Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 mei 2025
Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 15 mei 2025
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 15 mei 2025
Uitspraak
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)
15 mei 2025 (*)
„ Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 79/7/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Artikel 4, leden 1 en 2 – Artikel 7, lid 1 – Nationale wettelijke regeling die voorziet in een pensioentoeslag voor vrouwen die een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen ontvangen en die één of meer biologische of geadopteerde kinderen hebben – Mogelijkheid om onder aanvullende voorwaarden deze toeslag ook toe te kennen aan mannen – Rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht – Artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Positieve maatregelen ”
In de gevoegde zaken C‑623/23 [Melbán] i en C‑626/23 [Sergamo] (i),
betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social n.º 3 de Pamplona (arbeidsrechtbank nr. 3 Pamplona, Spanje) en de Tribunal Superior de Justicia de Madrid (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Madrid, Spanje) bij beslissingen van 21 september 2023 en 13 september 2023, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 6 oktober 2023 en 12 oktober 2023, in de procedures
UV (C‑623/23),
XXX (C‑626/23)
tegen
Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),
in tegenwoordigheid van:
OP (C‑623/23),
Ministerio Fiscal (C‑623/23),
wijst
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: D. Gratsias, kamerpresident, E. Regan en B. Smulders (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: R. Norkus,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door A. Álvarez Moreno en A. R. Trillo García als letrados,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Morales Puerta als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en E. Schmidt als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24), alsmede van de artikelen 20, 21, 23 en artikel 34, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).
2 Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen enerzijds UV (C‑623/23), vader van twee kinderen, respectievelijk XXX (C‑626/23), vader van drie kinderen, en anderzijds de Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Spanje) over de weigering van de INSS om hun een pensioentoeslag (hierna: „betrokken pensioentoeslag”) toe te kennen die op grond van het nationale recht wordt uitgekeerd aan vrouwen en mannen met één of meer kinderen maar die aan mannen alleen onder aanvullende voorwaarden wordt toegekend.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Artikel 1 van richtlijn 79/7 luidt:
„Deze richtlijn beoogt de geleidelijke tenuitvoerlegging, voor wat betreft de in artikel 3 genoemde gebieden van de sociale zekerheid en van de andere factoren van sociale bescherming, van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, hierna ‚beginsel van gelijke behandeling’ genoemd.”
4 Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:
„Deze richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking – met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid en van werkzoekenden – alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen.”
5 In artikel 3, lid 1, van die richtlijn wordt het volgende bepaald:
„Deze richtlijn is van toepassing op:
a) de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:
– ziekte,
– invaliditeit,
– ouderdom,
– arbeidsongevallen en beroepsziekten,
– werkloosheid;
[...]”
6 Artikel 4 van die richtlijn luidt als volgt:
„1. Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:
– de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,
– de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,
– de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.
2. Het beginsel van gelijke behandeling doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap.”
7 Artikel 7 van richtlijn 79/7 bepaalt:
„1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:
[...]
b) de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed; het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen;
[...]
2. De lidstaten onderzoeken periodiek de gebieden die krachtens lid 1 zijn uitgezonderd, teneinde na te gaan of het, gelet op de sociale ontwikkeling ter zake, gerechtvaardigd is deze uitzonderingen te handhaven.”
Spaans recht
8 Artikel 60 van de Ley General de la Seguridad Social (algemene wet op de sociale zekerheid), zoals goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 (krachtens expliciete delegatie aangenomen koninklijk besluit met kracht van wet 8/2015) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103291) (hierna: „oude LGSS”), met als opschrift „Toeslag wegens moederschap voor op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen van het socialezekerheidsstelsel”, bepaalde in lid 1:
„Aan vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die begunstigden zijn van enige op premie- of bijdragebetaling berustende regeling van het socialezekerheidsstelsel uit hoofde van pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt een pensioentoeslag toegekend vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid.
Deze toeslag, die in alle opzichten de juridische status heeft van een op bijdragen of premiebetaling berustend staatspensioen, komt overeen met het bedrag dat resulteert uit de toepassing van een bepaald percentage op het initiële bedrag van het betrokken pensioen, welk percentage afhankelijk is van het aantal kinderen overeenkomstig de volgende schaal:
a) in geval van twee kinderen: 5 procent;
b) in geval van drie kinderen: 10 procent;
c) in geval van vier of meer kinderen: 15 procent.
[...]”
9 Na de vaststelling van Real Decreto-ley 3/2021 por el que se adoptan medidas para la reducción de la brecha de género y otras materias en los ámbitos de la Seguridad Social y économico (door de wetgever te bekrachtigen koninklijk besluit met kracht van wet 3/2021 tot vaststelling van maatregelen om de genderkloof te verkleinen en betreffende andere aangelegenheden op het gebied van de sociale zekerheid en de economie) van 2 februari 2021 (BOE nr. 29 van 3 februari 2021, blz. 12268) (hierna: „koninklijk besluit met kracht van wet 3/2021”), is de oude LGSS gewijzigd (hierna: „gewijzigde LGSS”). Artikel 60 van de gewijzigde LGSS heeft als opschrift „Toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof” en bepaalt het volgende:
„1. Vrouwen die één of meer kinderen hebben en die een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen wegens pensionering, blijvende arbeidsongeschiktheid of weduwschap ontvangen, hebben recht op een toeslag voor elk kind vanwege de invloed die de genderkloof in het algemeen heeft op het bedrag van de door de sociale zekerheid aan vrouwen uitgekeerde op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen. Het recht op een toeslag voor elk kind wordt toegekend of gehandhaafd ten aanzien van de vrouw, voor zover de toeslag niet wordt aangevraagd door de andere ouder en aan hem wordt toegekend, en indien deze ouder eveneens een vrouw is, wordt de toeslag toegekend aan de ouder die het laagste staatspensioen ontvangt.
Mannen hebben recht op de toeslag mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de betrokkene ontvangt wegens het overlijden van de andere ouder een weduwnaarspensioen voor de gezamenlijke kinderen, op voorwaarde dat een van deze kinderen een wezenpensioen ontvangt;
b) de betrokkene heeft recht op een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen uit hoofde van pensionering of blijvende arbeidsongeschiktheid en moet zijn beroepsloopbaan hebben onderbroken of zien onderbreken of beïnvloeden door een geboorte of adoptie, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
1) in het geval van kinderen die vóór of op 31 december 1994 zijn geboren of geadopteerd, moet er sprake zijn van een tijdvak van bijdrageonderbreking van meer dan 120 dagen tussen de 9 maanden voorafgaand aan de geboorte en de 3 jaar volgend op de geboorte of in geval van adoptie tussen de datum van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie en de 3 volgende jaren, mits de som van de aan hem toegekende pensioenen of uitkeringen lager is dan de som van de pensioen- of uitkeringsbedragen waarop een vrouw recht heeft;
2) in het geval van kinderen die op of na 1 januari 1995 zijn geboren of geadopteerd, moet de som van de bijdragegrondslagen voor de 24 maanden volgend op de geboortemaand of op de maand van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie meer dan 15 % lager zijn dan die voor de 24 maanden onmiddellijk daaraan voorafgaand, mits de som van de aan hem toegekende pensioenen of uitkeringen lager is dan de som van de pensioen- of uitkeringsbedragen waarop een vrouw recht heeft;
3) indien beide ouders man zijn en allebei voldoen aan bovengenoemde voorwaarden, wordt de toeslag toegekend aan degene die het laagste staatspensioen ontvangt;
[...]
2. De toekenning van de toeslag aan de tweede ouder heeft tot gevolg dat de aan de eerste ouder reeds toegekende toeslag vervalt en heeft financiële gevolgen op de eerste dag van de maand volgende op die van het besluit [...].
Voordat het besluit tot toekenning van het recht aan de tweede ouder wordt genomen, wordt de ouder die de toeslag ontvangt gehoord.
3. Deze toeslag heeft in alle opzichten de juridische status van een op premie- of bijdragebetaling berustend staatspensioen.
Het bedrag van de toeslag per kind wordt vastgesteld in de desbetreffende algemene begrotingswet. Het te ontvangen bedrag is beperkt tot viermaal het maandelijkse bedrag dat per kind wordt vastgesteld en aan het begin van elk jaar wordt verhoogd met hetzelfde percentage als dat waarin de desbetreffende algemene begrotingswet voorziet voor de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen.
[...]”
10 De zevenendertigste aanvullende bepaling van de gewijzigde LGSS, met als opschrift „Temporele omvang van de toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof”, luidt als volgt:
„1. De in artikel 60 bedoelde toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof wordt gehandhaafd zolang de kloof tussen het ouderdomspensioen van mannen en vrouwen in het voorgaande jaar meer dan 5 % bedraagt.
2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder de kloof tussen het ouderdomspensioen van mannen en vrouwen verstaan het percentage dat overeenkomt met het verschil tussen het gemiddelde bedrag van het op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen van mannen en vrouwen in een jaar.
3. Teneinde ervoor te zorgen dat de correctiemaatregel die is ingevoerd om de kloof tussen het pensioen van mannen en vrouwen te verkleinen geschikt is, moet de Spaanse regering in het kader van de sociale dialoog om de 5 jaar overgaan tot een periodieke beoordeling van de gevolgen van deze maatregel.
4. Wanneer de genderkloof over een periode van een jaar minder dan 5 % bedraagt, zal de regering aan de Cortes Generales [(Spaans parlement)] een wetsvoorstel tot intrekking van artikel 60 doen toekomen na raadpleging van de sociale partners.”
11 De drieëndertigste overgangsbepaling van de gewijzigde LGSS heeft als opschrift „Voorlopige handhaving van de toeslag wegens moederschap voor op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen van het socialezekerheidsstelsel” en luidt:
„Personen die op de datum van inwerkingtreding van de in artikel 60 bedoelde wijziging de toeslag wegens moederschap ontvingen vanwege de demografische bijdrage, blijven deze toeslag ontvangen.
Het recht op deze toeslag wegens moederschap is onverenigbaar met de toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof die kan voortvloeien uit de toekenning van een nieuw staatspensioen, waarbij de betrokkenen de mogelijkheid hebben om voor de ene of de andere toeslag te kiezen.
Indien de andere ouder van een van de kinderen die recht hebben gegeven op de toeslag wegens moederschap vanwege de demografische bijdrage, verzoekt om de toeslag op het op premie- of bijdragebetaling berustende pensioen met het oog op het verkleinen van de genderkloof en er recht op heeft overeenkomstig artikel 60 van deze wet [...], wordt het maandelijkse bedrag dat aan deze ouder wordt toegekend in mindering gebracht op de ontvangen toeslag wegens moederschap [...].”
12 Artikel 3 van Ley Orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres (organieke wet 3/2007 inzake daadwerkelijke gelijkheid van vrouwen en mannen) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611) is als volgt verwoord:
„Het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen houdt in dat iedere vorm van directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht is uitgesloten en in het bijzonder van discriminatie op grond van moederschap, gezinsverplichtingen of burgerlijke staat.”
13 Artikel 11, lid 1, van deze wet bepaalt:
„Teneinde het grondwettelijke recht op gelijkheid te waarborgen neemt de overheid voor vrouwen specifieke maatregelen om de bestaande duidelijke gevallen van ongelijke behandeling ten opzichte van mannen op te heffen. Deze maatregelen, die van toepassing zijn zolang deze ongelijke behandeling voortduurt, moeten in elk geval redelijk en evenredig zijn in het licht van het nagestreefde doel.”
Hoofdgedingen, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
Zaak C-623/23
14 Met ingang van 1 juli 2021 heeft de INSS aan UV, vader van twee kinderen, een ouderdomspensioen van 1 637,08 EUR bruto per maand toegekend.
15 Op 16 juni 2022 had UV de INSS verzocht om vanaf 1 juli 2021 aanspraak te kunnen maken op de in artikel 60 van de gewijzigde LGSS bedoelde pensioentoeslag met het oog op het verkleinen van de genderkloof.
16 Bij besluit van 14 november 2022 heeft de INSS dit verzoek afgewezen op grond dat UV niet voldeed aan de voorwaarden van dat artikel.
17 Bovendien heeft de INSS, bij besluit van 22 december 2022, met ingang van 10 december 2022 aan de moeder van de twee betreffende kinderen een vervroegd ouderdomspensioen van 2 790,99 EUR bruto per maand toegekend, vermeerderd met de betrokken pensioentoeslag ten belope van 56 EUR per maand.
18 UV heeft tegen het besluit van 14 november 2022 beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social n.º 3 de Pamplona (arbeidsrechtbank nr. 3 Pamplona, Spanje), de verwijzende rechter in zaak C‑623/23, en heeft daarbij aangevoerd dat artikel 60 van de gewijzigde LGSS in strijd is met richtlijn 79/7 aangezien dit artikel discrimineert op grond van geslacht.
19 De INSS brengt in herinnering dat het Hof in het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), reeds heeft geoordeeld dat artikel 60 van de oude LGSS discriminerend was, en is van mening dat dit artikel, dat is gewijzigd teneinde rekening te houden met dat arrest, thans verenigbaar is met de vereisten van richtlijn 79/7.
20 De verwijzende rechter merkt vooraf op dat de betrokken pensioentoeslag bovenop het bedrag van het ouderdomspensioen komt, dat wordt berekend op basis van de bijdragen gedurende het beroepsleven, en onder richtlijn 79/7 valt aangezien hij deel uitmaakt van een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een van de in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn genoemde eventualiteiten.
21 Deze rechter herinnert er bovendien aan dat, hoewel UV daadwerkelijk tijd had besteed aan de opvoeding van zijn twee kinderen, de INSS het verzoek om toekenning van de betrokken pensioentoeslag heeft afgewezen op grond dat de onderbreking van de bijdragen van UV aan het socialezekerheidsstelsel niet voldeed aan de in artikel 60 van de gewijzigde LGSS voorgeschreven minimumperiode voor mannen; de bijdragen van UV waren namelijk niet gedurende meer dan 120 dagen tussen de 9 maanden voorafgaand aan de geboorte en de 3 jaar volgend op die geboorte onderbroken.
22 De verwijzende rechter is derhalve van mening dat hij moet antwoorden op de vraag of artikel 60 van de gewijzigde LGSS een met richtlijn 79/7 strijdige discriminatie op grond van geslacht invoert, en wijst erop dat het geen twijfel lijdt dat – met artikel 4, lid 1, van deze richtlijn in het achterhoofd – het genoemde artikel mannen minder gunstig behandelt dan vrouwen, aangezien vrouwen die een ouderdomspensioen ontvangen en die één of meer kinderen hebben, automatisch recht hebben op de betrokken pensioentoeslag, terwijl mannen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, moeten voldoen aan aanvullende voorwaarden die met name verband houden met een daadwerkelijke onderbreking van hun loopbaan en hun bijdrage aan het socialezekerheidsstelsel.
23 In de eerste plaats vraagt de verwijzende rechter zich evenwel af of een dergelijk verschil in behandeling op grond van geslacht kan worden gerechtvaardigd door het alom bekende feit dat in Spanje vooral vrouwen zorgen voor de opvoeding van de kinderen, hetgeen het gevolg is van een historische en structurele discriminatie van vrouwen en een nadelige invloed heeft op hun beroepsloopbaan en dus ook op hun bijdrage aan het socialezekerheidsstelsel. De betrokken pensioentoeslag als bedoeld in artikel 60 van de gewijzigde LGSS beoogt aldus het nadeel te herstellen dat vrouwen tijdens hun loopbaan hebben ondervonden, zoals blijkt uit de toelichting bij koninklijk besluit met kracht van wet 3/2021.
24 Deze toeslag wordt evenwel zonder onderscheid toegekend aan alle vrouwen die kinderen hebben, ongeacht of zij daadwerkelijk voor de opvoeding van hun kinderen hebben gezorgd en ongeacht het bedrag van hun pensioen, dat hoger kan zijn dan het gemiddelde pensioen of zelfs gelijk kan zijn aan het maximumpensioen dat in Spanje kan worden toegekend. Volgens de verwijzende rechter blijkt dus niet dat deze maatregel daadwerkelijk geschikt is voor de verwezenlijking van de doelstelling om de genderkloof inzake ouderdomspensioenen te verkleinen.
25 Derhalve vraagt de verwijzende rechter zich met name af of, gelet op het feit dat er een dergelijke kloof bestaat, de toekenning van de betrokken pensioentoeslag als een positieve maatregel voor vrouwen kan worden beschouwd.
26 In dit verband wijst deze rechter erop dat de maatregel van artikel 60 van de gewijzigde LGSS mogelijkerwijs onder de door artikel 157, lid 4, VWEU toegestane maatregelen valt, waarbij hij met name kijkt naar het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), dat dit lijkt uit te sluiten.
27 De verwijzende rechter sluit evenwel niet uit dat kan worden geoordeeld dat, gelet op de doelstelling van artikel 60 van de gewijzigde LGSS om de financiële gevolgen te compenseren die voortvloeien uit de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt wegens het feit dat zij van oudsher een leidende rol hebben gespeeld bij de opvoeding van kinderen, mannen zich in werkelijkheid niet in dezelfde situatie bevinden als vrouwen, waardoor er geen sprake kan zijn van discriminatie tussen mannen en vrouwen.
28 Voorts is deze rechter van mening dat de in dat artikel vastgestelde betrokken pensioentoeslag geen verband houdt met de specifieke bescherming van de vrouw wegens zwangerschap, bevalling of moederschap, zodat deze toeslag niet onder de uitzondering van artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7 lijkt te vallen. Hetzelfde geldt voor de uitzondering van artikel 7, lid 1, onder b), van deze richtlijn, aangezien de toekenning van de toeslag aan vrouwen niet specifiek afhankelijk is van de opvoeding van hun kinderen.
29 In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af indien zou blijken dat artikel 60 van de gewijzigde LGSS niet verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling, wat de gevolgen zijn van de vaststelling van die onverenigbaarheid in het licht van dit artikel, dat bepaalt dat de betrokken pensioentoeslag slechts aan één ouder kan worden toegekend, namelijk de ouder die het laagste op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen ontvangt.
30 In casu is de betrokken toeslag reeds toegekend aan de moeder van die twee kinderen. De INSS heeft dan ook betoogd dat – mocht krachtens richtlijn 79/7 discriminatie op grond van geslacht worden vastgesteld – de toekenning van de betrokken pensioentoeslag aan de vader ertoe moet leiden dat de betaling van de tot dan aan de moeder uitgekeerde toeslag wordt stopgezet omdat het op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen van de moeder hoger is dan dat van de vader.
31 De verwijzende rechter, die verduidelijkt dat de moeder werd gedagvaard om te verschijnen als interveniënt, maar niet op het proces was verschenen, is echter van mening dat wanneer deze toeslag alleen wordt toegekend aan de gepensioneerde die het laagste pensioen ontvangt, ieder nuttig effect wordt ontnomen aan de vaststelling dat er sprake is van discriminatie wanneer het hoogste ouderdomspensioen dat van de vader is. Voorts meent deze rechter dat artikel 60 van de gewijzigde LGSS uitdrukkelijk bepaalt dat die toeslag slechts aan één van beide ouders kan worden uitgekeerd indien beide ouders voldoen aan de wettelijke voorwaarden om deze toeslag te verkrijgen, zodat dit artikel niet mag worden toegepast wanneer de betrokken pensioentoeslag wordt toegekend aan een vader die niet voldoet aan de voorwaarden van een nationale regel die een discriminatie op grond van geslacht invoert.
32 In die omstandigheden heeft de Juzgado de lo Social n.º 3 de Pamplona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moet richtlijn [79/7] aldus worden uitgelegd dat het in de artikelen 1 en 4 van die richtlijn vervatte beginsel van gelijke behandeling, dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht uitsluit, in de weg staat aan een nationale regeling als die welke is neergelegd in artikel 60 van de [gewijzigde LGSS], waarbij – onder het opschrift ,Toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof’ – vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een dergelijk pensioen of een dergelijke uitkering ontvangen, recht hebben op een toeslag op het op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen en de op premie- of bijdragebetaling berustende uitkering wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, zonder enige andere voorwaarde en ongeacht het bedrag van hun pensioen of uitkering, maar dat recht niet onder dezelfde voorwaarden wordt verleend aan mannen die zich in dezelfde situatie bevinden, aangezien er om de toeslag op hun ouderdomspensioen of uitkering wegens blijvende arbeidsongeschiktheid te verkrijgen bepaalde tijdvakken van bijdrageonderbreking of lagere bijdragen na de geboorte of de adoptie van de kinderen vereist zijn, en specifiek, in het geval van kinderen die vóór of op 31 december 1994 zijn geboren of geadopteerd, een tijdvak van bijdrageonderbreking van meer dan 120 dagen tussen de 9 maanden voorafgaand aan de geboorte en de 3 jaar volgend op die datum of in geval van adoptie tussen de datum van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie en de 3 jaar volgend op die datum, waarbij de aanvullende voorwaarde geldt dat de som van de uit hoofde van het pensioen of de uitkering aan hen toegekende bedragen lager is dan de som van de bedragen waarop een vrouw uit hoofde van het pensioen of de uitkering recht heeft, en in het geval van kinderen die op of na 1 januari 1995 zijn geboren of geadopteerd, dat de som van de bijdragegrondslagen voor de 24 maanden volgend op de geboortemaand of op de maand van de gerechtelijke beslissing tot vaststelling van de adoptie meer dan 15 % lager is dan die voor de 24 maanden onmiddellijk daaraan voorafgaand, mits de som van de aan hen toegekende pensioenen of uitkeringen lager is dan de som van de pensioen- of uitkeringsbedragen waarop een vrouw recht heeft?
2) [Indien discriminatie op grond van geslacht wordt vastgesteld, v]ereist richtlijn [79/7], gelet op de discriminatie die voortvloeit uit de uitsluiting van mannelijke pensioengerechtigden, dat mannelijke pensioengerechtigden de toeslag op het ouderdomspensioen ontvangen, ook al kan de toeslag volgens artikel 60 van de [gewijzigde LGSS] aan slechts één van de ouders worden toegekend, en is het tevens zo dat de toekenning van de toeslag aan mannelijke pensioengerechtigden er als uitvloeisel van het arrest van het [Hof] en de omstandigheid dat de nationale regeling niet in overeenstemming is met [richtlijn 79/7], niet toe mag leiden dat de toeslag op het ouderdomspensioen voor vrouwelijke pensioengerechtigden wordt ingetrokken wanneer zij voldoen aan de wettelijke voorwaarde dat zij moeder van één of meer kinderen zijn?”
Zaak C-626/23
33 Op 6 april 2022 is XXX, die vader van drie kinderen is, in kennis gesteld van het besluit van de INSS waarbij hem met ingang van 11 januari 2022 een ouderdomspensioen is toegekend.
34 XXX heeft tegen dit besluit een klacht ingediend bij de INSS, omdat hij van mening was dat het bedrag van dat pensioen onjuist was berekend en tevens de betrokken pensioentoeslag diende te omvatten.
35 Aangezien deze klacht onbeantwoord bleef, heeft XXX op 16 september 2022 beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social n.º 4 de Madrid (arbeidsrechtbank nr. 4 Madrid, Spanje), dat bij vonnis van 15 februari 2023 in zijn geheel is verworpen.
36 XXX heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter in zaak C‑626/23, de Tribunal Superior de Justicia de Madrid (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Madrid, Spanje), met het betoog dat het uit artikel 60 van de oude LGSS voortvloeiende verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen waar het ging om de toekenning van de betrokken pensioentoeslag nog steeds voortduurde in het kader van artikel 60 van de gewijzigde LGSS, aangezien het vereiste van een „onderbreking van de beroepsloopbaan” alleen voor mannen geldt, hetgeen in strijd is met richtlijn 79/7.
37 De verwijzende rechter is dan ook van oordeel dat moet worden vastgesteld of artikel 60 van de gewijzigde LGSS verenigbaar is met deze richtlijn alsmede met de artikelen 20, 21, 23 en artikel 34, lid 1, van het Handvest.
38 Dienaangaande merkt deze rechter op dat artikel 60 van de oude LGSS is gewijzigd teneinde rekening te houden met de lering uit het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075). De toekenning van de in artikel 60 van de gewijzigde LGSS bedoelde pensioentoeslag, die niet meer wordt aangemerkt als „toeslag wegens moederschap voor op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen van het socialezekerheidsstelsel”, maar als „toeslag op de op premie- of bijdragebetaling berustende pensioenen met het oog op het verkleinen van de genderkloof”, is onderworpen aan de voorwaarde dat er één of meer kinderen zijn, en het bedrag van deze toeslag varieert op basis van het aantal kinderen.
39 Voorts was in de gewijzigde LGSS bepaald dat die toeslag niet meer zou worden toegekend wanneer het percentage dat overeenkomt met het verschil tussen het gemiddelde bedrag van het op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomspensioen van mannen en vrouwen in een jaar niet langer meer dan 5 % zou bedragen.
40 Anders dan vrouwen die een ouderdomspensioen ontvangen en die één of meer kinderen hebben, die automatisch recht hebben op de in artikel 60 van de gewijzigde LGSS bedoelde pensioentoeslag, kunnen mannen alleen aanspraak maken op die toeslag indien aan bepaalde aanvullende voorwaarden is voldaan, die met name verband houden met het feit dat zij een weduwnaarspensioen ontvangen wegens het overlijden van de andere ouder en dat tevens aan een van de kinderen een wezenpensioen werd toegekend, dan wel met een nadelige invloed op hun beroepsloopbaan en dus ook op het tijdvak van hun bijdrage aan het socialezekerheidsstelsel.
41 Volgens de verwijzende rechter kan ter rechtvaardiging van dergelijke maatregelen, die een verschil in behandeling op grond van geslacht invoeren, niet worden volstaan met de vaststelling dat deze maatregelen beogen de materiële gelijkheid van vrouwen en mannen te herstellen, maar moet bovendien worden aangetoond dat de aantasting van het formele recht op gelijke behandeling evenredig is aan het nagestreefde doel.
42 In casu komt uit de toelichting bij koninklijk besluit met kracht van wet 3/2021 naar voren dat het verschil in behandeling in artikel 60 van de gewijzigde LGSS kan worden gerechtvaardigd door de doelstelling om de genderkloof op het gebied van de sociale zekerheid te verkleinen en dat die genderkloof de afspiegeling is van de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt wegens het feit dat zij van oudsher een leidende rol hebben gespeeld bij de opvoeding van kinderen. Dit artikel voert aldus een positieve maatregel voor vrouwen in, waartoe mannen niettemin toegang hebben voor zover zij zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
43 De verwijzende rechter twijfelt echter of deze rechtvaardiging toereikend is. De voorwaarden voor de toekenning van de betrokken pensioentoeslag zorgen er immers niet alleen voor dat de meeste mannen in feite geen toegang tot die toeslag krijgen, maar verhinderen bovendien niet dat die toeslag ook wordt toegekend aan vrouwen van wie de beroepsloopbaan niet door de opvoeding van hun kinderen is beïnvloed. Aangezien het bedrag van de betrokken pensioentoeslag overeenstemt met een percentage van het bedrag van het ouderdomspensioen, komt deze toeslag voorts vooral ten goede aan personen met een hoog ouderdomspensioen, terwijl deze personen volgens de verwijzende rechter waarschijnlijk het minst worden benadeeld in hun beroepsloopbaan als gevolg van de opvoeding van hun kinderen, aangezien zij met name over de financiële middelen beschikken om derden in te schakelen.
44 De verwijzende rechter benadrukt ten slotte dat de gewijzigde LGSS thans bepaalt dat, wanneer beide ouders recht hebben op de betrokken pensioentoeslag, alleen het laagste ouderdomspensioen van de twee ouders wordt aangevuld met deze toeslag. Ofschoon in casu alleen het recht van de vader op die toeslag aan de orde is, rijst in dit verband niettemin de vraag of het voor de verwezenlijking van de door de gewijzigde LGSS nagestreefde doelstelling om de genderkloof op het gebied van ouderdomspensioenen te verkleinen en ter verzekering dat artikel 60 van deze wet verenigbaar is met artikel 23 van het Handvest of eventueel met artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 79/7, niet voldoende was geweest om de pensioentoeslag alleen toe te kennen aan de ouder met het laagste ouderdomspensioen, ongeacht het geslacht van die ouder.
45 In die omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Moeten richtlijn [79/7] en de artikelen 20, 21, 23 en artikel 34, lid 1, van het [Handvest] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor begunstigden van een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen die biologische of geadopteerde kinderen hebben, waarbij die toeslag automatisch aan vrouwen wordt toegekend, terwijl aan mannen de voorwaarde wordt gesteld dat zij ofwel een weduwnaarspensioen ontvangen wegens het overlijden van de andere ouder en tegelijkertijd ten minste een van de kinderen een wezenpensioen ontvangt, ofwel hun beroepsloopbaan hebben onderbroken of nadelig beïnvloed hebben zien worden (op de in de wet voorziene en eerder omschreven wijze) door de geboorte of adoptie van het kind?”
46 Bij beslissing van de president van het Hof van 13 december 2023 zijn de zaken C‑623/23 en C‑626/23 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsook voor het arrest.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag in zaak C‑623/23 en enige vraag in zaak C‑626/23
47 Vooraf moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter in zaak C‑626/23 met zijn vraag niet alleen verzoekt om uitlegging van richtlijn 79/7, maar ook van de artikelen 20, 21, 23 en artikel 34, lid 1, van het Handvest.
48 In artikel 20 van het Handvest is het beginsel van gelijkheid van eenieder voor de wet neergelegd, en artikel 21 ervan verbiedt iedere discriminatie, onder meer op grond van geslacht. Voorts heeft artikel 34, lid 1, van het Handvest met name betrekking op de erkenning en eerbiediging, door de Europese Unie, van het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen.
49 In dit verband zij eraan herinnerd dat in richtlijn 79/7 het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt geconcretiseerd op het gebied van de sociale zekerheid, zodat de lidstaten deze richtlijn in acht moeten nemen wanneer zij maatregelen vaststellen die binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen. Hieruit volgt dat de vraag van de verwijzende rechter in zaak C‑626/23 moet worden onderzocht in het licht van die richtlijn en niet van die bepalingen van het Handvest [zie in die zin arresten van 24 september 2020, YS (Bedrijfspensioenen van kaderpersoneel), C‑223/19, EU:C:2020:753, punten 83 en 84, en 2 september 2021, INPS (Geboortetoelage en moederschapsuitkering voor houders van een gecombineerde vergunning), C‑350/20, EU:C:2021:659, punten 46 en 47].
50 In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechters met de eerste vraag in zaak C‑623/23 en de enige vraag in zaak C‑626/23, die samen moeten worden onderzocht, in essentie wensen te vernemen of richtlijn 79/7 en meer bepaald artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder b), van die richtlijn, gelezen in het licht van artikel 23 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die om de als gevolg van de opvoeding van kinderen bestaande genderkloof op het gebied van socialezekerheidsvoorzieningen te verkleinen, voorziet in een pensioentoeslag voor vrouwen die een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen ontvangen en één of meer kinderen hebben, terwijl mannen die zich in dezelfde situatie bevinden, voor het verkrijgen van deze toeslag moeten voldoen aan aanvullende voorwaarden die zien op de vraag of hun beroepsloopbaan werd onderbroken of beïnvloed door de geboorte of adoptie van hun kinderen.
51 Volgens artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 79/7 is deze richtlijn van toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen met name ouderdom. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, derde streepje, van die richtlijn houdt het beginsel van gelijke behandeling bovendien in dat bij de berekening van de prestaties iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten.
52 De verwijzende rechters merken op dat het Hof in de punten 39, 41, 66 en 67 van het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), in wezen reeds voor recht heeft verklaard dat richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor met name duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het nationale socialezekerheidsstelsel, terwijl mannen in dezelfde situatie geen recht hebben op een dergelijke pensioentoeslag, aangezien een dergelijke regeling directe discriminatie op grond van geslacht oplevert in de zin van artikel 4, lid 1, derde streepje, van deze richtlijn.
53 In casu komt uit de door de verwijzende rechters verstrekte toelichtingen naar voren dat de nationale regeling die tot dat arrest heeft geleid, namelijk de regeling die voortvloeit uit artikel 60, lid 1, van de oude LGSS, aldus is gewijzigd dat met name voortaan niet alleen vrouwen maar ook mannen recht hebben op de betrokken pensioentoeslag, mits zij voldoen aan aanvullende voorwaarden die zien op de vraag of hun beroepsloopbaan werd onderbroken of beïnvloed door de geboorte of adoptie van hun kinderen; in de geschillen in de hoofdgedingen speelt met name de voorwaarde dat zij hun bijdragen hebben onderbroken gedurende een tijdvak van meer dan 120 dagen tussen de 9 maanden voorafgaand aan de geboorte van hun kinderen en de 3 jaar volgend op die geboorte.
54 De INSS en de Spaanse regering hebben verduidelijkt dat de gewijzigde LGSS is gebaseerd – zoals blijkt uit de toelichting bij deze wet – op het vermoeden dat in beginsel vrouwen voor de opvoeding van de kinderen zorgen, hetgeen ten koste gaat van hun beroepsloopbaan, waarbij dit vermoeden berust op de empirische vaststelling dat de opvoeding van de kinderen door hun moeder vooral de beroepsloopbaan van laatstgenoemde beïnvloedt. Een dergelijk vermoeden kan slechts worden weerlegd indien wordt vastgesteld dat er is voldaan aan de in artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS bedoelde voorwaarden voor mannen, zodat op grond van het feit dat aan deze voorwaarden is voldaan kan worden geoordeeld dat het in feite de man is die tijd heeft besteed aan de opvoeding van de kinderen.
55 In dit verband moet in de eerste plaats, in navolging van de verwijzende rechters en de Europese Commissie, worden vastgesteld dat de wijzigingen van de oude LGSS geen einde hebben gemaakt aan de minder gunstige behandeling van mannen ten opzichte van vrouwen.
56 Om recht te hebben op de betrokken pensioentoeslag moeten immers alleen mannen voldoen aan de in punt 53 van het onderhavige arrest genoemde aanvullende voorwaarden. Anders dan voor vrouwen, volstaat voor mannen die een ouderdomspensioen ontvangen de hoedanigheid van ouder dus niet om deze toeslag te kunnen ontvangen.
57 Voorts moet overeenkomstig de overwegingen in de punten 42 tot en met 45 van het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), worden onderzocht of het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen dat besloten ligt in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regeling, betrekking heeft op groepen personen in vergelijkbare situaties.
58 De vergelijkbaarheid van situaties moet met name niet algemeen en abstract worden beoordeeld, maar specifiek en concreet aan de hand van alle elementen waardoor de situaties worden gekenmerkt, en met name in het licht van het voorwerp en het doel van de nationale regeling die het betrokken onderscheid invoert en, eventueel, de beginselen en de doelstellingen van het gebied waarvan die nationale regeling deel uitmaakt [arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
59 In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt alsmede uit de bewoordingen zelf van deze regeling dat zij tot doel heeft de genderkloof op het gebied van de sociale zekerheid te verkleinen door te voorzien in een compensatie voor het financiële nadeel dat moeders tijdens hun beroepsloopbaan lijden doordat zij bij de opvoeding van hun kinderen de belangrijkste rol spelen; dit nadeel leidt met name tot lagere bijdragen aan het socialezekerheidsstelsel en dus tot de toekenning van lagere socialezekerheidsvoorzieningen.
60 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat in het licht van een dergelijke doelstelling niet kan worden uitgesloten dat vrouwelijke en mannelijke werknemers die de opvoeding van hun kinderen op zich hebben genomen, zich in een vergelijkbare situatie bevinden, aangezien zij wegens hun betrokkenheid bij de opvoeding van hun kinderen in hun loopbaan met dezelfde nadelen kunnen worden geconfronteerd. Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door de door de INSS en de Spaanse regering benadrukte omstandigheid dat in de praktijk overwegend vrouwen zijn belast met de taken in verband met de opvoeding van de kinderen [zie in die zin arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punten 50‑52].
61 Hieruit volgt dat een nationale regeling als artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS mannen minder gunstig behandelt dan vrouwen, terwijl deze personen zich in vergelijkbare situaties kunnen bevinden.
62 Een dergelijke regeling levert dus directe discriminatie op grond van geslacht op in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7.
63 In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof een uitzondering op het in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 geformuleerde verbod van elke rechtstreeks op het geslacht gebaseerde discriminatie alleen mogelijk is in de gevallen die in de bepalingen van die richtlijn uitputtend worden genoemd [zie in die zin arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
64 Wat ten eerste artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7 betreft, waarin is bepaald dat het beginsel van gelijke behandeling geen afbreuk doet aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap, moet in dit verband worden vastgesteld – zoals ook de verwijzende rechter in zaak C‑623/23 opmerkt – dat artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS geen enkel element bevat dat een verband legt tussen de toekenning van de betrokken pensioentoeslag en het opnemen van zwangerschapsverlof of de nadelen die een vrouw in haar loopbaan ondervindt wegens afwezigheid van het werk tijdens de periode na de bevalling [zie in die zin arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 57].
65 Zoals de Commissie opmerkt, wordt deze vaststelling bovendien bevestigd door het feit dat de betrokken pensioentoeslag voortaan – onder voorbehoud van de in punt 53 van het onderhavige arrest genoemde aanvullende voorwaarden – ook aan mannen kan worden toegekend.
66 Een pensioentoeslag als aan de orde in de hoofdgedingen valt derhalve niet onder de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7 neergelegde uitzondering op het discriminatieverbod.
67 Ten tweede doet richtlijn 79/7 volgens artikel 7, lid 1, onder b), van deze richtlijn geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed en het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen, van haar werkingssfeer uit te sluiten.
68 In dit verband volstaat het echter op te merken dat artikel 60, lid 1, onder b), punten 1 en 2, van de gewijzigde LGSS weliswaar aan mannen voorwaarden oplegt die met name beogen de betrokken pensioentoeslag alleen toe te kennen aan mannelijke werknemers van wie de beroepsloopbaan door de geboorte of adoptie van hun kinderen werd onderbroken of beïnvloed, maar dit neemt niet weg dat volgens de door de verwijzende rechters verstrekte verduidelijkingen deze bepaling ten aanzien van vrouwen de toekenning van die toeslag nog steeds niet afhankelijk maakt van de opvoeding van kinderen of van de voorwaarde dat er sprake is van tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van hun kinderen [zie in die zin arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 62].
69 Bijgevolg is artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 79/7 niet van toepassing op een dergelijke pensioentoeslag.
70 In de derde plaats moet worden onderzocht of de in punt 62 van het onderhavige arrest bedoelde discriminatie, die voortvloeit uit artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS, kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 23 van het Handvest.
71 Artikel 23, tweede alinea, van het Handvest bepaalt dat het beginsel van gelijkheid niet belet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht. Dienaangaande moet erop worden gewezen dat in deze bepaling artikel 157, lid 4, VWEU „in een bondiger formulering” is opgenomen, maar dat er daarmee „geen wijziging van artikel 157, lid 4[, wordt behelsd]”, zoals blijkt uit de toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 17).
72 Volgens artikel 157, lid 4, VWEU belet het beginsel van gelijke behandeling niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.
73 In dat verband voert de INSS aan dat artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS onder die bepaling valt, in die zin dat dit artikel moet worden beschouwd als een positieve maatregel ter verwezenlijking van de doelstelling – waarvan het belang op Unieniveau wordt erkend – om de genderkloof op het gebied van ouderdomspensioenen wegens het feit dat vrouwen van oudsher een leidende rol hebben gespeeld bij de opvoeding van kinderen, te dichten. De INSS voegt daaraan toe dat de betrokken pensioentoeslag deel uitmaakt van een geheel aan maatregelen die het Koninkrijk Spanje heeft genomen en die onder meer betrekking hebben op regelingen om de medeverantwoordelijkheid van de ouders voor de combinatie van gezins- en beroepsleven te bevorderen en zo de in artikel 157, lid 4, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken. Artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS kan dus een aanvulling vormen op deze andere maatregelen door de nadelen te compenseren die vrouwen tijdens hun beroepsloopbaan hebben ondervonden wegens de opvoeding van hun kinderen en die aan het einde van hun loopbaan gevolgen hebben voor hun ouderdomspensioen.
74 Dienaangaande zij erop gewezen dat het Hof in punt 65 van het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), in wezen heeft geoordeeld dat artikel 157, lid 4, VWEU niet van toepassing kan zijn op een nationale regeling zoals artikel 60, lid 1, van de oude LGSS, die vrouwen alleen een pensioentoeslag toekent op het moment dat het pensioen toegekend wordt, maar niet de problemen oplost waarmee zij tijdens hun beroepsloopbaan kunnen worden geconfronteerd, aangezien deze pensioentoeslag de nadelen waarmee vrouwen te maken krijgen niet kan ondervangen door hen bij te staan in hun loopbaan, en dus ook niet specifiek tot een volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in hun beroepsleven kan leiden.
75 De overwegingen in het vorige punt gelden ook met betrekking tot artikel 60, lid 1, van de gewijzigde LGSS. In dit verband doet de omstandigheid dat deze bepaling een aanvulling vormt op andere regelingen – voor zover dit is aangetoond – die bedoeld zijn om de in artikel 157, lid 4, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken, als zodanig niet af aan deze conclusie.
76 Dientengevolge moet worden vastgesteld dat een nationale regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, niet kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 23 van het Handvest.
77 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag in zaak C‑623/23 en op de enige vraag in zaak C‑626/23 worden geantwoord dat richtlijn 79/7 en meer bepaald artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder b), van die richtlijn, gelezen in het licht van artikel 23 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die om de als gevolg van de opvoeding van kinderen bestaande genderkloof op het gebied van socialezekerheidsvoorzieningen te verkleinen, voorziet in een pensioentoeslag voor vrouwen die een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen ontvangen en één of meer kinderen hebben, terwijl mannen die zich in dezelfde situatie bevinden, voor het verkrijgen van deze toeslag moeten voldoen aan aanvullende voorwaarden die zien op de vraag of hun beroepsloopbaan werd onderbroken of beïnvloed door de geboorte of adoptie van hun kinderen.
Tweede vraag in zaak C-623/23
Ontvankelijkheid
78 De INSS en de Spaanse regering betogen dat de tweede vraag in zaak C‑623/23, die betrekking heeft op de gevolgen van de toekenning van de betrokken pensioentoeslag aan de vader voor de handhaving van de reeds aan de moeder toegekende toeslag, niet-ontvankelijk is aangezien de mogelijke intrekking van de aan de moeder van de betreffende kinderen toegekende toeslag niet aan de orde is in het hoofdgeding.
79 Dienaangaande zij herinnerd aan de vaste rechtspraak volgens welke het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, rekening houdend met de bijzonderheden van het hoofdgeding, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof dan ook in beginsel verplicht om daarop te antwoorden [arrest van 24 februari 2022, TGSS (Werkloosheid van huishoudelijk personeel), C‑389/20, EU:C:2022:120, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
80 Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer de gevraagde uitlegging van het Unierecht kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen [arrest van 24 februari 2022, TGSS (Werkloosheid van huishoudelijk personeel), C‑389/20, EU:C:2022:120, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
81 In casu lijkt de mogelijke intrekking van de aan de moeder toegekende pensioentoeslag als zodanig inderdaad niet het voorwerp van het hoofdgeding te zijn. Volgens artikel 60, lid 2, van de gewijzigde LGSS heeft „[d]e toekenning van de toeslag aan de tweede ouder [evenwel] tot gevolg dat de aan de eerste ouder reeds toegekende toeslag vervalt”, waarbij de ouder die de toeslag ontvangt moet worden gehoord „[v]oordat het besluit tot toekenning van het recht aan de tweede ouder wordt [gegeven]”. Voorts komt uit de door de verwijzende rechter verstrekte toelichtingen naar voren dat de moeder werd gedagvaard om in het hoofdgeding als interveniënt te verschijnen.
82 In die omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de verwijzende rechter, teneinde het hoofdgeding te beslechten met inachtneming van de toepasselijke procesregels, er rekening mee moet houden dat een dergelijke intrekking mogelijk is. Dientengevolge blijkt niet duidelijk dat de verenigbaarheid van de intrekking met het Unierecht op generlei wijze verband houdt met het voorwerp van het hoofdgeding.
83 Daarnaast is de Spaanse regering van mening dat richtlijn 79/7 geen enkel verband houdt met het voorwerp van de tweede vraag in zaak C‑623/23, aangezien de verwijzende rechter niet heeft verduidelijkt welke bepalingen van deze richtlijn worden geschonden indien wegens de vaststelling dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling discriminerend is, de aan de moeder toegekende pensioentoeslag zou worden ingetrokken.
84 In dit verband volstaat het op te merken dat de twijfels van de verwijzende rechter voortvloeien uit het feit dat hij van oordeel is dat een dergelijke intrekking ieder nuttig effect kan ontnemen aan de vaststelling dat deze nationale regeling discriminerend is in het licht van richtlijn 79/7. Aldus kan worden begrepen welk verband deze rechter legt tussen de intrekking van de aan de moeder toegekende pensioentoeslag en de uit deze richtlijn voortvloeiende vereisten.
85 Bijgevolg is de tweede vraag in zaak C‑623/23 ontvankelijk.
Ten gronde
86 Met zijn tweede vraag in zaak C‑623/23 wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat wanneer er afwijzend wordt beslist op een verzoek om een pensioentoeslag dat door een vader is ingediend krachtens een nationale regeling die directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van deze richtlijn oplevert en die toeslag bijgevolg aan de vader moet worden toegekend op grond van de voorwaarden die gelden voor moeders, de toekenning van de toeslag leidt tot intrekking van de reeds aan de moeder toegekende pensioentoeslag, aangezien de toeslag volgens die regeling slechts kan worden toegekend aan de ouder die het laagste ouderdomspensioen ontvangt en die ouder de vader is.
87 Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer een met het Unierecht strijdige discriminatie is vastgesteld en zolang er geen maatregelen zijn genomen om de gelijke behandeling te herstellen, de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel alleen kan worden gewaarborgd door de leden van de benadeelde groep dezelfde voordelen toe te kennen als die welke de leden van de bevoordeelde groep genieten. In een dergelijk geval moet de nationale rechter elke discriminerende nationale bepaling buiten toepassing laten, zonder dat hij de opheffing ervan door de wetgever heeft te vragen of af te wachten, en moet hij op de leden van de benadeelde groep dezelfde regeling toepassen als op de leden van de andere groep [arrest van 14 september 2023, TGSS (Weigering van een moederschapstoeslag), C‑113/22, EU:C:2023:665, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
88 In de onderhavige zaak heeft de omstandigheid dat voor de betrokken pensioentoeslag op de vader dezelfde regeling wordt toegepast als die welke geldt voor de moeder weliswaar tot gevolg dat die toeslag aan de vader wordt toegekend en daarnaast ook dat de reeds aan de moeder toegekende toeslag wordt ingetrokken, aangezien de nationale regeling bepaalt dat die toeslag slechts aan één ouder kan worden toegekend – namelijk de ouder die het laagste pensioen ontvangt – en de moeder het hoogste pensioen ontvangt, maar dit neemt niet weg dat er niet van kan worden uitgegaan dat deze intrekking het nuttig effect ontneemt aan de vaststelling dat de nationale regeling op grond waarvan die toeslag aan vaders werd geweigerd, discriminerend is.
89 Een dergelijke intrekking is immers slechts het gevolg van de omstandigheid dat op de vader dezelfde voorwaarden worden toegepast als die welke gelden voor moeders wat de toekenning van de betrokken pensioentoeslag betreft.
90 Hetzelfde geldt met betrekking tot de door de verwijzende rechter bedoelde situatie waarin de vader het hoogste pensioen ontvangt en deze toeslag om die reden alleen aan de moeder wordt toegekend.
91 Het is aan deze rechter om zijn nationale recht uit te leggen en te beoordelen of op grond van dit recht de reeds aan de moeder toegekende pensioentoeslag kan worden gehandhaafd wanneer de vader aanspraak kan maken op de betrokken pensioentoeslag onder dezelfde voorwaarden als voor moeders, waarbij het zo is dat de verwijzende rechter van oordeel lijkt te zijn dat de voorwaarde om deze toeslag alleen toe te kennen aan de ouder die het laagste pensioen ontvangt, niet van toepassing is „wanneer [die] toeslag wordt toegekend aan een vader die niet voldoet aan de voorwaarden van een nationale regel die discriminatie op grond van geslacht invoert”.
92 Indien de verwijzende rechter vaststelt dat zijn nationale recht een dergelijke handhaving toestaat, verlangt niets in het recht van de Unie dat de pensioentoeslag als die in de hoofdgedingen wordt ontnomen aan de groep personen die deze toeslag reeds geniet, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt (zie in die zin arrest van 22 juni 2011, Landtová, C‑399/09, EU:C:2011:415, punt 53).
93 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag in zaak C‑623/23 worden geantwoord dat richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat wanneer er afwijzend wordt beslist op een verzoek om een pensioentoeslag dat door een vader is ingediend krachtens een nationale regeling die directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van deze richtlijn oplevert en die toeslag bijgevolg aan de vader moet worden toegekend op grond van de voorwaarden die gelden voor moeders, de toekenning van de toeslag leidt tot intrekking van de reeds aan de moeder toegekende pensioentoeslag, aangezien de toeslag volgens die regeling slechts kan worden toegekend aan de ouder die het laagste ouderdomspensioen ontvangt en die ouder de vader is.
Kosten
94 Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:
1) Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid en meer bepaald artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder b), van die richtlijn, gelezen in het licht van artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzetten tegen een nationale regeling die om de als gevolg van de opvoeding van kinderen bestaande genderkloof op het gebied van socialezekerheidsvoorzieningen te verkleinen, voorziet in een pensioentoeslag voor vrouwen die een op premie- of bijdragebetaling berustend ouderdomspensioen ontvangen en één of meer kinderen hebben, terwijl mannen die zich in dezelfde situatie bevinden, voor het verkrijgen van deze toeslag moeten voldoen aan aanvullende voorwaarden die zien op de vraag of hun beroepsloopbaan werd onderbroken of beïnvloed door de geboorte of adoptie van hun kinderen.
2) Richtlijn 79/7
moet aldus worden uitgelegd dat
zij er niet aan in de weg staat dat wanneer er afwijzend wordt beslist op een verzoek om een pensioentoeslag dat door een vader is ingediend krachtens een nationale regeling die directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van deze richtlijn oplevert en die toeslag bijgevolg aan de vader moet worden toegekend op grond van de voorwaarden die gelden voor moeders, de toekenning van de toeslag leidt tot intrekking van de reeds aan de moeder toegekende pensioentoeslag, aangezien de toeslag volgens die regeling slechts kan worden toegekend aan de ouder die het laagste ouderdomspensioen ontvangt en die ouder de vader is.
ondertekeningen