Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 december 2023

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 december 2023

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
14 december 2023

Uitspraak

Arrest van het Hof (Eerste kamer)

14 december 2023(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers - Organisatie van de arbeidstijd - Artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Richtlijn 2003/88/EG - Artikel 7 - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon - SARS-CoV-2-virus - Quarantainemaatregel - Onmogelijkheid van overdracht van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon die is toegekend voor een met een quarantaine samenvallende periode”"

In zaak C‑206/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein (arbeidsrechter in eerste aanleg Ludwigshafen am Rhein, Duitsland) bij beslissing van 14 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 17 maart 2022, in de procedure

TF

tegen

Sparkasse Südpfalz

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb, A. Kumin en I. Ziemele (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Sparkasse Südpfalz, vertegenwoordigd door K. Kapischke, M. Sprenger en K. Waterfeld,

    • de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en D. Recchia als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 2023,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9) en van artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen TF en zijn werkgever, Sparkasse Südpfalz, betreffende de overdracht van dagen van jaarlijkse vakantie met behoud van loon die aan TF werden toegekend voor een periode die samenviel met een periode van quarantaine die hem werd opgelegd nadat hij contact had gehad met een persoon die besmet was met het SARS-CoV-2-virus.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3 De overwegingen 4 en 5 van richtlijn 2003/88 luiden als volgt:

  • „(4) De verbetering van de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid van de werknemers op het werk is een doelstelling die niet aan overwegingen van zuiver economische aard ondergeschikt mag worden gemaakt.

  • (5) Voor alle werknemers moeten passende rusttijden gelden. […]”

  • 4 Artikel 7, met als opschrift „Jaarlijkse vakantie”, van die richtlijn bepaalt in lid 1:

    „De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.”

    Duits recht

    5 § 7, lid 3, van het Bundesurlaubsgesetz (federale wet inzake vakantie) van 8 januari 1963 (BGBl. 1963, blz. 2) bepaalt in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „BUrlG”) het volgende:

    „De vakantie moet worden toegekend en opgenomen in het lopende kalenderjaar. Zij kan enkel naar het volgende kalenderjaar worden overgedragen indien zulks wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van dienstbelang of persoonlijke redenen van de werknemer. In geval van overdracht moet de vakantie worden toegekend en opgenomen in de eerste drie maanden van het volgende kalenderjaar. […]”

    6 In § 28, lid 1, van het Gesetz zur Verhütung und Bekämpfung von Infektionskrankheiten beim Menschen (Infektionsschutzgesetz) (wet ter voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziekten bij de mens) (hierna: „IfSG”) staat te lezen:

    „Indien wordt vastgesteld dat personen ziek zijn, vermoedelijk ziek zijn, besmettelijk kunnen zijn of ziekteverwekkers uitscheiden […], neemt de bevoegde autoriteit de noodzakelijke preventieve maatregelen voor zover en zolang dat nodig is om de verspreiding van overdraagbare ziekten te voorkomen; de autoriteit kan met name personen verplichten de plaats waar zij zich bevinden niet of slechts onder bepaalde voorwaarden te verlaten, of de door haar aangewezen plaatsen of openbare plaatsen niet of slechts onder bepaalde voorwaarden te betreden. […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    7 Aan TF, die sinds 2003 in dienst is bij Sparkasse Südpfalz, was voor de periode van 3 tot en met 11 december 2020 een jaarlijkse vakantie met behoud van loon toegekend.

    8 Op 2 december 2020 heeft de Kreisverwaltung Germersheim (districtsbestuur Germersheim, Duitsland) TF overeenkomstig § 28 IfSG van 2 tot en met 11 december 2020 in quarantaine geplaatst, omdat hij contact had gehad met een persoon die was besmet met het SARS-CoV-2-virus.

    9 Op 4 maart 2021 heeft TF verzocht om overdracht van de dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hem waren toegekend voor de periode die overeenkwam met de periode van de hem opgelegde verplichte quarantaine.

    10 Omdat de Sparkasse Südpfalz die overdracht had geweigerd, heeft TF een beroep ingesteld bij het Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein (arbeidsrechter in eerste aanleg Ludwigshafen am Rhein, Duitsland), de verwijzende rechter, met het doel de periode van de van overheidswege opgelegde quarantaine niet in mindering te laten brengen op de jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

    11 Deze rechterlijke instantie benadrukt dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon volgens de rechtspraak van het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) enkel tot doel heeft de werknemer vrij te stellen van zijn verplichting om te werken, en tegelijk te waarborgen dat vakantiegeld wordt betaald. De werkgever zou er echter niet verantwoordelijk voor zijn hoe deze vakantie verloopt.

    12 Volgens de verwijzende rechter is de werkgever op grond van het BUrlG alleen verplicht tot overdracht van de toegekende vakantiedagen wanneer de werknemer kan bewijzen dat hij gedurende de verlofperiode arbeidsongeschikt was. De Duitse rechterlijke instanties zouden hebben geoordeeld dat een quarantainemaatregel niet kan worden gelijkgesteld met arbeidsongeschiktheid.

    13 De verwijzende rechter betwijfelt echter of deze rechtspraak verenigbaar is met artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88.

    14 Ten eerste herinnert hij er, onder verwijzing naar het arrest van 14 oktober 2010, Union syndicale Solidaires Isère (C‑428/09, EU:C:2010:612 ), aan dat afwijkingen van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon restrictief moeten worden uitgelegd.

    15 Ten tweede is het volgens de verwijzende rechter niet zeker dat een periode van quarantaine kan worden gelijkgesteld met periode van daadwerkelijke rust, gelet op het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, dat erin bestaat de werknemer in staat te stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken.

    16 Ten derde heeft het Hof in het arrest van 29 november 2017, King (C‑214/16, EU:C:2017:914 ), geoordeeld dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet kan vervallen aan het einde van de referentieperiode, dat wil zeggen de periode waarin de jaarlijkse vakantie moet worden opgenomen, wanneer de werknemer is belemmerd om dat recht uit te oefenen. Wat dat betreft zou een quarantainemaatregel kunnen worden aangemerkt als een situatie waarin de werknemer wordt belemmerd om dat recht uit te oefenen.

    17 In deze omstandigheden heeft het Arbeitsgericht Ludwigshafen am Rhein de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moeten artikel 7, lid 1, van richtlijn [2003/88] en het in artikel 31, lid 2, van het [Handvest] neergelegde recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wettelijke bepalingen of gebruiken die betrekking hebben op de toekenning van ontspanningsverlof aan werknemers en die inhouden dat het recht op vakantie ook wordt uitgeoefend wanneer de werknemer tijdens een toegekende vakantie wordt getroffen door een onvoorziene gebeurtenis, zoals in casu een van overheidswege opgelegde quarantaine, en daardoor wordt belemmerd in de onbeperkte uitoefening van dat recht?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    Ontvankelijkheid

    18 Sparkasse Südpfalz betoogt dat de prejudiciële vraag te algemeen is geformuleerd en vooruitloopt op het antwoord. De vraag zou bijgevolg puur hypothetisch en niet ontvankelijk zijn.

    19 Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, rekening houdend met de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen, waarbij voor deze vragen een vermoeden van relevantie geldt. Wanneer de gestelde vraag betrekking heeft op de uitlegging of de geldigheid van een regel van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden, tenzij de gevraagde uitlegging kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vraag [beschikking van 27 april 2023, Ministero della Giustizia (Vergelijkend notarisexamen), C‑495/22, EU:C:2023:405, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    20 Bovendien blijkt uit vaste rechtspraak eveneens dat wanneer de vragen onjuist zijn geformuleerd of buiten het kader van de bij artikel 267 VWEU aan het Hof verleende opdracht treden, het Hof bevoegd is uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren (arrest van 13 februari 2014, Crono Service e.a., C‑419/12 en C‑420/12, EU:C:2014:81, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    21 In het onderhavige geval wenst de verwijzende rechter met zijn vraag, zoals deze is geformuleerd in de verwijzingsbeslissing, waarin hij vraagt om uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 en van artikel 31, lid 2, van het Handvest, te vernemen of de werknemer zijn vakantiedagen kan laten overdragen wegens een onvoorzienbare gebeurtenis, zoals een van overheidswege opgelegde quarantainemaatregel, die zich voordoet gedurende de periode van jaarlijkse vakantie. Daarbij zet hij uiteen waarom het antwoord van het Hof op de gestelde vraag noodzakelijk is voor de afdoening van het hoofdgeding.

    22 Wat dat betreft bevat de verwijzingsbeslissing enerzijds alle relevante gegevens op basis waarvan het Hof een nuttig antwoord kan geven op de gestelde prejudiciële vraag.

    23 Zoals Sparkasse Südpfalz betoogt, omvat het begrip „onvoorzienbare gebeurtenis” anderzijds nog andere gebeurtenissen dan een quarantainemaatregel, die in het onderhavige geval aan de orde is. Niettemin blijkt uit zowel de precisering „zoals […] een […] quarantaine” in de bewoordingen van de prejudiciële vraag als de inhoud van de verwijzingsbeslissing, dat de verwijzende rechter in werkelijkheid uitsluitend vraagt om uitlegging van de betrokken bepalingen van het Unierecht met betrekking tot de impact van een quarantainemaatregel op het recht op jaarlijkse vakantie.

    24 De prejudiciële vraag is dus ontvankelijk.

    Ten gronde

    25 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 en artikel 31, lid 2, van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of praktijk die geen overdracht toestaat van de dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon die aan een niet-zieke werknemer zijn toegekend voor een periode die samenvalt met een periode van quarantaine die van overheidswege is opgelegd omdat die werknemer contact heeft gehad met een persoon die besmet is met een virus.

    26 In de eerste plaats wordt in herinnering gebracht dat uit de bewoordingen van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 volgt dat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend. Dit recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de uitdrukkelijk in richtlijn 2003/88 zelf bepaalde grenzen (arrest van 22 september 2022, Fraport en St. Vincenz-Krankenhaus, C‑518/20 en C‑727/20, EU:C:2022:707, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    27 Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is als beginsel van sociaal recht van de Unie bijzonder belangrijk, wat tot uitdrukking wordt gebracht door het feit dat het uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest. Er zij aan herinnerd dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 dit grondrecht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, zoals neergelegd in het Handvest, erkent en concretiseert. Terwijl artikel 31, lid 2, van het Handvest het recht van iedere werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon waarborgt, geeft artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 namelijk uitvoering aan dit beginsel door de duur van de jaarlijkse vakantie vast te stellen (zie in die zin arrest van 22 september 2022, Fraport en St. Vincenz-Krankenhaus, C‑518/20 en C‑727/20, EU:C:2022:707, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    28 In de tweede plaats heeft het Hof in deze context geoordeeld dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet restrictief mag worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 30 juni 2016, Sobczyszyn, C‑178/15, EU:C:2016:502, punt 21 ).

    29 In de derde plaats moet met betrekking tot de doelstelling van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 en van artikel 31, lid 2, van het Handvest in herinnering worden gebracht dat het vaste rechtspraak is dat het recht op jaarlijkse vakantie een tweeledig doel heeft, te weten de werknemer in staat stellen om uit te rusten van de uitvoering van de hem op grond van zijn arbeidsovereenkomst opgedragen taken en om te beschikken over een periode van ontspanning en vrije tijd (arrest van 25 juni 2020, Varhoven kasatsionen sad na Republika Bulgaria en Iccrea Banca, C‑762/18 en C‑37/19, EU:C:2020:504, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    30 Wat dat betreft moet de werknemer daadwerkelijk de door artikel 7 van richtlijn 2003/88 voorgeschreven minimumperiode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, net als de andere in deze richtlijn neergelegde minimumperioden, kunnen genieten (zie in die zin arresten van 6 november 2018, Kreuziger, C‑619/16, EU:C:2018:872, punt 49 , en  4 juni 2020, Fetico e.a., C‑588/18, EU:C:2020:420, punt 32 ).

    31 Het Hof heeft met name verklaard dat het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, namelijk de werknemer in staat stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken, verschilt van het doel van het recht op ziekteverlof, namelijk de werknemer in staat stellen te herstellen van een ziekte (arrest van 30 juni 2016, Sobczyszyn, C‑178/15, EU:C:2016:502, punt 25 ).

    32 In het licht van die verschillende doelen van deze verloven is het Hof tot het oordeel gekomen dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens een van tevoren vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode, het recht heeft om, op zijn verzoek en teneinde daadwerkelijk van zijn recht op jaarlijkse vakantie gebruik te kunnen maken, deze vakantie op te nemen in een andere periode dan die welke samenvalt met de periode van ziekteverlof (arrest van 30 juni 2016, Sobczyszyn, C‑178/15, EU:C:2016:502, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33 In dit laatste geval is om te beginnen het intreden van arbeidsongeschiktheid in beginsel onvoorzienbaar en staat het los van de wil van de werknemer (arrest van 4 oktober 2018, Dicu, C‑12/17, EU:C:2018:799, punt 32 ).

    34 Voorts wordt de werknemer met ziekteverlof fysiek of psychisch gehinderd door een ziekte (zie in die zin arrest van 4 oktober 2018, Dicu, C‑12/17, EU:C:2018:799, punt 33 ).

    35 Bovendien mag gedurende die minimumperioden van rusttijd die zijn neergelegd in richtlijn 2003/88 op de werknemer jegens zijn werkgever geen enkele verplichting rusten die hem kan beletten om zich vrijelijk en ononderbroken met zijn eigen zaken bezig te houden, opdat de effecten van de arbeid op zijn veiligheid en gezondheid worden geneutraliseerd (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punt 94 ).

    36 De prejudiciële vraag moet worden onderzocht in het licht van deze beginselen, zoals geconcretiseerd door de rechtspraak van het Hof.

    37 Blijkens de verwijzingsbeslissing zijn aan TF vakantiedagen toegekend voor een periode die samenviel met de periode van quarantaine die, als maatregel van volksgezondheid ter voorkoming van de verspreiding van een besmettelijke ziekte, op grond van § 28 IfSG door de bevoegde overheidsinstantie was opgelegd omdat hij contact had gehad met een besmette persoon. Wat dat betreft merkt de verwijzende rechter op dat, volgens de rechtspraak van de Duitse rechterlijke instanties inzake de relevante bepalingen van het BUrlG, een quarantainemaatregel die, zoals in het onderhavige geval, niet gepaard gaat met arbeidsongeschiktheid, niet het recht verleent om de dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon over te dragen.

    38 Wat dat betreft moet ten eerste worden benadrukt dat het doel van deze quarantainemaatregel, dat erin bestaat de verspreiding van een besmettelijke ziekte te voorkomen door de personen die de symptomen ervan kunnen ontwikkelen te isoleren, verschilt van de doelen van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon, die zijn genoemd in punt 29 van het onderhavige arrest.

    39 Ten tweede staat inderdaad vast dat een quarantainemaatregel, net zoals het intreden van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, een onvoorzienbare gebeurtenis is die losstaat van de wil van de persoon die deze opgelegd krijgt.

    40 Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt nu dat de verzoeker in het hoofdgeding van overheidswege in quarantaine is geplaatst omdat hij contact had gehad met een persoon bij wie een besmetting met het SARS-CoV-2-virus was vastgesteld.

    41 Deze werknemer was gedurende de betrokken periode echter niet arbeidsongeschikt verklaard op basis van een doktersattest.

    42 De situatie van een dergelijke werknemer verschilt dus van de situatie van een werknemer met ziekteverlof, die fysiek of psychisch wordt gehinderd door de ziekte.

    43 Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat de doelstelling van een quarantainemaatregel in beginsel vergelijkbaar is met deze van een ziekteverlof in de zin van de in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak. Een quarantaineperiode kan op zich dus niet beletten dat de doelstelling van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon – die tot doel heeft werknemer de gelegenheid te geven uit te rusten van de taken die hij volgens zijn arbeidsovereenkomst dient uit te voeren en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken – worden verwezenlijkt (zie in die zin arrest van 6 november 2018, Bauer en Willmeroth, C‑569/16 en C‑570/16, EU:C:2018:871, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    44 Ten derde kan een quarantaine, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 52 tot en met 56 van zijn conclusie, weliswaar gevolgen hebben voor de omstandigheden waarin een werknemer zijn vrije tijd kan benutten, maar kan niet worden geoordeeld dat deze maatregel op zich afbreuk doet aan het recht van die werknemer om daadwerkelijk gebruik te maken van zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. Gedurende de periode van jaarlijkse vakantie mag op de werknemer jegens zijn werkgever immers geen enkele verplichting rusten die hem kan belemmeren om zich vrijelijk en ononderbroken met zijn eigen zaken bezig te houden, opdat de effecten van de arbeid op zijn veiligheid en gezondheid worden geneutraliseerd.

    45 Wanneer de werkgever zijn verplichtingen nakomt, kan hij bijgevolg niet verplicht worden tot compensatie van de nadelige gevolgen van een onvoorzienbare gebeurtenis, zoals een van overheidswege opgelegde quarantainemaatregel, waardoor zijn werknemer niet ten volle kan genieten van zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. Richtlijn 2003/88, waarvan de beginselen in herinnering zijn gebracht in de punten 26 tot en met 35 van het onderhavige arrest, beoogt immers niet dat elke gebeurtenis die voor de werknemer een belemmering kan zijn om ten volle te genieten van een periode van rust of ontspanning, een grond is om aan die werknemer extra verlof toe te kennen opdat het doel van de jaarlijkse vakantie wordt beschermd.

    46 Bijgevolg moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 en artikel 31, lid 2, van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling of praktijk die geen overdracht toestaat van de dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon die aan een niet-zieke werknemer zijn toegekend voor een periode die samenvalt met een periode van quarantaine die van overheidswege is opgelegd omdat die werknemer contact heeft gehad met een persoon die besmet is met een virus.

    Kosten

    47 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

    moeten aldus worden uitgelegd dat

    zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling of praktijk die geen overdracht toestaat van de dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon die aan een niet-zieke werknemer zijn toegekend voor een periode die samenvalt met een periode van quarantaine die van overheidswege is opgelegd omdat die werknemer contact heeft gehad met een persoon die besmet is met een virus.

    ondertekeningen