a)
Argumenten van partijen
27
De Commissie betoogt dat het Koninkrijk Spanje in strijd met artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen in het beschermde natuurgebied Doñana te voorkomen. Zij wijst erop dat deze bepaling, gelezen in samenhang met punt 2.1.2 van bijlage V bij deze richtlijn, de lidstaten de verplichting oplegt te voorkomen dat menselijke activiteiten het grondwaterniveau wijzigen en op die manier de terrestrische ecosystemen beschadigen die rechtstreeks van deze waterlichamen afhangen.
28
De Commissie benadrukt in het bijzonder dat het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 en het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 aantonen dat het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60 op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen.
29
Zo heeft deze lidstaat om te beginnen, door in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 foutief te vermelden dat de watervoerende laag Almonte-Marismas in „goede kwantitatieve toestand” verkeerde in de zin van punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, de aanhoudende verslechtering onderschat die werd veroorzaakt door de overexploitatie van de watervoerende lagen in de regio Doñana – namelijk doordat almaar vaker te veel water werd onttrokken ten behoeve van irrigeerbare gronden – en niet de noodzakelijk maatregelen genomen om deze achteruitgang te vermijden. De Commissie benadrukt in dit verband dat de daling van de grondwaterniveaus in die watervoerende laag heeft geleid tot de verzuring van de tijdelijke lagunes, met grote schade tot gevolg voor de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk waren van deze watervoerende laag.
30
Voorts is die achteruitgang bevestigd bij de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021, waarbij de watervoerende laag Almonte-Marismas is opgedeeld in vijf grondwaterlichamen. In dit stroomgebiedsbeheerplan is officieel erkend dat drie van deze waterlichamen, te weten Marismas, Almonte en La Rocina (hierna: „drie waterlichamen”), in slechte kwantitatieve toestand verkeerden en dat twee daarvan, namelijk Marismas en Almonte, ook in slechte chemische toestand verkeerden.
31
Tot slot beklemtoont de Commissie dat volgens een rapport van de Confederación Hidrográfica del Guadalquivir (openbaar lichaam dat met het waterbeheer in het stroomgebied van de Guadalquivir-rivier is belast, Spanje) de drie waterlichamen, die de watervoerende laag Almonte-Marismas bevoorraden, er momenteel nog steeds op achteruitgaan, en dat er dus nog steeds schade wordt berokkend aan de terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze waterlichamen, ook al zijn de in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 bepaalde maatregelen al getroffen.
32
Het Koninkrijk Spanje betwist de argumenten van de Commissie en betoogt dat de verplichtingen van artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60 volledig zijn nagekomen, eerst met het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 en vervolgens met het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021.
33
Ten eerste biedt artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/60 de mogelijkheid ermee te wachten de verplichtingen uit artikel 4, lid 1, onder b), van deze richtlijn na te komen om „doelstellingen voor waterlichamen” gefaseerd te bereiken. Het Koninkrijk Spanje stelt van deze mogelijkheid gebruik te hebben gemaakt, daar het na de inwerkingtreding van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 heeft vastgesteld dat de doelstelling van een goede kwantitatieve toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas met name voor de drie waterlichamen niet kon worden bereikt.
34
Ten tweede zijn passende maatregelen genomen om aan de bepalingen van richtlijn 2000/60 te voldoen en om dus nieuwe verslechtering van de betrokken waterlichamen te vermijden. Zo is de totale wateronttrekking bij de waterlichamen ongeveer 10 % gedaald, zijn de drie waterlichamen waarvoor de doelstelling van een „goede kwantitatieve toestand” niet kan worden bereikt, aangemerkt als waterlichamen „die mogelijk niet in goede kwantitatieve toestand kunnen worden gebracht”, is grondwateronttrekking vervangen door oppervlaktewateronttrekking, zijn er sinds 2015 almaar meer inspecties in de regio Doñana om niet-toegestane wateronttrekking te vermijden, zijn er strafdossiers aangelegd en zijn illegale waterputten gesloten. Deze maatregelen zijn doeltreffend gebleken, aangezien het waterlichaam Almonte niet meer voortdurend achteruitgaat en de toestand van de waterlichamen La Rocina en Marismas is verbeterd.
b)
Beoordeling door het Hof
35
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2000/60 een kaderrichtlijn is met als rechtsgrondslag artikel 175, lid 1, EG (thans artikel 192, lid 1, VWEU). De richtlijn stelt gemeenschappelijke beginselen en een algemeen actiekader voor waterbescherming vast en zorgt voor de coördinatie, de integratie en – op langere termijn – de ontwikkeling van algemene beginselen en structuren voor de bescherming en het duurzame gebruik van water in de Europese Unie. De gemeenschappelijke beginselen en het globale actiekader die in de richtlijn worden vastgesteld, moeten daarna verder worden ontwikkeld door de lidstaten door middel van specifieke maatregelen die worden genomen binnen de in die richtlijn gestelde termijnen. De richtlijn beoogt evenwel geen volledige harmonisatie van de regelingen van de lidstaten inzake water (arrest van
1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C‑461/13, EU:C:2015:433, punt 34
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36
Richtlijn 2000/60 heeft volgens artikel 1, onder a), ervan tot doel een kader vast te stellen voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater, waarmee aquatische ecosystemen en terrestrische ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en worden beschermd en verbeterd (arrest van
1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C‑461/13, EU:C:2015:433, punt 36
).
37
De uiteindelijke doelstelling van richtlijn 2000/60 is dus om door een gecoördineerd optreden een „goede toestand” van alle wateren in de Unie, inclusief grondwater, te bereiken.
38
De milieudoelstellingen die de lidstaten voor grondwater moeten bereiken, worden gepreciseerd in artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60.
39
In deze bepaling zijn twee afzonderlijke maar intrinsiek met elkaar verbonden verplichtingen neergelegd. Ten eerste moeten de lidstaten op grond van punt i) van deze bepaling de nodige maatregelen ten uitvoer leggen met de bedoeling de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken en de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen. Ten tweede moeten zij op grond van de punten ii) en iii) van deze bepaling alle grondwaterlichamen beschermen, verbeteren en herstellen met de bedoeling uiterlijk eind 2015 een goede toestand te bereiken. Bijgevolg vormt de eerste verplichting – in artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 – een verplichting om de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen te voorkomen, en de tweede verplichting – in artikel 4, lid 1, onder b), ii) en iii) – van deze richtlijn, een verplichting om die toestand te verbeteren (zie in die zin arrest van
28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C‑535/18, EU:C:2020:391, punt 69
).
40
Bovendien koppelt artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60 de door de lidstaten krachtens deze bepaling te nemen beschermingsmaatregelen om de achteruitgang van de toestand van grondwaterlichamen te voorkomen, aan een voorafgaand beheerplan voor het betrokken stroomgebiedsdistrict (zie in die zin arrest van
11 september 2012, Nomarchiaki Aftodioikisi Aitoloakarnanias e.a., C‑43/10, EU:C:2012:560, punt 52
).
41
Voorts zij eraan herinnerd dat richtlijn 2000/60, om te waarborgen dat de lidstaten de door de Uniewetgever nagestreefde kwaliteitsdoelstellingen verwezenlijken, namelijk het behoud of herstel van een goede kwantitatieve en chemische toestand van het grondwater, een reeks bepalingen bevat – waaronder de artikelen 5 en 11 alsook de bepalingen van bijlage V – waarbij een ingewikkelde procedure is ingevoerd die bestaat uit meerdere, in detail geregelde fasen, teneinde de lidstaten in staat te stellen de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen op basis van de bijzonderheden en kenmerken van de waterlichamen op hun grondgebied (zie in die zin arrest van
1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C‑461/13, EU:C:2015:433, punten 41 en 42
).
42
Tot slot volgt uit de bewoordingen, de systematiek en het doel van artikel 4 van richtlijn 2000/60 dat de verplichtingen van artikel 4, lid 1, onder a) en b), van deze richtlijn voor oppervlaktewateren en voor grondwater een dwingend karakter hebben (zie in die zin arrest van
28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C‑535/18, EU:C:2020:391, punt 72
).
43
Hieruit volgt dat artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60, zoals de Commissie betoogt, niet slechts in programmatische bewoordingen eenvoudige doelstellingen van beheerplanning formuleert, maar, zodra de ecologische toestand van het betrokken waterlichaam is bepaald, dwingende gevolgen sorteert in elke fase van de procedure die door die richtlijn wordt voorgeschreven (arrest van
28 mei 2020, Land Nordrhein-Westfalen, C‑535/18, EU:C:2020:391, punt 73
).
44
In het kader van deze grief verwijt de Commissie het Koninkrijk Spanje enkel niet te hebben voldaan aan de verplichting van artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 om de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen te voorkomen.
45
Bijgevolg moet nu al het argument van het Koninkrijk Spanje worden afgewezen dat artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/60 deze lidstaat de mogelijkheid bood om ermee te wachten de verplichtingen uit artikel 4, lid 1, onder b), van deze richtlijn na te komen voor met name de drie waterlichamen in het beschermde natuurgebied Doñana. Zoals de advocaat-generaal in punt 153 van haar conclusie heeft opgemerkt, geldt deze uitzondering op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2000/60 immers enkel voor de verplichting tot verbetering in punt ii) van die bepaling, en niet voor de verplichting tot voorkoming van achteruitgang in punt i) ervan, die volgens de Commissie in casu niet is nagekomen.
46
Wat betreft de vraag of het Koninkrijk Spanje in strijd met artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 niet heeft voldaan aan de verplichting om de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana te voorkomen, moet om te beginnen worden herinnerd aan de vaste rechtspraak dat de Commissie in een niet-nakomingsprocedure de gestelde niet-nakoming moet aantonen en de gegevens moet aandragen die het Hof nodig heeft om uit te maken of er sprake is van niet-nakoming, en dat zij zich daarbij niet kan baseren op een of ander vermoeden [zie in die zin arrest van
5 maart 2020, Commissie/Cyprus (Opvang en zuivering van stedelijk afvalwater), C‑248/19, niet gepubliceerd, EU:C:2020:171, punt 20
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
47
Vervolgens moet de lidstaat alleen wanneer de Commissie voldoende bewijs heeft aangevoerd om het bestaan van de gestelde niet-nakoming aan te tonen, het aldus overgelegde bewijs en de daaruit voortvloeiende gevolgen inhoudelijk en gedetailleerd betwisten [zie naar analogie arrest van
28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, niet gepubliceerd, EU:C:2019:269, punt 39
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
48
Tot slot blijkt volgens de rechtspraak uit de opzet van artikel 4 van richtlijn 2000/60 dat verslechteringen, ook al zijn ze tijdelijk, slechts onder strenge voorwaarden zijn toegestaan en dat de drempel waarboven er sprake is van niet-nakoming van de verplichting om achteruitgang van de toestand van een waterlichaam te voorkomen, laag moet zijn (zie in die zin arrest van
1 juli 2015, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, C‑461/13, EU:C:2015:433, punt 67
).
49
Zoals de advocaat-generaal in de punten 123 tot en met 134 van haar conclusie heeft aangegeven, veronderstelt het in die bepaling gehanteerde begrip „achteruitgang” in de context van grondwater dat al in slechte staat verkeert, dat het reeds bestaande tekort nóg toeneemt en dat er dus méér overexploitatie is dan voordien. Dat er geen evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van het grondwater is, betekent daarbij dat een grondwaterlichaam niet in een goede kwantitatieve toestand verkeert als gedefinieerd in punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, maar vormt op zich niet een achteruitgang in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), i), van deze richtlijn. De vaststelling van de noodzakelijke maatregelen om dat evenwicht en dus een goede grondwatertoestand te bereiken, zoals het stopzetten van bovenmatige wateronttrekking, behoort tot de verbeteringsverplichting van artikel 4, lid 1, onder b), ii). Zolang de overexploitatie van een in slechte kwantitatieve toestand verkerend grondwaterlichaam niet toeneemt, gaat die toestand er dus niet op achteruit op een manier die in strijd is met de verplichting van artikel 4, lid 1, onder b), i), van de richtlijn.
50
De Commissie meent dat er sprake is van een achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60, ten eerste omdat de kwantitatieve toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas fout zou zijn omschreven in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015, ten tweede omdat in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 zou staan aangegeven dat de drie waterlichamen in „slechte kwantitatieve toestand” verkeren, en ten derde omdat de toestand van de drie waterlichamen achteruit zou zijn gegaan doordat het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 onvoldoende maatregelen zou bevatten.
1) Foute beschrijving van de kwantitatieve toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015
51
De Commissie verwijt het Koninkrijk Spanje ten eerste in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 ten onrechte te hebben aangegeven dat de watervoerende laag Almonte-Marismas in een „goede kwantitatieve toestand” verkeerde in de zin van punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, en bijgevolg onterecht te hebben vastgesteld dat de grondwaterstand van deze watervoerende laag niet zodanig door menselijke activiteit was gewijzigd dat daardoor de milieudoelstellingen van deze richtlijn niet zouden worden behaald, of geen milieuschade kon berokkenen aan de ecosystemen die rechtstreeks afhankelijk daarvan zijn. Volgens de Commissie vormt deze verkeerde kwalificatie het bewijs dat het Koninkrijk Spanje niet heeft aangetoond de noodzakelijke maatregelen te hebben genomen om de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen in de regio Doñana te voorkomen en met name de bovenmatige wateronttrekking te verminderen.
52
Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, bestonden er op het moment van goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 – te weten op 17 mei 2013 – voldoende aanwijzingen dat de watervoerende laag Almonte-Marismas niet voldeed aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als een waterlichaam in „goede kwantitatieve toestand” in de zin van punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60.
53
De Commissie heeft als bijlage bij haar verzoekschrift namelijk een aantal documenten van verschillende wetenschappelijke en officiële bronnen overgelegd die aantonen dat het risico bestond dat de watervoerende laag Almonte-Marismas ten tijde van de goedkeuring van dat plan de doelstellingen van richtlijn 2000/60 niet zou bereiken vanwege antropogene veranderingen en meer bepaald de bovenmatige wateronttrekking voor irrigeerbare gronden in de regio Doñana.
54
Bovendien was het Spaanse waterbestuur, zoals de Commissie betoogt, in het ruimtelijkeordeningsplan voor de regio Doñana – goedgekeurd bij Decreto 341/2003 del Gobierno de la Comunidad Autónoma de Andalucía por el que se aprueba el Plan de Ordenación del Territorio del ámbito de Doñana y se crea su Comisión de Seguimiento (koninklijk besluit nr. 341/2003 van de regering van de autonome gemeenschap Andalusië tot goedkeuring van het ruimtelijkeordeningsplan voor de regio Doñana en tot oprichting van een toezichtscommissie) van 9 december 2003 (BOJA nr. 22 van 3 januari 2004, blz. 2866) – reeds aangeraden om de gehele watervoerende laag Almonte-Marismas als overgeëxploiteerd of potentieel overgeëxploiteerd aan te merken, om zo het gevaar voor overexploitatie en verslechtering van de waterkwaliteit van die watervoerende laag te verkleinen.
55
Niettegenstaande het feit dat de in de punten 53 en 54 van dit arrest genoemde elementen, die dateren van 2003, 2008, 2009 en 2012, kunnen aantonen dat de watervoerende laag Almonte-Marismas ten tijde van de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 niet in een „goede kwantitatieve toestand” in de zin van punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60 verkeerde, kan uit die elementen niet worden afgeleid dat de verkeerde beschrijving van de kwantitatieve toestand van die watervoerende laag in dat plan tot gevolg heeft gehad dat de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana erop zijn achteruitgegaan, zoals gedefinieerd in punt 48 van dit arrest.
56
Uit het voorgaande volgt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen door in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 de kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana verkeerd te hebben beschreven.
2) Kwalificatie „slechte kwantitatieve toestand” van de drie waterlichamen in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021
57
De Commissie betoogt dat het bewijs van de verslechtering van de kwantitatieve toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas zit in het feit dat deze watervoerende laag bij de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021, in januari 2016, is onderverdeeld in vijf waterlichamen, waarbij de kwantitatieve toestand van de drie waterlichamen is aangemerkt als „slecht” in de zin van punt 2.1.2 van bijlage V bij richtlijn 2000/60. Volgens de Commissie wijst de aanpassing van dit plan er impliciet op dat de toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana erop was achtergegaan in vergelijking met de toestand die was beschreven in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015.
58
Dit betoog kan echter niet worden aanvaard.
59
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt namelijk dat de nieuwe omschrijving van de kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana louter het gevolg is van het feit dat de gehele watervoerende laag Almonte-Marismas voor de beoordeling ervan is opgedeeld in vijf aparte waterlichamen. Hierdoor is de slechte kwantitatieve toestand van de drie waterlichamen immers duidelijk geworden, terwijl de watervoerende laag Almonte-Marismas in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 in haar geheel was beoordeeld en de kwantitatieve toestand daarvan als goed werd beschouwd.
60
Zoals het Koninkrijk Spanje heeft vastgesteld, is na de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 uit de geleidelijk verzamelde informatie gebleken dat dit plan technisch onnauwkeurig was wat de eerste maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2000/60 betrof. Daarom is de watervoerende laag Almonte-Marismas in het kader van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 opgedeeld in vijf aparte waterlichamen, om de territoriale problemen gemakkelijker te kunnen lokaliseren, om nauwkeuriger te kunnen aanduiden voor welke zones het risico bestaat dat de doelstellingen van die richtlijn niet worden bereikt en om op die manier een efficiëntere en geschiktere oplossing uit te werken, die er in essentie in bestaat grondwateronttrekking terug te dringen.
61
Bovendien tonen de door de Commissie verstrekte bewijzen niet aan dat de drie waterlichamen die worden geacht in „slechte kwantitatieve toestand” te verkeren, vóór de opdeling van de watervoerende laag Almonte-Marismas in betere staat waren. Uit punt 52 van dit arrest blijkt juist dat de door de Commissie overgelegde documenten bewijzen dat er vóór de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 genoeg aanwijzingen bestonden dat deze watervoerende laag niet in goede kwantitatieve toestand verkeerde. Derhalve kan uit het feit dat de kwantitatieve toestand van de drie waterlichamen in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 als slecht wordt omschreven, niet worden afgeleid dat deze toestand nog slechter is geworden dan de toestand die werd beschreven in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015.
62
Hieruit volgt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de wijziging van de kwalificatie „goede kwantitatieve toestand” van de watervoerende laag Almonte-Marismas zoals die in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2009‑2015 was opgenomen, in de vermelding in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 dat de drie waterlichamen in „slechte kwantitatieve toestand” verkeerden, het gevolg is geweest van een achteruitgang van de toestand van die watervoerende laag, zoals gedefinieerd in punt 48 van dit arrest.
3) Achteruitgang van de waterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana doordat in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 ontoereikende maatregelen zouden zijn opgenomen
63
De Commissie betoogt dat doordat bij het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 ontoereikende maatregelen zijn genomen, de „achteruitgang” in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 nog steeds voortduurt en er nog geen inhaalbeweging is ingezet, met het risico dat de goede kwantitatieve toestand van de drie waterlichamen niet wordt bereikt binnen de in die richtlijn gestelde termijnen.
64
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van niet-nakoming moet worden beoordeeld aan de hand van de situatie waarin de betrokken lidstaat zich bevond aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof geen rekening kan houden met daarna opgetreden wijzigingen [zie arrest van
28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, niet gepubliceerd, EU:C:2019:269, punt 140
en aldaar aangehaalde rechtspraak].
65
In casu is de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn vastgesteld op 29 juni 2016 en kan er dus geen rekening worden gehouden met een deel van de gegevens die de Commissie heeft overgelegd om de continue achteruitgang van de kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana aan te tonen, in het bijzonder niet met de meeste Spaanstalige persartikelen en rapporten van de niet-gouvernementele organisatie World Wildlife Fund (WWF), die informatie over 2017, 2018 en 2019 bevatten.
66
Aangaande de vraag of het Koninkrijk Spanje zijn verplichting tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van die waterlichamen niet is nagekomen vóór 29 juni 2016, is de Commissie in wezen van mening dat de actuele, aanhoudende achteruitgang van de kwantitatieve toestand van deze waterlichamen wordt aangetoond door de voortdurende overonttrekking van grondwater in de regio Doñana en door de verslechtering van de oppervlaktewateren en ecosystemen.
67
Wat de aanhoudende overonttrekking van grondwater in de regio Doñana betreft, betoogt de Commissie dat verschillende bewijselementen afkomstig van wetenschappelijke studies, rapporten van de Spaanse autoriteiten en persartikels waarvan de kopieën als bijlage bij het verzoekschrift zijn gevoegd, bevestigen dat de geïrrigeerde oppervlakte in de regio Doñana sinds 2000 langzaam maar zeker toeneemt.
68
Hoewel dergelijke elementen inderdaad aanwijzingen kunnen vormen voor een aanhoudende overexploitatie van de watervoerende laag Almonte-Marismas, wordt daarmee niet aangetoond dat die overexploitatie nog verder is toegenomen en dat dit sinds de goedkeuring op 8 januari 2016 van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 een achteruitgang van die watervoerende laag heeft veroorzaakt.
69
In de documenten die de Commissie heeft overgelegd, met name in het in april 2017 opgestelde rapport van het openbaar lichaam dat met het waterbeheer in het stroomgebied van de Guadalquivir-rivier is belast over de toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas in het hydrologische jaar 2015‑2016 en in het rapport van de Defensor del Pueblo (ombudsman van Spanje) van 10 augustus 2018, die als bijlage bij het verzoekschrift zijn gevoegd, wordt immers slechts gewaarschuwd dat het constante gebruik van de grondwatervoorraden een bedreiging vormt voor de goede toestand van deze watervoerende laag en van de terrestrische ecosystemen die ervan afhankelijk zijn, met het risico dat de drie waterlichamen die worden geacht in een slechte kwantitatieve toestand te zijn, niet terug in goede kwantitatieve toestand kunnen worden gebracht. Het feit dat grondwaterlichamen in een slechte kwantitatieve toestand blijven, betekent evenwel op zich niet, zoals in punt 49 van dit arrest is opgemerkt, dat die toestand verder is achteruitgegaan sinds de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021.
70
Bovendien is het zo dat, zoals de advocaat-generaal in punt 130 van haar conclusie heeft opgemerkt, wanneer de kwantitatieve toestand van het grondwater slecht is, de in artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 bedoelde verplichting tot voorkoming van achteruitgang van deze toestand niet kan betekenen dat de overonttrekking van het grondwater zodanig moet worden teruggedrongen dat het evenwicht tussen de onttrekking en de aanvulling van het grondwater wordt bereikt. Dit evenwicht beantwoordt aan de definitie van een goede kwantitatieve toestand in de zin van punt 2.1.2, eerste volzin, van bijlage V bij deze richtlijn, die moet worden bereikt in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder b), ii) en iii), ervan bedoelde verbeteringsverplichting, waarvan de naleving niet wordt betwist in deze grief.
71
Derhalve volgt uit het voorgaande dat wanneer grondwaterlichamen in slechte kwantitatieve toestand verkeren, hetgeen ook is vastgesteld in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021, de in artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 neergelegde verplichting tot voorkoming van achteruitgang van de kwantitatieve toestand van die waterlichamen enkel impliceert dat er niet nog meer grondwater wordt onttrokken, zodat de oorzaken van de vastgestelde slechte kwantitatieve toestand niet nog erger worden. De Commissie heeft echter niet bewezen dat de grondwateronttrekking is toegenomen na de goedkeuring van het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 of dat de oorzaken van de slechte kwantitatieve toestand van de watervoerende laag Almonte-Marismas zijn verergerd.
72
Het Koninkrijk Spanje heeft daarentegen controlegegevens van het met het waterbeheer in het stroomgebied van de Guadalquivir belast openbaar lichaam verstrekt waaruit blijkt dat, althans sinds 2015, de indicator van de toestand van de grondwaterlichamen van de watervoerende laag Almonte-Marismas weer in de richting van zijn vroegere niveaus gaat, een tendens die waarneembaar is voor zowel alle grondwaterlichamen van de watervoerende laag Almonte-Marismas samen als de drie waterlichamen, in het bijzonder La Rocina. Derhalve moet worden vastgesteld dat volgens de beschikbare officiële registers de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana sinds ongeveer 2015 zeer lichtjes in positieve zin evolueren dankzij de concrete maatregelen die zijn uitgevoerd om de grondwateronttrekking in de regio Doñana te verminderen.
73
Gelet op de voorgaande overwegingen moet worden geoordeeld dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de slechte kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana, in strijd met de in artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60 neergelegde verplichting tot voorkoming van achteruitgang van het grondwater, door toegenomen onttrekking verder is verergerd.
74
Wat de achteruitgang van het oppervlaktewater en van de ecosystemen betreft, moet samen met de advocaat-generaal in punt 149 van haar conclusie worden opgemerkt dat deze verslechteringen aanwijzingen kunnen vormen voor een slechte kwantitatieve toestand van het betrokken grondwaterlichaam, maar niet voor verdere verslechteringen van die toestand. De Commissie heeft trouwens evenmin aangetoond dat deze aanwijzingen bewijzen dat de slechte kwantitatieve toestand van alle grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana is verergerd.
75
Bijgevolg heeft de Commissie niet aangetoond dat de drie waterlichamen er naar aanleiding van de in het stroomgebiedsbeheerplan voor de Guadalquivir-rivier 2015‑2021 vastgestelde maatregelen op zijn achteruit gegaan.
76
Uit al het voorgaande volgt dat de Commissie niet heeft aangetoond dat het Koninkrijk Spanje niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen van het beschermde natuurgebied Doñana te voorkomen in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), i), van richtlijn 2000/60.