moet op de vragen worden geantwoord dat artikel 56 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding, waarbij een stelsel van concessies en vergunningen voor de organisatie van online kansspelen wordt ingesteld, wanneer zij regels bevat die discrimineren ten aanzien van in andere lidstaten gevestigde aanbieders, of wanneer zij niet-discriminerende regels bevat die op niet-transparante wijze worden toegepast of aldus ten uitvoer worden gelegd dat bepaalde in andere lidstaten gevestigde inschrijvers zich niet of moeilijker kandidaat kunnen stellen.