Toepasselijkheid van artikel 191, lid 2, VWEU
36
Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 191, lid 2, VWEU bepaalt dat de Unie in haar milieubeleid streeft naar een hoog niveau van bescherming en dat haar beleid met name berust op het beginsel dat de vervuiler betaalt. Die bepaling beperkt zich aldus ertoe, de algemene doelstellingen van de Unie op milieugebied te omschrijven, terwijl de taak te beslissen over de met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen te nemen maatregelen ingevolge artikel 192 VWEU toekomt aan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, beslissend volgens de gewone wetgevingsprocedure (arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 39
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37
Aangezien artikel 191, lid 2, VWEU, dat het beginsel dat de vervuiler betaalt bevat, het optreden van de Unie betreft, kan deze bepaling dus als zodanig niet door particulieren worden ingeroepen om de toepassing van een nationale regeling, zoals die in het hoofdgeding, die is vastgesteld op een gebied dat onder het milieubeleid valt, uit te sluiten wanneer geen enkele op grond van artikel 192 VWEU vastgestelde Unieregeling van toepassing is die specifiek voor de betrokken situatie geldt (zie in die zin arresten van
9 maart 2010, ERG e.a., C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punt 39
, en
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 40
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
Bijgevolg kan het beginsel dat de vervuiler betaalt, zoals bedoeld in artikel 191, lid 2, VWEU, slechts tegen TTK worden ingeroepen voor zover een op grondslag van artikel 192 VWEU vastgestelde Unieregeling specifiek voor de betrokken situatie in het hoofdgeding geldt.
Toepasselijkheid van richtlijn 2004/35
39
Los van de in het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet gestelde vraag of een andere Unieregeling dan richtlijn 2004/35, zoals richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3), betrekking heeft op een situatie als in het hoofdgeding, rijst, gelet op het feit dat uit het aan het Hof voorgelegde dossier blijkt dat de zaak in het hoofdgeding luchtverontreiniging betreft, de vraag of richtlijn 2004/35 van toepassing is.
40
Artikel 2, punt 1, van deze richtlijn omschrijft „milieuschade” als schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats of schade aan wateren en bodemschade.
41
Hieruit volgt dat luchtverontreiniging op zichzelf geen milieuschade vormt in de zin van richtlijn 2004/35.
42
Volgens overweging 4 van die richtlijn omvat milieuschade echter ook schade veroorzaakt door in de lucht aanwezige elementen voor zover zij schade kunnen veroorzaken aan water, bodem, of beschermde soorten en natuurlijke habitats.
43
Krachtens artikel 267 VWEU, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, is het Hof uitsluitend bevoegd zich, op de grondslag van de feiten die de nationale rechterlijke instantie heeft omschreven, over de uitlegging of de geldigheid van een voorschrift van Unierecht uit te spreken. Derhalve staat het in het kader van de procedure van dat artikel niet aan het Hof maar aan de nationale rechter om op nationale maatregelen of situaties de regels van Unierecht toe te passen die het Hof heeft uitgelegd (arrest van
9 maart 2010, ERG e.a., C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punt 35
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om na te gaan, op basis van de feiten die alleen hij kan beoordelen, of in de zaak in het hoofdgeding de luchtvervulling dergelijke schade of een onmiddellijk gevaar voor dergelijke schade heeft kunnen veroorzaken, zodat preventieve maatregelen of herstelmaatregelen in de zin van richtlijn 2004/35 dienen te worden vastgesteld.
45
Indien deze rechter tot de conclusie zou komen dat daarvan in deze zaak geen sprake is, zal hij moeten overwegen dat de betrokken verontreiniging niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/35 valt, zodat een dergelijke situatie onder het nationale recht valt, met inachtneming van het VEU en het VWEU en onverminderd andere handelingen van afgeleid recht (zie in die zin arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 46
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46
Mocht de verwijzende rechter daarentegen tot het oordeel komen dat de luchtverontreiniging in het hoofdgeding tevens de oorzaak is van schade of van een onmiddellijk gevaar voor schade aan wateren, de bodem of beschermde soorten en natuurlijke habitats, dan zou een dergelijke luchtverontreiniging binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/35 vallen.
Voorwaarden voor milieuaansprakelijkheid
47
Er zij aan herinnerd dat richtlijn 2004/35 op grond van artikel 1 ervan ten doel heeft een kader voor milieuaansprakelijkheid vast te stellen, op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, voor het voorkomen en herstellen van milieuschade. Binnen het kader voor milieuaansprakelijkheid, waarin in die richtlijn is voorzien en dat is gegrond op een hoog niveau van milieubescherming en op het beginsel dat de vervuiler betaalt, rusten op de exploitanten zowel preventie‑ als herstelverplichtingen (zie in die zin arrest van
9 maart 2010, ERG e.a., C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punten 75 en 76
).
48
Zoals blijkt uit artikel 4, lid 5, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2004/35, gelezen in samenhang met overweging 13 ervan, vereist de in deze richtlijn vastgestelde regeling voor milieuaansprakelijkheid dat er door de bevoegde instantie een oorzakelijk verband wordt gelegd tussen de activiteit van een of meer geïdentificeerde vervuiler(s) en milieuschade of de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade (arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 54
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49
Bij de uitlegging van artikel 3, lid 1, onder a), van die richtlijn, heeft het Hof geoordeeld dat de op de bevoegde instantie rustende verplichting om een oorzakelijk verband aan te tonen, geldt in het kader van de regeling voor objectieve milieuaansprakelijkheid van exploitanten (arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 55
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
Zoals volgt uit artikel 4, lid 5, van richtlijn 2004/35, geldt die verplichting ook in het kader van de regeling voor uit de fout of nalatigheid van de exploitant voortvloeiende subjectieve aansprakelijkheid, waarin is voorzien bij artikel 3, lid 1, onder b), van die richtlijn voor andere beroepsactiviteiten dan die bedoeld in bijlage III bij deze richtlijn (zie in die zin arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 56
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
Het bijzondere belang van het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de activiteit van de exploitant en de milieuschade voor de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en dus voor de bij richtlijn 2004/35 ingestelde aansprakelijkheidsregeling, blijkt ook uit de bepalingen van deze richtlijn betreffende de gevolgen die moeten worden verbonden aan het feit dat de exploitant niet heeft bijgedragen tot de verontreiniging of het risico van verontreiniging (arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 57
).
52
In dat verband zij eraan herinnerd dat ingevolge artikel 8, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/35, gelezen in samenhang met overweging 20 ervan, de exploitant niet verplicht is de kosten te dragen indien hij kan bewijzen dat de milieuschade is veroorzaakt door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen, of het gevolg is van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie (zin in die zin arrest van
4 maart 2015, Fipa Group e.a., C‑534/13, EU:C:2015:140, punt 58
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
Uit dit alles blijkt dat de aansprakelijkheidsregeling die is ingevoerd bij richtlijn 2004/35, is gegrond op het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Daartoe legt deze richtlijn de exploitanten zowel preventie‑ als herstelverplichtingen op (zie met name arrest van
9 maart 2010, ERG e.a., C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punt 75
).
54
In casu staat vast dat TTK niet als exploitant maar als eigenaar van het onroerend goed waarop de verontreiniging zich heeft voorgedaan aansprakelijk is gesteld. Tevens lijkt de bevoegde instantie – hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan – TTK een boete te hebben opgelegd en deze niet te hebben verplicht ook preventie‑ of herstelmaatregelen te treffen.
55
Uit het aan het Hof voorgelegde dossier volgt dan ook dat de op TTK toegepaste bepalingen van de Hongaarse regeling geen deel uitmaken van de bepalingen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de bij richtlijn 2004/35 ingevoerde aansprakelijkheidsregeling.
56
Niettemin moet eraan worden herinnerd dat artikel 16 van richtlijn 2004/35 in de mogelijkheid voorziet voor lidstaten om strengere bepalingen te handhaven of in te voeren inzake preventie en herstel van milieuschade, met inbegrip van het bepalen van extra activiteiten waarop de voorschriften inzake preventie en herstel van deze richtlijn van toepassing zijn en het bepalen van verdere verantwoordelijke partijen.
57
§ 102, lid 1, van de wet op de milieubescherming bepaalt dat voor het perceel „waarop de milieuschade zich heeft voorgedaan of waarop de activiteit is uitgevoerd die een risico voor het milieu oplevert” de eigenaar en de exploitant ervan hoofdelijk aansprakelijk zijn, tenzij zij het bewijs leveren dat zij niet verantwoordelijk zijn, waarbij de eigenaar slechts van deze aansprakelijkheid wordt ontheven indien hij de daadwerkelijke gebruiker van het perceel aanwijst en zonder redelijke twijfel aantoont dat hij niet zelf de schade heeft veroorzaakt. Hiermee kan verder worden gegaan dan met de aansprakelijkheidsregeling van richtlijn 2004/35.
58
Aangezien, zonder afbreuk te doen aan de principiële verantwoordelijkheid van de exploitant, een dergelijke nationale regeling beoogt onachtzaamheid van de eigenaar te voorkomen, alsmede deze aan te sporen maatregelen te treffen en handelswijzen te ontwikkelen die de risico’s op aantasting van het milieu kunnen minimaliseren, draagt zij bij tot het voorkomen van milieuschade en bijgevolg tot de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2004/35.
59
Deze nationale regeling brengt namelijk met zich mee dat de eigenaren van onroerende goederen in de betrokken lidstaat, om niet zelf hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld, worden geacht toe te zien op het gedrag van de exploitanten van hun percelen en ingeval van milieuschade of gevaar voor dergelijke schade die exploitanten aan te geven bij de bevoegde instantie.
60
Aangezien een dergelijke regeling verder gaat dan het mechanisme van richtlijn 2004/35 door een categorie van personen te bepalen die samen met de exploitanten hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn, valt zij onder artikel 16 van richtlijn 2004/35, dat – gelezen in samenhang met artikel 193 VWEU – verdergaande beschermingsmaatregelen toelaat, mits zij verenigbaar zijn met het VEU en het VWEU en ter kennis van de Europese Commissie worden gebracht.
61
Wat het vereiste van verenigbaarheid met de Verdragen betreft, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat het aan iedere lidstaat staat om dergelijke verdergaande beschermingsmaatregelen vast te stellen, welke regels enerzijds dienstig moeten zijn om het in artikel 1 van richtlijn 2004/35 gedefinieerde doel van de richtlijn te bereiken, te weten het voorkomen en herstellen van milieuschade, en anderzijds niet mogen indruisen tegen het Unierecht, met name de algemene beginselen van dat recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest van
9 maart 2010, ERG e.a., C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punt 79
).
62
Ten slotte dient eraan te worden herinnerd dat ingeval van niet-nakoming van de in artikel 193 VWEU vermelde verplichting tot aanmelding, deze niet-nakoming als zodanig niet leidt tot onwettigheid van de verdergaande beschermingsmaatregelen (arrest van
21 juli 2011, Azienda Agro-Zootecnica Franchini en Eolica di Altamura, C‑2/10, EU:C:2011:502, punt 53
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
63
Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de bepalingen van richtlijn 2004/35, gelezen in het licht van de artikelen 191 en 193 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat, voor zover de situatie in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/35 valt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan, zij niet in de weg staan aan een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, die naast de exploitanten van de percelen waarop zich een illegale verontreiniging heeft voorgedaan, een andere categorie bepaalt van personen die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een dergelijke milieuschade, namelijk de eigenaren van de percelen, zonder dat een oorzakelijk verband moet worden vastgesteld tussen de gedraging van die eigenaren en de vastgestelde verontreiniging, mits die regeling in overeenstemming is met de algemene beginselen van Unierecht en elke relevante bepaling van het VEU en het VWEU, en van handelingen van afgeleid Unierecht.