Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 11 juli 2018
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 11 juli 2018
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 11 juli 2018
Uitspraak
Arrest van het Hof (Tiende kamer)
11 juli 2018(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2001/23/EG - Artikel 1, lid 1 - Overgang van ondernemingen - Artikel 3, lid 1 - Behoud van de rechten van de werknemers - Subrogatie in de arbeidsovereenkomsten krachtens de bepalingen van een collectieve overeenkomst - Collectieve overeenkomst die de hoofdelijke aansprakelijkheid uitsluit van de vervreemder en de verkrijger van de onderneming voor de uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen, inclusief de betaling van loon, die vóór de overgang van de onderneming zijn ontstaan”"
In zaak C‑60/17,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje) bij beslissing van 30 december 2016, ingekomen bij het Hof op 6 februari 2017, in de procedure
Ángel Somoza Hermo,
Ilunión Seguridad SA
tegenEsabe Vigilancia SA,
Fondo de Garantía Salarial (Fogasa),
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: E. Levits, kamerpresident, A. Borg Barthet (rapporteur) en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
-
Á. Somoza Hermo, vertegenwoordigd door X. Castro Martínez, abogado,
-
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en J. Rius als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 2001, L 82, blz. 16). Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Ángel Somoza Hermo en Ilunión Seguridad SA enerzijds en Esabe Vigilancia SA en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) anderzijds over het nog aan Somoza Hermo te betalen salaris en de nog aan hem te betalen aanvullende sociale uitkeringen over de jaren 2010 tot en met 2012.Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 2001/23 vormt de codificatie van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 1977, L 61, blz. 26), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB 1998, L 201, blz. 88). Overweging 3 van richtlijn 2001/23 luidt als volgt:In overweging 8 van deze richtlijn staat te lezen:„Voorzieningen zijn nodig om de werknemers bij verandering van ondernemer te beschermen, in het bijzonder om het behoud van hun rechten veilig te stellen.”
Artikel 1, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 2001/23 bepaalt:„Het begrip overgang moet ter wille van de rechtszekerheid en de juridische transparantie verduidelijkt worden in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Een dergelijke verduidelijking vormt geen wijziging van de werkingssfeer van richtlijn 77/187/EEG zoals uitgelegd door het Hof van Justitie.”
Artikel 3 van richtlijn 2001/23 luidt:
Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
Onder voorbehoud van het bepaalde onder a) en van de hiernavolgende bepalingen van dit artikel wordt in deze richtlijn als overgang beschouwd de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.”
Artikel 8 van deze richtlijn is als volgt verwoord:„1.De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.
De lidstaten kunnen bepalen dat de vervreemder en de verkrijger na het tijdstip van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen welke vóór het tijdstip van de overgang voortvloeien uit een op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking.
[...]
3.Na de overgang handhaaft de verkrijger de in een collectieve overeenkomst vastgelegde arbeidsvoorwaarden in dezelfde mate als in deze overeenkomst vastgesteld voor de vervreemder, tot op het tijdstip waarop de collectieve overeenkomst wordt beëindigd of afloopt, of waarop een andere collectieve overeenkomst in werking treedt of wordt toegepast.
De lidstaten kunnen het tijdvak waarin de arbeidsvoorwaarden moeten worden gehandhaafd beperken, mits dit tijdvak niet korter is dan één jaar.
4.
Tenzij de lidstaten anders bepalen, zijn de leden 1 en 3 niet van toepassing op de rechten van de werknemers op ouderdomsuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen uit hoofde van voor één of meer bedrijfstakken geldende aanvullende stelsels van sociale voorzieningen welke bestaan naast de wettelijke stelsels van sociale zekerheid van de lidstaten.
Zelfs indien zij overeenkomstig het bepaalde onder a) niet bepalen dat de leden 1 en 3 van toepassing zijn op dergelijke rechten, stellen de lidstaten de nodige maatregelen vast om de belangen van de werknemers, alsmede van de personen die de vestiging van de vervreemder reeds hebben verlaten op het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of rechten in wording op ouderdomsuitkeringen, met inbegrip van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, uit hoofde van de in het bepaalde onder a) van dit lid bedoelde aanvullende stelsels.”
„Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de werknemers of om de toepassing van collectieve overeenkomsten of tussen de sociale partners gesloten akkoorden te bevorderen of mogelijk te maken die gunstiger zijn voor de werknemers.”
Spaans recht
De voorschriften die gelden voor werknemers bij overgang van een economische eenheid zijn vastgelegd in de Real Decreto Legislativo 1/1995 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (wetgevend koninklijk decreet 1/1995 tot vaststelling van de gecodificeerde tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), zoals gewijzigd bij de wet 12/2001 van 9 juli 2001 (BOE nr. 164 van 10 juli 2001, blz. 24890; hierna: „werknemersstatuut”). Artikel 44 van het werknemersstatuut bepaalt:Artikel 14 van de Convenio colectivo estatal de las empresas de seguridad (collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen, BOE nr. 99 van 25 april 2013, blz. 31668, hierna: „collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen”) luidt:„1.De overgang van een onderneming, vestiging of zelfstandige productie-eenheid daarvan leidt niet automatisch tot beëindiging van de arbeidsverhouding; de nieuwe werkgever treedt in de uit de arbeidsovereenkomst en de sociale zekerheid voortvloeiende rechten en verplichtingen van de vorige werkgever, met inbegrip van de pensioenverplichtingen, onder de in de toepasselijke bijzondere regelgeving gestelde voorwaarden en, in het algemeen, in alle verplichtingen inzake aanvullende sociale bescherming die de vervreemder is aangegaan.
2.In dit artikel geldt als overgang van onderneming de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.
3.Onverminderd hetgeen in de wetgeving inzake de sociale zekerheid is bepaald, zijn de vervreemder en de verkrijger in het geval van overgangen die plaatsvinden door handelingen inter vivos, gedurende drie jaar hoofdelijk aansprakelijk voor de uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen die vóór de overgang zijn ontstaan en waaraan nog niet is voldaan.”
„Gelet op de bijzondere kenmerken en omstandigheden van de activiteit, die de mobiliteit van werknemers van de ene werkplek naar de andere vereisen, beoogt deze bepaling de stabiliteit van de werkgelegenheid voor de werknemers in deze sector te waarborgen, maar niet de stabiliteit van de werkplek, op basis van de volgende uitvoeringsvoorschriften, die van toepassing zijn op beveiligingsdiensten en –systemen, persoonsbescherming, en diensten van particuliere veldwachters:
Uitvoeringsvoorschriften
Wanneer een onderneming ophoudt met het verrichten van de door een publieke of private klant aan hem gegunde diensten, als gevolg van de beëindiging – ongeacht de oorzaak – van de dienstverleningsovereenkomst, is de nieuwe onderneming waaraan de opdracht is gegund in elk geval verplicht in de overeenkomsten te treden met de werknemers die voor deze dienstverleningsovereenkomst en op deze standplaats waren ingezet, ongeacht het type arbeidsovereenkomst of de arbeidscategorie, mits wordt aangetoond dat de werknemers die voor deze dienstverleningsovereenkomst werden ingezet gedurende een periode van minstens zeven maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de datum van de overname, daadwerkelijk in dienst waren. Deze periode omvat de wettelijke afwezigheden van de werknemer van de overgenomen dienst, zoals vastgesteld in de artikelen 45, 46 en 50 van de onderhavige collectieve overeenkomst, de periodes van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en de tuchtrechtelijke schorsingen, ongeacht hun oorzaak, met uitdrukkelijke uitzondering van verlof zonder behoud van loon als bedoeld in artikel 48, behalve voor werknemers die voor een bepaalde taak of dienst zijn aangesteld.
[...]
Verplichtingen van de onderneming die ophoudt de diensten te verrichten en van de onderneming waaraan de opdracht is gegund
Onderneming waaraan de opdracht niet langer is gegund: de onderneming die ophoudt de diensten te verrichten:
[...]
3.moet, als enige verplichte partij, zorgen voor:
de betalingen en de afdracht van premies voor het verrichten van de arbeid tot het moment van beëindiging van de gegunde opdracht, en
de algehele afwikkeling, ook met betrekking tot vakantiegeld, omdat voor de nieuw gekozen onderneming de overname enkel de verplichting inhoudt om de betrokken werknemers in dienst te houden.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
Somoza Hermo werkte als beveiligingsagent voor Esabe Vigilancia, een onderneming waaraan de opdracht was gegund voor de beveiliging van het Muséo de las Peregrinaciones de Santiago de Compostela (bedevaartsmuseum van Santiago de Compostela, Spanje), dat ressorteert onder de Consellería de Cultura de la Xunta de Galicia (ministerie van Cultuur van Galicië, Spanje). Op 16 oktober 2012 is deze beveiligingopdracht toegewezen aan Vigilancia Integrada SA (hierna: „VINSA”), nu Ilunión Seguridad, die vanaf die datum in de verplichtingen is getreden die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van de vorige onderneming waaraan die opdracht was gegund, met inbegrip van de arbeidsovereenkomst van Somoza Hermo. In dit verband heeft VINSA Somoza Hermo erop gewezen dat het volgens de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen Esabe Vigilancia is die het nog uit te keren salaris en de door laatstgenoemde toegekende maar nog uit te keren aanvullende sociale uitkeringen over de jaren 2010 tot en met 2012 moet betalen. Aangezien deze twee ondernemingen weigerden de gevorderde bedragen aan Somoza Hermo te betalen, heeft hij bij de Juzgado de lo Social no 3 de Santiago de Compostela (arbeidsrechter, rechtbank nr. 3 Santiago de Compostela, Spanje) een vordering ingesteld om betaling van deze bedragen te verkrijgen. Deze rechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en Esabe Vigilancia en VINSA op grond van artikel 44, lid 1, van het werknemersstatuut hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schulden die hij niet als verjaard beschouwde. VINSA heeft tegen het vonnis van deze rechter hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje) en daarbij aangevoerd dat de toepasselijke bepaling niet artikel 44 van het werknemersstatuut is, maar artikel 14 van de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen, dat de onderneming waaraan de opdracht is gegund, verplicht om in de uit de arbeidsovereenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen van de vervreemder te treden. Zij betoogt dat die subrogatie haar slechts verplicht om de uit de arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen vanaf het tijdstip waarop de opdracht haar werd toegewezen, over te nemen en haar vrijstelt van de verplichtingen die voorafgaan aan dat tijdstip. Ook Somoza Hermo heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de Galicia met betrekking tot de niet-toegewezen vorderingen tot betaling van nog te betalen salaris. De verwijzende rechter herinnert eraan dat de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) in een arrest van 7 april 2016 heeft geoordeeld dat artikel 14 van de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen betrekking heeft op het elkaar in de tijd opvolgen van twee ondernemingen die belast zijn met het verrichten van particuliere beveiligingsdiensten. Deze opeenvolging omvat een verplichte overname door de verkrijger van de werknemers van de vorige onderneming. Volgens dat arrest is er in het geval van elkaar opvolgende partijen dus geen sprake van subrogatie krachtens artikel 44 van het werknemersstatuut indien er geen overgang van activa of personeel (in sectoren waar de activiteit hoofdzakelijk op arbeidskrachten is gebaseerd) heeft plaatsgevonden. In dergelijke gevallen geschiedt de subrogatie bijgevolg krachtens de toepasselijke collectieve overeenkomst. Bij de overname van de werknemers van de vorige onderneming gaat het dus niet om een overgang van personeel als gevolg van het feit dat de nieuwe onderneming vrijwillig de meerderheid van de werknemers zou overnemen die voorheen de betrokken diensten verrichtten. Integendeel, in deze gevallen vloeit de overgang van het personeel voort uit de naleving van de toepasselijke collectieve overeenkomst. De nieuwe onderneming had weliswaar haar eigen personeel voor die diensten kunnen inzetten, maar is op grond van die collectieve overeenkomst echter verplicht de werknemers over te nemen die door de vorige onderneming voor die diensten werden ingezet. De Tribunal Supremo heeft geoordeeld dat de rechtspraak van het Hof in het arrest van 24 januari 2002, Temco (C‑51/00, EU:C:2002:48 ), niet in de weg staat aan deze conclusie aangezien de door de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen opgelegde subrogatie niet voortvloeit uit een situatie die binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/23 of artikel 44 van het werknemersstatuut valt. Artikel 44 van het werknemersstatuut en artikel 14 van de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen zijn immers complementair aan elkaar en conflicteren niet, aangezien collectieve overeenkomsten – die een andere situatie regelen – een verbetering aanbrengen door een van de gevolgen toe te passen die de wettelijke regeling voor de eigen werkingssfeer heeft vastgesteld. De verwijzende rechter wenst dus in wezen te vernemen of, in het kader van een hoofdzakelijk op arbeidskrachten gebaseerde activiteit, de subrogatie tussen ondernemingen die na een overgang van een dienstenovereenkomst plaatsvindt krachtens een collectieve overeenkomst die bepaalt dat de verkrijgende onderneming het personeel moet overnemen van de vorige onderneming waaraan de opdracht was gegund, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/23 valt. Zo ja, vraagt hij zich af of een bepaling van de toepasselijke collectieve overeenkomst die de hoofdelijke aansprakelijkheid uitsluit van de vervreemder en de verkrijger voor de naleving van de uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende contractuele verplichtingen die vóór de datum van overgang van de betrokken diensten zijn ontstaan, in overeenstemming is met artikel 3, lid 1, van die richtlijn. In deze context heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Is artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 [...] van toepassing wanneer een onderneming, door beëindiging van de overeenkomst tot het afnemen van diensten, ophoudt met het verrichten van de aan hem gegunde diensten, en arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit (het beveiligen van de gebouwen) en de nieuw gekozen ondernemer voor het verrichten van die diensten een wezenlijk deel van het personeel overneemt dat voor de uitvoering van die diensten was ingezet, indien deze overname van de arbeidsovereenkomsten geschiedt op grond van hetgeen in de collectieve overeenkomst [voor beveiligingsondernemingen] is bepaald?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord en indien de wetgeving van de lidstaat tot omzetting van de richtlijn overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/23 bepaalt dat de vervreemder en de verkrijger na de datum van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen, inclusief de betaling van loon, die vóór de datum van de overgang zijn ontstaan op basis van arbeidsovereenkomsten die al bestonden op het moment van de overgang, is dan een uitlegging volgens welke de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de eerdere verplichtingen niet geldt wanneer de nieuwe ondernemer krachtens de bepalingen van de collectieve overeenkomst [voor beveiligingsondernemingen] verplicht is een wezenlijk deel van het personeel over te nemen en de tekst van die cao deze hoofdelijke aansprakelijkheid voor verplichtingen van vóór de overdracht uitsluit, met artikel 3, lid 1, van die richtlijn in overeenstemming?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een opdrachtgever een met een onderneming gesloten overeenkomst voor de verrichting van diensten ter beveiliging van gebouwen heeft beëindigd en voor de verrichting van deze diensten een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met een andere onderneming die krachtens een collectieve overeenkomst een wezenlijk deel – naar aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat de vorige onderneming voor het verlenen van die diensten had ingezet, wanneer arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit. Artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/23 bepaalt dat deze richtlijn van toepassing is op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie. Dienaangaande volgt uit vaste rechtspraak dat de strekking van deze bepaling niet alleen naar de letter mag worden bepaald. Wegens de verschillen tussen de taalversies van deze richtlijn en de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen inzake het begrip overdracht krachtens overeenkomst heeft het Hof dit begrip voldoende ruim uitgelegd om te beantwoorden aan het doel van deze richtlijn, namelijk – aldus overweging 3 ervan – de werknemers bij verandering van ondernemer te beschermen (arrest van 20 januari 2011, CLECE, C‑463/09, EU:C:2011:24, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens vaste rechtspraak van het Hof is richtlijn 2001/23 immers van toepassing telkens wanneer in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt van de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de onderneming en die als werkgever verplichtingen aangaat jegens de werknemers van de onderneming. Voor de toepasselijkheid van richtlijn 2001/23 is het derhalve niet noodzakelijk dat er rechtstreekse contractuele betrekkingen tussen de vervreemder en de verkrijger bestaan, aangezien de overdracht kan gebeuren via een derde (arrest van 19 oktober 2017, Securitas, C‑200/16, EU:C:2017:780, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hieruit volgt dat het ontbreken van een contractuele band tussen de twee ondernemingen waaraan achtereenvolgens de betrokken beveiliging van de gebouwen is toevertrouwd, geen invloed heeft op de vraag of richtlijn 2001/23 van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Securitas, C‑200/16, EU:C:2017:780, punt 24 ). Ook zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/23 deze richtlijn alleen toepasselijk is indien de overgang ziet op een „overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan”. Bij de vaststelling of daadwerkelijk aan die voorwaarde is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals met name de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer het grootste deel van het personeel overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze factoren moeten worden beoordeeld in het kader van een volledig onderzoek van de feitelijke omstandigheden en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (arrest van 19 oktober 2017, Securitas, C‑200/16, EU:C:2017:780, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In het bijzonder heeft het Hof geoordeeld dat de nationale rechter bij de beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, onder meer rekening moet houden met de aard van de betrokken onderneming of vestiging (arresten van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C‑509/14, EU:C:2015:781, punt 33 , en 19 oktober 2017, Securitas, C‑200/16, EU:C:2017:780, punt 27 ). Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria die bepalen of sprake is van een overgang in de zin van richtlijn 2001/23, verschilt dus noodzakelijkerwijs naargelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs van de productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan (arrest van 19 oktober 2017, Securitas, C‑200/16, EU:C:2017:780, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het Hof heeft er al op gewezen dat een economische eenheid in bepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kan functioneren, zodat het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na de haar betreffende transactie in geen geval kan afhangen van de overdracht van dergelijke activa (arrest van 20 januari 2011, CLECE, C‑463/09, EU:C:2011:24, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zo heeft het Hof geoordeeld dat, voor zover in bepaalde sectoren waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht, een economische eenheid kan vormen, een dergelijke eenheid haar identiteit ook na de overgang kan behouden, wanneer de nieuwe ondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijk deel – naar aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat zijn voorganger speciaal voor die taak had ingezet. In dat geval verwerft de nieuwe ondernemer namelijk het georganiseerde geheel van elementen waarmee de activiteiten of bepaalde activiteiten van de overdragende onderneming duurzaam kunnen worden voortgezet (arrest van 20 januari 2011, CLECE, C‑463/09, EU:C:2011:24, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zo kan de beveiliging van een museum als in het hoofdgeding, waarvoor geen bijzondere materiële middelen hoeven te worden ingezet, worden beschouwd als een activiteit waarbij arbeidskrachten de voornaamste factor zijn, en bijgevolg kan een groep werknemers die duurzaam gemeenschappelijk een beveiligingsactiviteit verricht, bij gebreke van andere productiefactoren overeenkomen met een economische eenheid maar deze eenheid moet na de betrokken transactie ook nog haar identiteit behouden (zie naar analogie arrest van 20 januari 2011, CLECE, C‑463/09, EU:C:2011:24, punt 39 ). In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat VINSA voor de beveiliging van het bedevaartsmuseum van Santiago de Compostela, die voorheen aan Esabe Vigilancia was toevertrouwd, de werknemers heeft overgenomen die voorheen door laatstvermelde onderneming voor die diensten werden ingezet. Bijgevolg kan de identiteit van een economische eenheid als die in het hoofdgeding, waarbij arbeidskrachten de voornaamste factor zijn, worden behouden wanneer het grootste deel van het personeel van die eenheid door de vermeende verkrijger wordt overgenomen. Ofschoon de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen betoogt dat VINSA op grond van een collectieve overeenkomst verplicht was het personeel van Esabe Vigilancia over te nemen, neemt een dergelijke omstandigheid hoe dan ook niet weg, dat de overdracht betrekking heeft op een economische eenheid. Bovendien moet worden beklemtoond dat het met de collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen nagestreefde doel hetzelfde is als dat van richtlijn 2001/23, en dat die collectieve overeenkomst, wat de overname van een deel van het personeel betreft, uitdrukkelijk het geval vermeldt van een heraanbesteding als bedoeld in het hoofdgeding (zie in die zin arrest van 24 januari 2002, Temco, C‑51/00, EU:C:2002:48, punt 27 ). Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een opdrachtgever een met een onderneming gesloten overeenkomst voor de verrichting van diensten ter beveiliging van gebouwen heeft beëindigd en voor de verrichting van deze diensten een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met een andere onderneming die krachtens een collectieve overeenkomst een wezenlijk deel – naar aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat de vorige onderneming voor het verlenen van die diensten had ingezet, voor zover de transactie gepaard gaat met de overgang van een economische eenheid tussen de twee betrokken ondernemingen.Tweede vraag
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een collectieve overeenkomst de hoofdelijke aansprakelijkheid uitsluit van de vervreemder en de verkrijger van de betrokken economische eenheid voor de uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen, inclusief de betaling van loon, welke vóór de overgang van deze eenheid zijn ontstaan. In artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23 is het beginsel opgenomen dat de rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, op de verkrijger overgaan. Volgens artikel 3, lid 1, tweede alinea, kunnen de lidstaten bepalen dat de vervreemder en de verkrijger na het tijdstip van de overgang hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen welke vóór het tijdstip van de overgang voortvloeien uit een op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking. In dit verband volgt uit de verwijzingsbeslissing dat artikel 44, lid 3, van het werknemersstatuut bepaalt dat de vervreemder en de verkrijger bij overgangen die plaatsvinden door handelingen inter vivos gedurende drie jaar hoofdelijk aansprakelijk zijn voor uit arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen die vóór de overgang zijn ontstaan en waaraan nog niet is voldaan. De collectieve overeenkomst voor beveiligingsondernemingen voorziet niet in een dergelijke solidariteit. In haar schriftelijke opmerkingen betoogt de Spaanse regering dat de tweede vraag buiten de bevoegdheid van het Hof valt. In de door de verwijzende rechter gebruikte bewoordingen brengt deze vraag het Hof er immers niet toe artikel 3, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2001/23 uit te leggen, maar zich uit te spreken over de onderlinge verenigbaarheid van bepaalde nationale bepalingen. Het Hof is echter niet bevoegd om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van dergelijke bepalingen. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het Hof alleen bevoegd is de bepalingen van het Unierecht te onderzoeken. Het staat aan de nationale rechter om de draagwijdte van de nationale bepalingen en de wijze waarop zij moeten worden toegepast, te beoordelen (beschikking van 23 mei 2011, Rossius en Collard, C‑267/10 en C‑268/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:332, punt 15 ). In casu moet, gelet op de bewoordingen van deze vraag, worden vastgesteld dat zij in werkelijkheid betrekking heeft op het onderzoek van de overeenstemming van een bepaling van een collectieve overeenkomst met een nationale wettelijke bepaling. Dit onderzoek, dat een beoordeling van de hiërarchie van de normen van het nationale recht behelst, valt echter niet onder de bevoegdheid van het Hof. Bijgevolg is het Hof niet bevoegd om te antwoorden op de tweede vraag van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia.Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.-
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een opdrachtgever een met een onderneming gesloten overeenkomst voor de verrichting van diensten ter beveiliging van gebouwen heeft beëindigd en voor de verrichting van deze diensten een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met een andere onderneming die krachtens een collectieve overeenkomst een wezenlijk deel – naar aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat de vorige onderneming voor het verlenen van die diensten had ingezet, voor zover de transactie gepaard gaat met de overgang van een economische eenheid tussen de twee betrokken ondernemingen.
-
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om te antwoorden op de tweede vraag die de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van Galicië, Spanje) bij beslissing van 30 december 2016 heeft gesteld.
Ondertekeningen