Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 april 2025

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 april 2025

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
3 april 2025

Uitspraak

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

3 april 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van werknemers – Artikel 45 VWEU – Advocaten – Opleiding van advocaten-stagiairs – Territoriale beperking – Nationale regeling die vereist dat een deel van de opleidingsperiode van een advocaat-stagiair bij een advocaat met zetel op het nationale grondgebied wordt voltooid ”

In zaak C‑807/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk) bij beslissing van 16 oktober 2023, ingekomen bij het Hof op 29 december 2023, in de procedure

Katharina Plavec

tegen

Rechtsanwaltskammer Wien,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, S. Rodin (rapporteur), N. Piçarra, O. Spineanu-Matei en N. Fenger, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 november 2024,

gelet op de opmerkingen van:

–        K. Plavec, vertegenwoordigd door S. Schwab en J. P. Willheim, Rechtsanwälte,

–        Rechtsanwaltskammer Wien, vertegenwoordigd door R. Gerlach, Rechtsanwalt, en T. Simek,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch, A. Bell, G. Eberhard en P. Thalmann als gemachtigden,

–        de Kroatische regering, vertegenwoordigd door G. Vidović Mesarek als gemachtigde,

–        de Zweedse regering, vertegenwoordigd door H. Eklinder als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en J. Szczodrowski als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 45 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Katharina Plavec en de Rechtsanwaltskammer Wien (orde van advocaten bij de balie van Wenen, Oostenrijk; hierna: „RAK”) over de afwijzing van het verzoek van Plavec om te worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs en om afgifte van een legitimatiebewijs waaruit haar beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid in rechte in de zin van § 15, lid 3, van de Rechtsanwaltsordnung (reglement betreffende het beroep van advocaat) van 15 juli 1868 (RGBl. nr. 96/1868), in de versie van 20 april 2023 (BGBl. I 39/2023; hierna: „RAO”), blijkt.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 45 VWEU luidt als volgt:

„1.      Het verkeer van werknemers binnen de [Europese] Unie is vrij.

2.      Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.

[...]”

4        Overweging 1 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PB 1998, L 77, blz. 36) luidt als volgt:

„Overwegende dat luidens artikel [26 VWEU] de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat en dat overeenkomstig artikel [4, lid 2, onder a), VWEU] de afschaffing van hinderpalen tussen de lidstaten voor het vrije verkeer van personen en diensten een van de doelstellingen van de [Unie] vormt; dat zulks voor de onderdanen van de lidstaten met name de mogelijkheid meebrengt om als zelfstandige of in loondienst in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een beroep uit te oefenen”.

5        Artikel 1, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn heeft tot doel het vergemakkelijken van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat, hetzij als zelfstandige, hetzij in loondienst, in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie werd verworven.”

6        Artikel 10, lid 1, van die richtlijn luidt:

„De onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat die aantoont gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in het recht van de lidstaat van ontvangst, met inbegrip van het Gemeenschapsrecht, werkzaam te zijn geweest, wordt vrijgesteld van de voorwaarden voor de toetreding tot het beroep van advocaat in de lidstaat van ontvangst, bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 89/48/EEG [van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16)]. Onder ‚daadwerkelijk en regelmatig werkzaam’ wordt verstaan, de daadwerkelijke uitoefening van de werkzaamheid zonder andere dan de in het dagelijkse leven normale onderbrekingen.

[...]”

 Oostenrijks recht

7        § 2 van de RAO bepaalt:

„(1)      De vereiste stage voor de uitoefening van het beroep van advocaat bestaat in juridische werkzaamheden bij een rechterlijke instantie of een openbaar ministerie en bij een advocaat; de stage kan ook bestaan in juridische werkzaamheden bij een notaris of, wanneer de activiteit nuttig is voor de uitoefening van het beroep van advocaat, bij een administratieve instantie, een universiteit, een accountant of een belastingadviseur. [...] De stage bij een advocaat kan enkel in aanmerking worden genomen wanneer die activiteit in hoofdberoep en zonder belemmering door een andere beroepsactiviteit wordt uitgeoefend; [...].

(2)      De in lid 1 bedoelde stage duurt vijf jaar. Daarvan moeten er in Oostenrijk ten minste zeven maanden bij een rechterlijke instantie of het openbaar ministerie, en ten minste drie jaar bij een advocaat worden vervuld.

(3)      Voor de duur van de stage die niet verplicht bij een rechterlijke instantie, een openbaar ministerie of een advocaat in Oostenrijk hoeft te worden vervuld, wordt rekening gehouden met:

[...]

2.      een soortgelijke stage in het buitenland in de zin van lid 1, wanneer de activiteit nuttig was voor de uitoefening van het beroep van advocaat;

3.      elke andere feitelijke juridische activiteit die in het binnenland of in het buitenland wordt uitgeoefend, wanneer deze activiteit nuttig was voor de uitoefening van het beroep van advocaat en werd uitgeoefend onder de verantwoordelijkheid van een naar behoren gekwalificeerde persoon of instantie.

De Ausschuss der Rechtsanwaltskammer [(raad van de orde van advocaten)] dient richtsnoeren vast te stellen betreffende de voorwaarden waaronder en de mate waarin stages in de zin van de punten 2 en 3 in aanmerking worden genomen; [...] De richtsnoeren worden op de website van de Rechtsanwaltskammer gepubliceerd en kunnen daar ten alle tijde worden geraadpleegd.

[...]”

8        § 15, leden 3 en 4, van hetzelfde reglement luidt:

„(3)      Indien vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk niet verplicht is, kan de advocaat zich onder zijn verantwoordelijkheid voor alle rechterlijke instanties en overheden eveneens door een andere bij hem stage lopende advocaat-stagiair laten vertegenwoordigen; advocaten-stagiairs kunnen echter geen verzoekschriften aan rechterlijke instanties en overheden ondertekenen.

(4)      De Ausschuss der Rechtsanwaltskammer moet aan de bij een advocaat stage lopende advocaat-stagiair legitimatiebewijzen afgeven, waaruit [...] zijn [beperkte] vertegenwoordigingsbevoegdheid in de zin van lid 3 blijkt.”

9        § 30, lid 1, van dat reglement luidt als volgt:

„Om te kunnen worden ingeschreven op de lijst van advocaten-stagiairs, is een aanmelding vereist bij de Ausschuss [der Rechtsanwaltskammer] bij het begin van de stage bij een advocaat en moet bewijs worden verstrekt van de Oostenrijkse nationaliteit, van de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat, alsmede bewijs van voltooiing van een studie Oostenrijks recht [...]. De periode van stage bij een advocaat wordt pas in aanmerking genomen vanaf de dag van ontvangst van deze aanmelding.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10      Plavec was vanaf januari 2022 als werknemer actief bij het advocatenkantoor Jones Day te Frankfurt am Main (Duitsland), waar zij stage liep bij KI, een Oostenrijkse advocaat met de status van partner in dat kantoor. Bij e-mail van 14 januari 2022 heeft zij de RAK verzocht om haar inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs en om afgifte van een legitimatiebewijs waaruit haar beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid in rechte in de zin van § 15, lid 3, RAO blijkt.

11      Op verzoek van de RAK verstrekte Plavec bij brief van 7 maart 2022 de volgende verduidelijkingen. Haar woonplaats en haar gewone verblijfplaats bevonden zich in Frankfurt am Main en zij had een tweede verblijfplaats in Wenen (Oostenrijk). Haar werkzaamheden hadden uitsluitend betrekking op het Oostenrijkse recht. Haar stagebegeleider, KI, was als enige bevoegd om haar instructies te geven over zaken die betrekking hebben op het Oostenrijkse recht. Hij heeft advies inzake Oostenrijks recht verleend aan Oostenrijkse en buitenlandse cliënten van het kantoor Jones Day en heeft hen vertegenwoordigd voor de Oostenrijkse administratieve en rechterlijke instanties. Tijdens haar stage heeft Plavec aldus meerdere malen per week contact gehad met Oostenrijkse administratieve en rechterlijke instanties in het kader van de vertegenwoordiging van de cliënten van KI.

12      Bij besluit van 14 juni 2022 heeft de bevoegde dienst van de RAK het verzoek van Plavec op grond van § 30, lid 1, juncto § 2, lid 2, van de RAO afgewezen omdat zij geen stage bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat had gelopen.

13      Op 31 augustus 2022 heeft Plavec het kantoor Jones Day verlaten.

14      Bij besluit van 6 september 2022 heeft de Ausschuss van de RAK het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2022 afgewezen. Dit besluit van 6 september 2022 vermeldt onder meer dat KI lid is van de beoordelingscommissie voor de toelatingsproeven voor het beroep van advocaat in Oostenrijk en dat hij optreedt als advocaat om justitiabelen in Oostenrijk te vertegenwoordigen in het kader van het rechtsbijstandsmechanisme. In die hoedanigheid heeft KI, naast het kantoor te Frankfurt am Main, een kantoor in Wenen, waarvoor hij overeenkomstig de RAO een andere Oostenrijkse advocaat als vervanger heeft aangewezen. Zo staat hij sinds 15 november 2016 vermeld als afwezig wegens een duurzaam verblijf in het buitenland.

15      Plavec en KI hebben tegen het besluit van 6 september 2022 hoger beroep ingesteld bij het Oberste Gerichtshof (hoogste federale rechter in civiele en strafzaken, Oostenrijk), de verwijzende rechter, met het verzoek om dat besluit nietig te verklaren en de RAK te gelasten Plavec in te schrijven op de lijst van advocaten-stagiairs voor de periode van 14 januari 2022 tot en met 31 augustus 2022.

16      De verwijzende rechter verduidelijkt dat het voorwerp van het bij hem aanhangige geding enkel nog betrekking heeft op de vraag of, en zo ja gedurende welke periode, Plavec voldeed aan de voorwaarden voor inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs, aangezien zij het kantoor Jones Day op 31 augustus 2022 heeft verlaten. Aangezien KI er bovendien zelf geen belang bij had dat Plavec met terugwerkende kracht op de lijst van advocaten-stagiairs werd ingeschreven, heeft de verwijzende rechter zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard.

17      De verwijzende rechter merkt op dat uit § 2, lid 2, juncto § 30, lid 1, van de RAO volgt dat gedurende de vijfjarige periode van verplichte stage om advocaat te worden, de stage ten minste drie jaar en zeven maanden op Oostenrijks grondgebied moet plaatsvinden, waarvan ten minste drie jaar bij een advocaat. Deze rechter merkt op dat wanneer de werkplaats van een advocaat-stagiair zich buiten Oostenrijk bevindt, de bevoegde Oostenrijkse orde van advocaten zich niet kan begeven naar het kantoor waar die advocaat-stagiair werkt om haar wettelijke taak uit te voeren die erin bestaat toezicht te houden op deze advocaat-stagiair en op de advocaat die de stagebegeleider is, waarbij laatstgenoemde de volledige opleiding van die advocaat-stagiair tot het beroep van advocaat dient te verzekeren.

18      De verwijzende rechter benadrukt dat krachtens § 2, lid 3, punt 2, van de RAO het deel van de stage van Plavec bij KI daarentegen in aanmerking kan worden genomen voor het deel van de stage dat in het buitenland mag worden vervuld.

19      Wat de feiten van het bij hem aanhangige geding betreft, merkt de verwijzende rechter op dat de stage van Plavec niet in Oostenrijk is verricht, ook al heeft zij gewerkt onder leiding van een bij een Oostenrijkse balie ingeschreven advocaat en op het gebied van het Oostenrijkse recht.

20      De verwijzende rechter oordeelt dat de vraag rijst of nationale bepalingen volgens welke een deel van de opleiding van een kandidaat voor het beroep van advocaat op het nationale grondgebied moet worden voltooid, onverenigbaar zijn met het vrije verkeer van werknemers, terwijl een ander deel in het buitenland kan worden voltooid.

21      Hij is van oordeel dat dergelijke bepalingen hoe dan ook passend zijn en in overeenstemming zijn met de door het Unierecht beschermde waarden. In dit verband benadrukt hij in het bijzonder dat artikel 10, lid 1, van richtlijn 98/5 de toegang tot het beroep van advocaat, in een lidstaat van ontvangst, van een advocaat die onder de door zijn lidstaat van herkomst afgegeven beroepstitel werkzaam is, afhankelijk stelt van het bewijs dat hij gedurende ten minste drie jaar daadwerkelijk en regelmatig in de lidstaat van ontvangst heeft gewerkt. Indien dit vereiste van praktijkervaring in de lidstaat van ontvangst van toepassing is op advocaten die reeds beschikken over een titel op grond waarvan zij hun beroep in hun lidstaat van herkomst mogen uitoefenen en daar reeds hun beroep hebben uitgeoefend, kan de toegang van advocaten-stagiairs tot het beroep van advocaat a fortiori aan een dergelijk vereiste worden onderworpen.

22      Bovendien merkt de verwijzende rechter op dat een activiteit als die welke Plavec in Frankfurt am Main uitoefent niet dezelfde intensiteit kan vertonen wat de contacten met de Oostenrijkse rechterlijke en administratieve instanties betreft als die welke een opleiding in een in Oostenrijk gevestigd advocatenkantoor verzekert, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met moderne communicatiemiddelen. Bovendien is het weinig realistisch om aan te nemen dat Plavec van plan was om zich te verplaatsen vanuit Frankfurt am Main om deel te nemen aan zittingen voor de Oostenrijkse rechterlijke en administratieve instanties, gelet op het feit dat het legitimatiebewijs dat zij wenste te verkrijgen, slechts een zeer beperkt recht tot vertegenwoordiging verleent, namelijk in civielrechtelijke geschillen die hoofdzakelijk onder de bevoegdheid van de Bezirksgerichte (rechters in eerste aanleg, Oostenrijk) vallen. Ten slotte beoefende de advocaat die de stagebegeleider van Plavec was, hoofdzakelijk het Oostenrijkse arbitragerecht, terwijl de advocaten die stagebegeleiders zijn op grond van de RAO verplicht zijn om advocaten-stagiairs een volledige opleiding te geven.

23      In die omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 45 VWEU betreffende het vrije verkeer van werknemers aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een stagiair slechts op de lijst van Oostenrijkse advocaten-stagiairs kan worden ingeschreven indien hij een deel van zijn stage (opleidingsperiode) bij een advocaat in Oostenrijk, dat wil zeggen op het nationale grondgebied, vervult [...], terwijl voor dat deel van de stage werkzaamheden bij een advocaat in een andere lidstaat van de Europese Unie niet worden erkend, ook al worden deze werkzaamheden aldaar verricht onder het toezicht van een bij de balie van Oostenrijk ingeschreven advocaat die het Oostenrijkse recht beoefent?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

24      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die voorschrijft dat een bepaald deel van een stage die noodzakelijk is voor de toegang tot het beroep van advocaat en gedurende welke de advocaat-stagiair voor de rechterlijke instanties van die lidstaat over een zekere vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt, bij een in die lidstaat gevestigde advocaat wordt vervuld, waarbij wordt uitgesloten dat dit deel kan worden vervuld bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat hoewel deze is ingeschreven bij een balie van eerstgenoemde lidstaat en de in het kader van die stage verrichte werkzaamheden betrekking hebben op het recht van die eerste lidstaat.

25      In dat verband zij eraan herinnerd dat, bij gebreke van harmonisatie van de voorwaarden voor de toegang tot een beroep, de lidstaten kunnen bepalen welke kennis en kwalificaties voor de uitoefening van dat beroep vereist zijn (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Aangezien de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van advocaat voor een persoon die in geen enkele lidstaat gerechtigd is om dit beroep uit te oefenen, tot op heden niet op het niveau van de Unie zijn geharmoniseerd, blijven de lidstaten bevoegd om deze voorwaarden vast te stellen (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 25).

27      Hieruit volgt dat het Unierecht zich niet ertegen verzet dat de regeling van een lidstaat de toegang tot het beroep van advocaat afhankelijk stelt van het bezit van de noodzakelijk geachte kennis en kwalificaties (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 26), wat het doorlopen van een stageperiode kan omvatten.

28      De lidstaten moeten hun bevoegdheden op dit gebied echter uitoefenen met inachtneming van de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden en de desbetreffende nationale bepalingen mogen geen ongerechtvaardigde belemmering vormen voor de daadwerkelijke uitoefening van de onder meer in artikel 45 VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheid (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Een regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, valt binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU, ook al regelt zij een stage die deel uitmaakt van de opleiding die toegang geeft tot het beroep van advocaat, wanneer de betrokken juristen hun stagewerkzaamheden uitoefenen als werknemer die een bezoldiging ontvangt (zie naar analogie arrest van 13 november 2003, Morgenbesser, C‑313/01, EU:C:2003:612, punt 60). In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat Plavec tijdens haar stage bij het kantoor Jones Day werd betaald.

30      Volgens vaste rechtspraak beogen alle bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van personen, waaronder artikel 45 VWEU, het de Unieburgers gemakkelijker te maken om het even welk beroep uit te oefenen op het gehele grondgebied van de Unie en staan zij in de weg aan maatregelen die deze burgers minder gunstig behandelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen uitoefenen [arrest van 16 november 2023, Commissie/Nederland (Waardeoverdracht van pensioenaanspraken), C‑459/22, EU:C:2023:878, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

31      Nationale bepalingen die een werknemer, onderdaan van een lidstaat, beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, leveren dus beperkingen van die vrijheid op, zelfs wanneer zij onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn (arrest van 11 juli 2019, A, C‑716/17, EU:C:2019:598, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 45 VWEU zich in beginsel verzet tegen een nationale maatregel betreffende de voorwaarden voor het in aanmerking nemen, bij het verlenen van toegang tot het beroep van advocaat, van beroepservaring die is verworven in een andere lidstaat dan die welke deze maatregel heeft vastgesteld, die de uitoefening door burgers van de Unie, met inbegrip van de onderdanen van de lidstaat die deze maatregel heeft vastgesteld, van de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 30). Hetzelfde geldt voor een nationale regeling die uitsluit dat beroepservaring in aanmerking wordt genomen die moet worden verworven in het kader van een bepaald deel van een stage die noodzakelijk is voor de toegang tot het beroep van advocaat, op de enkele grond dat dit deel van de stage wordt vervuld bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat.

33      Hieruit volgt dat een regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorschrijft dat een bepaald deel van de voor de toegang tot het beroep van advocaat noodzakelijke stage wordt vervuld bij een in die lidstaat gevestigde advocaat, wel degelijk een beperking van het door artikel 45 VWEU gewaarborgde vrije verkeer vormt, aangezien zij de uitoefening van die vrijheid kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken door voor die onderdanen de mogelijkheid te beperken om hun beroepsactiviteit als advocaat-stagiair uit te oefenen bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat.

34      Anders dan de Oostenrijkse regering in haar schriftelijke opmerkingen stelt, wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door het feit dat krachtens deze regeling een stage van meerdere maanden in het buitenland kan worden erkend als een ander deel van de stage. Aangezien de stage van drie jaar bij een advocaat – die overeenkomt met het in het hoofdgeding aan de orde zijnde deel van de stage – verplicht moet worden vervuld bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat, belet die regeling juristen die toegang tot het beroep van advocaat wensen namelijk om tijdens dit laatste deel van de stage gebruik te maken van hun door artikel 45 VWEU gewaarborgde recht van vrij verkeer.

35      Een dergelijke beperking van de vrijheid van verkeer is slechts toelaatbaar voor zover zij gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt, wat inhoudt dat zij geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel op coherente en systematische wijze te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      De verwijzende rechter merkt in essentie op dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling tot doel heeft de ontvangers van juridische diensten te beschermen en een goede rechtsbedeling te waarborgen. Die doelstellingen kunnen worden beschouwd als dwingende redenen van algemeen belang die beperkingen van het vrije verkeer van werknemers kunnen rechtvaardigen (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C‑218/19, EU:C:2020:1034, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Bovendien lijkt een regeling van een lidstaat die de inschrijving op de lijst van advocaten-stagiairs afhankelijk stelt van de voorwaarde dat een deel van de stage bij een in die lidstaat gevestigde advocaat wordt vervuld, als zodanig niet ongeschikt om de verwezenlijking van die doelstellingen te waarborgen.

38      Ten eerste kan een dergelijke regeling ertoe bijdragen dat de jurist die in een lidstaat advocaat wil worden reële ervaring opdoet met betrekking tot de rechtspraktijk in die lidstaat en de voor advocaten geldende regels en de gebruiken die de betrekkingen met de rechterlijke instanties en de autoriteiten van die lidstaat beheersen, alvorens dit beroep uit te oefenen. Ten tweede zullen de bevoegde autoriteiten dus normaal gesproken gemakkelijk kunnen controleren onder welke omstandigheden een dergelijke stage verloopt en, in het bijzonder, of de inhoud van die stage voldoet aan de vereisten van het nationale recht. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, stelt een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is de bevoegde Oostenrijkse orde van advocaten – in het kader van haar wettelijke taak die erin bestaat toezicht uit te oefenen op de advocaat-stagiair en de advocaat die de stagebegeleider is – in het bijzonder in staat om toegang te krijgen tot het kantoor van de stagebegeleider teneinde zich ervan te vergewissen dat de opleiding van de advocaat-stagiair voldoet aan de vereisten die eigen zijn aan de uitoefening van het beroep van advocaat.

39      Vastgesteld moet echter worden dat, aangezien de voorwaarde dat een jurist een bepaald deel van de stage bij een in de betrokken lidstaat gevestigde advocaat moet vervullen – zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt – beoogt te verzekeren dat de advocaat voldoende ervaring heeft opgedaan wat de nationale rechtspraktijk en de contacten met de Oostenrijkse autoriteiten en rechterlijke instanties betreft teneinde de verwezenlijking te waarborgen van de doelstellingen van bescherming van de ontvangers van de juridische diensten en van een goede rechtsbedeling die door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling worden nagestreefd, die voorwaarde verder gaat dan noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

40      Het feit dat juristen een stage verrichten bij een advocaat die bij een Oostenrijkse balie is ingeschreven maar in een andere lidstaat is gevestigd, gekoppeld aan de verplichting om bij de bevoegde nationale autoriteiten aan te tonen dat deze stage ervaring oplevert die gelijkwaardig is aan die welke wordt verkregen door een stage bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat, vormt namelijk een maatregel waarmee de doelstellingen van een regeling als die in het hoofdgeding kunnen worden verwezenlijkt en die minder belastend is dan de door deze regeling opgelegde beperking.

41      In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat niet in het algemeen kan worden aangenomen dat een jurist die een stage loopt bij een advocaat die bij een Oostenrijkse balie is ingeschreven maar in een andere lidstaat is gevestigd, geen passende opleiding of onvoldoende praktijkervaring op het gebied van het Oostenrijkse recht kan verkrijgen die gelijkwaardig is aan die welke een jurist kan verkrijgen tijdens een stage in Oostenrijk. In die omstandigheden lijkt een verplichting om toereikend bewijs te leveren dat de tijdens een dergelijke stage daadwerkelijk verrichte werkzaamheden een opleiding en ervaring bieden die gelijkwaardig zijn aan die welke een stage bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat biedt, te kunnen waarborgen dat de doelstellingen van deze stage daadwerkelijk zijn bereikt.

42      In de tweede plaats blijven de bevoegde autoriteiten in het kader van een regeling als in punt 40 van het onderhavige arrest in staat om effectieve controles uit te voeren op de omstandigheden waaronder de stage verloopt.

43      Om te beginnen staat het hun vrij om de advocaat-stagiair en zijn stagebegeleider op te roepen om uitleg over het verloop van de stage te verkrijgen, wanneer zij dit gelet op de gegevens waarover zij beschikken nuttig achten; indien nodig kunnen zij de schorsing van die stage gelasten of de erkenning ervan weigeren indien geen gevolg wordt geven aan die oproeping. Overigens blijkt uit de verklaringen van de RAK ter terechtzitting voor het Hof dat zij overgaat tot dergelijke oproepingen wanneer er gegronde twijfel bestaat over de vraag of in bijzondere gevallen is voldaan aan de vereisten van de opleiding van advocaten-stagiairs met betrekking tot de uitoefening van het beroep van advocaat.

44      Aangezien in het door de verwijzende rechter bedoelde geval zowel de advocaat-stagiair als de stagebegeleider is ingeschreven bij een balie van de lidstaat waaronder de opleiding tot advocaat valt, zijn de beroepsorganisaties voorts normaliter bevoegd om hun tuchtrechtelijke sancties op te leggen wanneer zij trachten de bevoegde autoriteiten te misleiden wat de inhoud van de stage betreft of zich niet houden aan de controlemaatregelen die zijn ingevoerd om het goede verloop van die stage te verzekeren.

45      Ten slotte is het weliswaar juist dat de bevoegde autoriteiten in het kader van een regeling als die welke in punt 40 van het onderhavige arrest is vermeld, niet noodzakelijkerwijs in staat zijn om voor hun toezicht toegang te krijgen tot het kantoor van de stagebegeleider, maar een dergelijke toegang kan niet worden geacht onontbeerlijk te zijn om te voldoen aan de doelstellingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling. Uit de door de RAK ter terechtzitting verstrekte informatie blijkt overigens dat zij in de praktijk minder belastende controlemaatregelen dan inspecties ter plaatse in advocatenkantoren toepast om na te gaan of de doelstellingen van de stage worden bereikt.

46      De omstandigheid dat naar Oostenrijks recht de advocaat-stagiair na een periode van achttien maanden stage bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat over een zeer uitgebreide vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt, kan aan het voorgaande niet afdoen, aangezien bij toepassing van een regeling als die welke in punt 40 van het onderhavige arrest is vermeld de ervaring die een jurist na deze stageperiode bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat heeft opgedaan, gelijkwaardig zal zijn aan de ervaring die een advocaat-stagiair bij zijn stage bij een in Oostenrijk gevestigde advocaat aan het einde van dezelfde periode heeft opgedaan.

47      Voor zover de verwijzende rechter van oordeel is dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling berust op een logica die vergelijkbaar is met die van artikel 10, lid 1, van richtlijn 98/5, moet bovendien worden vastgesteld dat de keuze die de Uniewetgever bij de vaststelling van deze richtlijn heeft gemaakt met betrekking tot de maatregelen die de lidstaten mogen opleggen aan een advocaat die zijn beroepskwalificatie in een andere lidstaat heeft verworven en zijn beroep op hun grondgebied wil uitoefenen, de toepassing van de bepalingen van het VWEU niet kan beperken tot een situatie die niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

48      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die voorschrijft dat een bepaald deel van een stage die noodzakelijk is voor de toegang tot het beroep van advocaat en gedurende welke de advocaat-stagiair voor de rechterlijke instanties van die lidstaat over een zekere vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt, bij een in die lidstaat gevestigde advocaat wordt vervuld, waarbij wordt uitgesloten dat dit deel kan worden vervuld bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat hoewel deze is ingeschreven bij een balie van eerstgenoemde lidstaat en de in het kader van die stage verrichte werkzaamheden betrekking hebben op het recht van die eerste lidstaat, en waarbij dus niet wordt toegestaan dat de betrokken juristen dit deel van die stage in een andere lidstaat verrichten op voorwaarde dat zij ten genoegen van de bevoegde nationale autoriteiten aantonen dat dit deel van de stage, zoals het zal worden verricht, hun een opleiding en ervaring biedt die gelijkwaardig zijn aan die welke een stage bij een in eerstbedoelde lidstaat gevestigde advocaat biedt.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 45 VWEU

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die voorschrijft dat een bepaald deel van een stage die noodzakelijk is voor de toegang tot het beroep van advocaat en gedurende welke de advocaat-stagiair voor de rechterlijke instanties van die lidstaat over een zekere vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt, bij een in die lidstaat gevestigde advocaat wordt vervuld, waarbij wordt uitgesloten dat dit deel kan worden vervuld bij een in een andere lidstaat gevestigde advocaat hoewel deze is ingeschreven bij een balie van eerstgenoemde lidstaat en de in het kader van die stage verrichte werkzaamheden betrekking hebben op het recht van die eerste lidstaat, en waarbij dus niet wordt toegestaan dat de betrokken juristen dit deel van die stage in een andere lidstaat verrichten op voorwaarde dat zij ten genoegen van de bevoegde nationale autoriteiten aantonen dat dit deel van de stage, zoals het zal worden verricht, hun een opleiding en ervaring biedt die gelijkwaardig zijn aan die welke een stage bij een in eerstbedoelde lidstaat gevestigde advocaat biedt.

ondertekeningen