Home

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 20 maart 2025

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 20 maart 2025

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
20 maart 2025

Uitspraak

Arrest van het Hof (Zevende kamer)

20 maart 2025(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Biociden - Richtlijn 98/8/EG - Verordening (EU) nr. 528/2012 - Toepasselijkheid ratione temporis - Overgangsregels - Toegang tot informatie - Artikelen 66 en 67 - Verzoek om toegang tot een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat opgesteld rapport over de technische gelijkwaardigheid tussen werkzame stoffen in biociden - Bescherming van commerciële belangen - Richtlijn 2003/4/EG - Toepasselijkheid ratione materiae - Artikel 4, lid 2 - Begrip informatie over emissies in het milieu ”"

In zaak C‑809/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) bij beslissing van 20 december 2023, ingekomen bij het Hof op 22 december 2023, in de procedure

Sumitomo Chemical Agro Europe SAS

tegen

Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (ANSES),

Compagnie européenne de réalisations antiparasitaires SAS France (CERA),

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Zevende kamer, M. L. Arastey Sahún, president van de Vijfde kamer, en J. Passer (rapporteur), rechter,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Sumitomo Chemical Agro Europe SAS, vertegenwoordigd door M. Grunchard, M. Ombredane, avocats, en K. Van Maldegem, advocaat,

    • de Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (ANSES), vertegenwoordigd door F. Pinet, avocat,

    • de Franse regering, vertegenwoordigd door M. de Lisi, B. Fodda en B. Travard als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lindenthal, M. Noll-Ehlers en F. Thiran als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 september 2024,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 19 van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB 1998, L 123, blz. 1), van de artikelen 66 en 67 van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2012, L 167, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 334/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 (PB 2014, L 103, blz. 22) (hierna: „verordening nr. 528/2012”), en van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB 2003, L 41, blz. 26).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sumitomo Chemical Agro Europe SAS enerzijds en de Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (nationaal agentschap voor voedselveiligheid, milieubescherming en veiligheid van de werkomgeving, Frankrijk; hierna: „ANSES”) en Compagnie européenne de réalisations antiparasitaires SAS France (CERA) anderzijds over de weigering om toegang te verlenen tot het volledige rapport van dat agentschap waarin wordt vastgesteld dat twee werkzame stoffen in de door Sumitomo Chemical Agro Europe en CERA verhandelde biociden technisch gelijkwaardig zijn.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3 Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 en namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB 2005, L 124, blz. 1; hierna: „Verdrag van Aarhus”) bepaalt in artikel 4, dat als opschrift heeft „Toegang tot milieu-informatie”:

„1.

Elke partij waarborgt dat, met inachtneming van de volgende leden van dit artikel, overheidsinstanties, in antwoord op een verzoek om milieu-informatie, deze informatie beschikbaar stellen aan het publiek, binnen het kader van de nationale wetgeving, […].

[…]

4.

Een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien de bekendmaking een nadelige invloed zou hebben op:

[…]

  1. de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, wanneer deze informatie bij wet beschermd wordt om een legitiem economisch belang te beschermen. Binnen dit kader wordt informatie over emissies bekendgemaakt die van belang is voor de bescherming van het milieu;

[…]

De bovengenoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang en in aanmerking nemend of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.

[…]”

Unierecht

Richtlijn 98/8

4 Richtlijn 98/8 is onder voorbehoud van de in punt 13 van dit arrest bedoelde overgangsbepalingen met ingang van 1 september 2013 ingetrokken bij verordening nr. 528/2012 – in de initiële versie ervan – die sinds die datum van toepassing is.

5 Artikel 19 van die richtlijn had als opschrift „Vertrouwelijkheid” en bepaalde in lid 1:

„Onverminderd richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie [(PB 1990, L 158, blz. 56)] kan een aanvrager de bevoegde autoriteit meedelen welke informatie, die hij commercieel gevoelig acht en waarvan bekendmaking hem op industrieel of commercieel gebied zou kunnen schaden, hij voor iedereen behalve de bevoegde autoriteit en de [Europese] Commissie geheim wenst te houden. In elk afzonderlijk geval dient een volledige motivering te worden gegeven. Onverminderd de in lid 3 genoemde informatie […] nemen de lidstaten de nodige stappen om de vertrouwelijkheid van de volledige samenstelling van productformules te garanderen, indien de aanvrager zulks wenst.”

Verordening nr. 528/2012

6 Artikel 3 van verordening nr. 528/2012 bepaalt in lid 1:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

  1. ‚technische gelijkwaardigheid’: overeenkomst, qua chemische samenstelling en risicoprofiel, tussen een stof die afkomstig is hetzij uit een bron die verschilt van de referentiebron, hetzij uit de referentiebron maar volgens een gewijzigd productieproces en/of een gewijzigde productielocatie, en de stof van de referentiebron waarvoor de initiële risicobeoordeling werd uitgevoerd, zoals vastgesteld in artikel 54;

[…]”

7 Artikel 19 van deze verordening heeft als opschrift „Voorwaarden voor het verlenen van toelating” en bepaalt in lid 1:

„Een biocide, met uitzondering van biociden die in aanmerking komen voor de vereenvoudigde toelatingsprocedure overeenkomstig artikel 25, wordt alleen toegelaten als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de werkzame stoffen zijn opgenomen in bijlage I of goedgekeurd voor de betrokken productsoort en er wordt voldaan aan alle voor die werkzame stoffen vermelde voorwaarden;

[…]

  1. de chemische identiteit, de hoeveelheid en de technische gelijkwaardigheid van de werkzame stoffen in het biocide en, zo nodig, eventuele in toxicologisch of ecotoxicologisch opzicht belangrijke en relevante onzuiverheden en niet-werkzame stoffen, en de residuen die in toxicologisch opzicht of voor het milieu van belang zijn en bij toegelaten gebruik ontstaan, kunnen volgens de desbetreffende voorschriften van de bijlagen II en III worden bepaald;

[…]”

8 Artikel 30 van die verordening, met als opschrift „Beoordeling van de aanvragen”, bepaalt in lid 3, onder a):

„Tijdens de in lid 1 genoemde periode van 365 dagen stelt de bevoegde autoriteit de volgende handelingen:

  1. zij stelt een ontwerprapport op (‚het beoordelingsrapport’) dat een samenvatting van de conclusies van de beoordeling bevat en de redenen vermeldt waarom het biocide wordt toegelaten of de toelating wordt geweigerd”.

9 Artikel 54 van verordening nr. 528/2012, met als opschrift „Beoordeling van de technische gelijkwaardigheid”, luidt:

„1.

Ingeval de technische gelijkwaardigheid moet worden vastgesteld van werkzame stoffen, dient de persoon die de gelijkwaardigheid wenst vast te stellen (‚de aanvrager’) een aanvraag in bij het [Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)].

2.

De aanvrager verstrekt alle gegevens die het [ECHA] eist om de technische gelijkwaardigheid te beoordelen.

[…]

4.

Na de aanvrager de gelegenheid te hebben geboden opmerkingen te maken, neemt het [ECHA] binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag bedoeld in lid 1, een besluit en stelt het de lidstaten en de aanvrager daarvan in kennis.

5.

Indien volgens het [ECHA] voor de uitvoering van de beoordeling van de technische gelijkwaardigheid aanvullende informatie nodig is, verzoekt het [ECHA] de aanvrager die informatie binnen een door het [ECHA] vastgestelde termijn te verstrekken. Het [ECHA] verwerpt de aanvraag indien de aanvrager de aanvullende informatie niet binnen de vastgestelde termijn indient. De in lid 4 bedoelde periode van 90 dagen wordt opgeschort vanaf de datum waarop het verzoek wordt ingediend tot de datum waarop de informatie is ontvangen. De opschorting mag niet langer dan 180 dagen duren, tenzij de aard van de gevraagde gegevens of uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen.

6.

Indien nodig kan het [ECHA] de bevoegde autoriteit van de lidstaat raadplegen die, wat de beoordeling van de werkzame stof betreft, is opgetreden als beoordelende bevoegde autoriteit.

[…]”

10 Artikel 66 van verordening nr. 528/2012 heeft als opschrift „Vertrouwelijkheid” en bepaalt:

„1.

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie [(PB 2001, L 145, blz. 43)] en de overeenkomstig artikel 118, lid 3, van verordening (EG) nr. 1907/2006 [van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1)] door de raad van bestuur van het [ECHA] vastgestelde regelingen zijn van toepassing op de documenten die het [ECHA] voor de uitvoering van deze verordening bijhoudt.

2.

Het [ECHA] en de bevoegde autoriteiten weigeren de toegang tot informatie indien de openbaarmaking de bescherming van commerciële belangen of de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van de betrokkenen in het gedrang zou brengen.

Openbaarmaking van de volgende informatie wordt normaliter geacht de bescherming van de commerciële belangen of de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van de betrokkenen in gevaar te brengen:

  1. bijzonderheden betreffende de volledige samenstelling van een biocide;

  2. de precieze hoeveelheid van de werkzame stof of het biocide die wordt vervaardigd of op de markt wordt aangeboden;

  3. de banden tussen de fabrikant van een werkzame stof en de voor het in de handel brengen van een biocide verantwoordelijke persoon of tussen de voor het in de handel brengen van een biocide verantwoordelijke persoon en de distributeurs van het product;

  4. namen en adressen van personen die betrokken zijn bij proeven op gewervelde dieren.

Wanneer evenwel onmiddellijk optreden absoluut noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid van mens en dier, de veiligheid of het milieu, dan wel om andere redenen van hoger openbaar belang, maakt het [ECHA] of een bevoegde autoriteit de in dit lid bedoelde informatie openbaar.

3.

Onverminderd lid 2, wordt, nadat de toelating is verleend, de toegang tot de volgende informatie in geen geval geweigerd:

[…]

  • de analysemethoden, bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c);

[…]

4.

Elke persoon die voor de toepassing van deze verordening informatie betreffende een werkzame stof of biocide bij het [ECHA] of bij een bevoegde autoriteit indient, kan vragen dat de in artikel 67, leden 3 en 4, vermelde informatie niet openbaar wordt gemaakt, mits hij motiveert waarom de openbaarmaking van die informatie zijn commerciële belangen of die van een andere betrokken partij kan schaden.”

11 Artikel 67 van verordening nr. 528/2012, „Elektronische publieke toegang”, luidt als volgt:

„1.

Vanaf de datum waarop de Commissie een uitvoeringsverordening vaststelt, die bepaalt dat een werkzame stof is goedgekeurd, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), wordt de volgende geactualiseerde informatie over die werkzame stof, die door het [ECHA] of de Commissie wordt bewaard, kosteloos openbaar en gemakkelijk beschikbaar gesteld:

[…]

  1. de analysemethoden als bedoeld in titel 1, afdelingen 5.2 en 5.3 en titel 2, afdeling 4.2 van bijlage II.

2.

Vanaf de datum waarop een biocide is toegelaten, wordt door het [ECHA] de volgende geactualiseerde informatie kosteloos ter beschikking gesteld en makkelijk toegankelijk gemaakt:

  1. de aan de toelatingen verbonden voorwaarden;

  2. de samenvatting van de productkenmerken van het biocide; en

  3. de analysemethoden als bedoeld in titel 1, afdelingen 5.2 en 5.3 en titel 2, afdeling 5.2 van bijlage III.

3.

Vanaf de datum waarop de Commissie een uitvoeringsverordening vaststelt, die bepaalt dat een werkzame stof is goedgekeurd, als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), wordt door het [ECHA] de volgende geactualiseerde informatie over die werkzame stof kosteloos, openbaar en gemakkelijk beschikbaar gesteld, tenzij de verstrekker van de gegevens overeenkomstig artikel 66, lid 4, ten genoegen van de bevoegde autoriteit of het [ECHA] motiveert waarom de bekendmaking ervan zijn commerciële belangen of die van een andere betrokken partij kan schaden:

[…]

  1. het beoordelingsrapport.

4.

Vanaf de datum waarop een biocide wordt toegelaten, wordt door het [ECHA] de volgende geactualiseerde informatie kosteloos ter beschikking gesteld en makkelijk toegankelijk gemaakt, tenzij de verstrekker van de gegevens overeenkomstig artikel 66, lid 4, ten genoegen van de bevoegde autoriteit of het [ECHA] motiveert waarom de bekendmaking ervan zijn commerciële belangen of die van een andere betrokken partij kan schaden:

  1. de onderzoekssamenvattingen of uitgebreide onderzoekssamenvattingen van studies die ter ondersteuning van de toelating van het biocide zijn ingediend; en

  2. het beoordelingsrapport.”

12 Artikel 91 van die verordening, met als opschrift „Overgangsmaatregelen betreffende aanvragen van toelatingen voor biociden die uit hoofde van richtlijn 98/8/EG zijn gedaan”, luidt:

„In het kader van richtlijn 98/8/EG ingediende dossiers waarvan de beoordeling per 1 september 2013 niet is afgerond, worden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig die richtlijn beoordeeld.

[…]”

13 Artikel 96 van verordening nr. 528/2012 bepaalt in de eerste alinea dat „[o]nverminderd artikel 86, de artikelen 89 tot en met 93, en artikel 95 van deze verordening, […] richtlijn 98/8/EG [wordt] ingetrokken met ingang van 1 september 2013”.

14 Volgens de tweede alinea van artikel 97 van verordening nr. 528/2012 is deze verordening van toepassing vanaf 1 september 2013.

15 Bijlage III bij deze verordening, in de versie die voortvloeit uit gedelegeerde verordening (EU) 2021/525 van de Commissie van 19 oktober 2020 tot wijziging van de bijlagen II en III bij verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB 2021, L 106, blz. 3), bepaalt in titel 2, dat als opschrift „Micro-organismen” heeft:

„Gemeenschappelijke basisgegevens (CDS) en aanvullende gegevens (ADS)

De informatie die verplicht is ter ondersteuning van de toelating van een biocide wordt in onderstaande tabel vermeld.

[…]

Kolom 1

Verplichte informatie:

Kolom 2

Alle gegevens zijn CDS, tenzij als ADS aangemerkt

Kolom 3

Specifieke regels voor aanpassing van kolom 1

[…]

2. IDENTITEIT VAN DE BIOCIDEN

[…]

2.5. Wanneer [het] biocide een werkzame stof bevat die is geproduceerd in een andere locatie of volgens een ander procedé of uit andere grondstoffen dan die van de werkzame stof die is beoordeeld overeenkomstig artikel 9 van deze verordening, moet het bewijs worden verstrekt dat de technische gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 54 van deze verordening is vastgesteld of na een vóór 1 september 2013 begonnen beoordeling is vastgesteld door een bevoegde autoriteit die is aangewezen in overeenstemming met artikel 26 van richtlijn 98/8/EG

[…]”

16 Bijlage VI van die verordening heeft als opschrift „Gemeenschappelijke beginselen voor de beoordeling van dossiers voor biociden” en luidt:

„[…]

Evaluatie

Algemene beginselen

[…]

  1. Waar van toepassing wordt voor iedere werkzame stof in het biocide de technische gelijkwaardigheid vastgesteld, onder verwijzing naar de werkzame stoffen die reeds op de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen staan.

[…]”

Richtlijn 2003/4

17 Artikel 3 van richtlijn 2003/4 bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstanties, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, ertoe gehouden zijn de milieu-informatie waarover zij beschikken, of die voor hen wordt beheerd, aan elke aanvrager op verzoek beschikbaar te stellen, zonder dat deze daarvoor een belang hoeft aan te voeren.”

18 Artikel 4 van deze richtlijn bepaalt in lid 2:

„De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan een van de volgende punten:

[…]

  1. de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de nationale of de communautaire wetgeving geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen, met inbegrip van het algemeen belang dat met statistische en fiscale geheimhouding is gediend;

[…]

De in de leden 1 en 2 genoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met voor het specifieke geval inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang. In elk afzonderlijk geval dient het algemene belang dat is gediend met openbaarmaking te worden afgewogen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken. De lidstaten kunnen het bepaalde in lid 2, onder a), d), f), g) en h), niet als grondslag aanzien om te bepalen dat een verzoek kan worden geweigerd indien het betrekking heeft op informatie over emissies in het milieu.

[…]”

Verordening nr. 1907/2006

19 Overweging 117 van verordening nr. 1907/2006 luidt als volgt:

  • „De burgers van de Europese Unie moeten toegang hebben tot informatie over de chemische stoffen waaraan zij kunnen worden blootgesteld, zodat zij met kennis van zaken over het gebruik ervan kunnen beslissen. Dit kan op transparante wijze worden bereikt door hen gratis en eenvoudig toegang te verlenen tot basisgegevens in de databank van het [ECHA], zoals een kort profiel van de gevaarlijke eigenschappen, de etiketteringvoorschriften en de communautaire wetgeving ter zake, onder meer over het toegestane gebruik en de risicobeheersmaatregelen. Het [ECHA] en de lidstaten moeten toegang verlenen tot informatie overeenkomstig [richtlijn 2003/4], [verordening nr. 1049/2001], en het [Verdrag van Aarhus].”

  • Verordening nr. 1367/2006

    20 Artikel 6 van verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB 2006, L 264, blz. 13) bepaalt in lid 1:

    „Met betrekking tot artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van [verordening (EG) nr. 1049/2001], met uitzondering van onderzoek, met name naar mogelijke inbreuken op het gemeenschapsrecht, wordt een hoger openbaar belang geacht openbaarmaking te gebieden indien de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu. Wat betreft de overige uitzonderingen krachtens artikel 4 van [verordening nr. 1049/2001], worden de gronden voor weigering beperkt uitgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het openbaar belang dat bij openbaarmaking is gediend en met de vraag of de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu.”

    Frans recht

    21 Volgens de artikelen L.300‑1, L.300‑2 en L.311‑1 van de code des relations entre le public et l’administration (wetboek inzake de betrekkingen tussen het publiek en de overheid) zijn overheidsinstanties verplicht om de administratieve documenten waarover zij beschikken openbaar te maken, behoudens de uitzonderingen in titel I van boek III van dit wetboek.

    22 Artikel L.311‑6 van dit wetboek bepaalt:

    „Administratieve documenten

    1° waarvan de openbaarmaking afbreuk zou doen aan […] het zakengeheim, waaronder het geheim van processen, economische en financiële informatie en commerciële of industriële strategieën […]

    mogen alleen aan de betrokkene worden meegedeeld.

    […]”

    23 Artikel L.124‑4 van de code de l’environnement (milieuwetboek) bepaalt:

    „I.- Na afweging van het belang van mededeling, kan de overheidsinstantie het verzoek om milieu-informatie afwijzen indien raadpleging of mededeling van de informatie afbreuk doet aan:

    1° de in de artikelen L.311‑5 tot en met L.311‑8 van het wetboek inzake de betrekkingen tussen het publiek en de overheid genoemde belangen, met uitzondering van die bedoeld in artikel L.311‑5, 2°, onder e) en h);

    […]”

    24 Artikel L.124‑5 van het milieuwetboek luidt:

    „[…]

    II.- De overheidsinstantie kan een verzoek om informatie over emissies van stoffen in het milieu slechts weigeren indien raadpleging of mededeling ervan afbreuk doet aan:

    1° het buitenlands beleid van Frankrijk, de openbare veiligheid of de landsverdediging;

    2° het verloop van gerechtelijke procedures of de opsporing van inbreuken die aanleiding kunnen geven tot strafsancties;

    3° intellectuele-eigendomsrechten.”

    25 Artikel L.521‑7 van dat wetboek, dat eveneens gold voor informatie over werkzame stoffen en biociden krachtens artikel L.522‑12 van dat wetboek – dat uitvoering gaf aan artikel 19 van richtlijn 98/8 alvorens met de inwerkingtreding van verordening nr. 528/2012 te zijn ingetrokken – bepaalt:

    „I.- De persoon die de administratieve autoriteit inlichtingen verstrekt waarvoor hij het zakengeheim inroept, kan aangeven welke van deze inlichtingen hij als commercieel gevoelig beschouwt en waarvan de verspreiding hem schade zou kunnen berokkenen, en waarvan hij verzoekt om ze ten aanzien van iedere andere persoon dan de administratieve autoriteit geheim te houden.

    […]

    II.- De administratieve autoriteit neemt alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de informatie waarvan zij of de bevoegde instantie van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of het [ECHA] erkent dat zij onder het zakengeheim valt, uitsluitend toegankelijk is voor de door haar aangewezen personen. […]

    […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    26 Verzoekster in het hoofdgeding brengt onder de naam „Vectobac” een biocide voor muggenbestrijding op de markt, met als werkzame stof Bacillus thuringiensis israelensis, serotype H14, stam AM65‑52 (Bti‑AM65‑52). Deze stof komt voor op de lijst, in bijlage I bij richtlijn 98/8, van werkzame stoffen met op gemeenschapsniveau overeengekomen eisen voor opneming in biociden.

    27 Volgens de aanwijzingen van de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) – de verwijzende rechter – heeft de CERA op 30 augustus 2013 bij de ANSES aanvragen ingediend voor toelating op de Franse markt van drie biociden met hetzelfde gebruiksdoel als Vectobac, onder de namen „Aquabac XT”, „Aquabac DF3000” en „Aquabac 200G”, waarvan de werkzame stof dezelfde bacil van hetzelfde serotype is als de in het vorige punt bedoelde werkzame stof, maar waarvan de stam BMP 144 (Bti‑BMP 144) is. Deze producten hebben hetzelfde doel als het product Vectobac.

    28 Op 19 augustus 2019 heeft de ANSES de aangevraagde toelatingen bij drie besluiten afgegeven op grond van zijn rapport waarin het de technische gelijkwaardigheid van de werkzame stoffen Bti‑BMP 144 en Bti‑AM65‑52 had vastgesteld.

    29 Blijkens het dossier waarover het Hof beschikt heeft verzoekster in het hoofdgeding de ANSES bij schrijven van 11 februari 2021 verzocht om haar dit rapport toe te zenden.

    30 De ANSES heeft haar de bladzijden 1, 2 en 23 van het rapport toegezonden (het voorblad, de samenvatting en een conclusie in de vorm van een tabel), maar heeft geweigerd haar de andere bladzijden mee te delen op grond dat daarin technische informatie stond die onder het zakengeheim viel.

    31 Verzoekster in het hoofdgeding heeft bij de tribunal administratif de Melun (bestuursrechter in eerste aanleg Melun, Frankrijk) beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de directeur-generaal van de ANSES van 8 augustus 2021 waarbij een volledige toegang tot het in het hoofdgeding aan de orde zijnde rapport werd geweigerd. Bij vonnis van 22 september 2022 heeft die rechter dat besluit nietig verklaard voor zover daarbij werd geweigerd om punt 2.2 van het rapport – op de bladzijden 21 en 22 ervan – mee te delen, heeft hij de ANSES gelast om dat punt mee te delen en heeft hij het beroep van verzoekster in het hoofdgeding voor het overige verworpen.

    32 Verzoekster in het hoofdgeding heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter en met name verzocht om dat vonnis te vernietigen voor zover haar beroep voor het overige was verworpen, om de zaak ten gronde af te doen en haar verzoek toe te wijzen.

    33 Die rechter preciseert dat het bij de niet-meegedeelde delen uit het rapport gaat om:

    • deel I, inzake de door de ANSES gebruikte methodologie om te bepalen of de werkzame stof in de Aquabac-producten technisch gelijkwaardig is met de werkzame stof in het Vectobac-product, en

    • het eerste subdeel van deel II, waarin deze methodologie wordt toegepast op de betrokken werkzame stoffen en dat informatie bevat over, ten eerste, de identiteit en de contactgegevens van de aanvrager en van de fabrikant van de werkzame stof in de Aquabac-producten, ten tweede, de locatie van de fabriek waar deze werkzame stof wordt vervaardigd, ten derde, de naam van het werkzame micro-organisme, ten vierde, de classificatie van deze werkzame stof, ten vijfde, de vervaardigingswijze ervan, ten zesde, het gehalte aan de werkzame stof in de desbetreffende biociden, ten zevende, de identiteit van de relevante toxinen en metabolieten, gistingsresiduen en contaminanten, ten achtste, het „analytische profiel” bestaande in een vergelijking van de samenstelling van vijf batches van de biociden in kwestie, ten negende, de gebruikte analysemethoden voor de bepaling van het zuivere actieve micro-organisme in het actieve micro-organisme, zoals vervaardigd, en ten tiende, de gebruikte analysemethoden voor de bepaling van onzuiverheden, toxinen, gistingsresiduen en contaminanten in dit micro-organisme.

    34 De verwijzende rechter benadrukt dat het gevraagde rapport is opgesteld in het kader van het onderzoek van de door CERA vóór 1 september 2013 ingediende aanvragen tot toelating voor het op de markt brengen van de Aquabac-biociden en dat de ANSES artikel 91 van verordening nr. 528/2012 heeft toegepast en deze aanvragen dus heeft onderzocht, en vervolgens de toelatingen heeft verleend overeenkomstig de nationale bepalingen tot omzetting van richtlijn 98/8. In die omstandigheden wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of een verzoek om toegang tot dat rapport moet worden onderzocht in het licht van de vertrouwelijkheidsregels die zijn neergelegd in de nationale bepalingen ter omzetting van artikel 19 van die richtlijn, dan wel in het licht van de artikelen 66 en 67 van die verordening.

    35 In de tweede plaats, ingeval de vraag of richtlijn 98/8 van toepassing is bevestigend wordt beantwoord, vraagt de verwijzende rechter zich af hoe artikel 19, lid 3, onder f) en k), ervan moet worden uitgelegd.

    36 In de derde plaats vraagt hij zich, ervan uitgaande dat het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van verordening nr. 528/2012 valt, af welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 66, lid 3, onder j), van deze verordening en aan artikel 67, lid 1, onder h), lid 3, onder e), en lid 4, ervan.

    37 De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 528/2012 niet verwijzen naar richtlijn 2003/4, terwijl artikel 19 van richtlijn 98/8 bepaalde dat het van toepassing was onverminderd richtlijn 90/313, die is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2003/4. Hij vraagt zich dan ook af of de Uniewetgever in verordening nr. 528/2012 een specifieke, uitputtende regeling heeft willen vaststellen voor de mededeling aan het publiek van informatie over biociden en de werkzame stoffen daarvan, en aldus de bepalingen van richtlijn 2003/4 buiten toepassing heeft willen laten.

    38 In de vierde plaats hangt de beslechting van het hoofdgeding volgens de verwijzende rechter ook af van de vraag of de kwalificatie „informatie over emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4, gesteld dat deze van toepassing is, ook kan gelden voor informatie die de bevoegde autoriteit in haar bezit heeft naar aanleiding van het onderzoek van de technische gelijkwaardigheid van een werkzame stof met een goedgekeurde werkzame stof.

    39 In die omstandigheden heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    • Indien de bevoegde nationale autoriteit waarbij vóór 1 september 2013 een aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van een biocide is ingediend en die deze aanvraag overeenkomstig artikel 91 van verordening nr. 528/2012 heeft onderzocht op grond van de nationale bepalingen ter omzetting van [richtlijn 98/8], na afgifte van die toelating door een derde wordt verzocht om toegang tot informatie over het door haar toegelaten biocide en de daarin vervatte werkzame stof, en met name over de technische gelijkwaardigheid daarvan met een toegelaten werkzame stof, moet deze autoriteit dit verzoek om toegang dan onderzoeken in het licht van de vertrouwelijkheidsregels die zijn vastgelegd in de nationale bepalingen ter omzetting van artikel 19 van [richtlijn 98/8], dan wel in het licht van de regels van de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 528/2012?

    • Indien een dergelijk verzoek om toegang onder [richtlijn 98/8] valt, waarvan artikel 19 van toepassing is onverminderd [richtlijn 2003/4]:

      1. kan de aanvrager op grond van lid 3, onder k), van dat artikel, waarin is bepaald dat nadat de toelating voor het op de markt brengen van het biocide is verleend, de ,analysemethoden, bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c)’, in geen geval als vertrouwelijk worden beschouwd, alle gedetailleerde informatie betreffende deze methoden verkrijgen, mede indien de openbaarmaking ervan het zakengeheim in het gedrang kan brengen, dan wel alleen algemene informatie betreffende de aard van deze methoden en, in voorkomend geval, de conclusies die daaruit konden worden getrokken[;]

      2. kan de aanvrager op grond dat de ‚fysische en chemische eigenschappen van de werkzame stof en het biocide’ krachtens artikel 19, lid 3, onder f), in geen geval als vertrouwelijk worden beschouwd nadat de toelating is verleend, openbaarmaking eisen van gedetailleerde gegevens over de samenstelling van de werkzame stof of het biocide, zelfs indien daarmee productieprocedés direct of indirect kunnen worden onthuld?

    • Indien een dergelijk verzoek om toegang daarentegen onder verordening nr. 528/2012 valt:

      1. heeft de Uniewetgever met de artikelen 66 en 67 van deze verordening, waarin niet wordt verwezen naar richtlijn 2003/4, een specifieke en uitputtende regeling willen vaststellen voor de openbaarmaking van informatie over biociden en de werkzame stoffen ervan en zodoende de bepalingen van richtlijn 2003/4 buiten toepassing willen laten, voor zover daarin ten eerste is bepaald dat het zakengeheim niet in de weg kan staan aan de openbaarmaking van informatie over emissies in het milieu en ten tweede dat, wanneer de openbaarmaking van andere milieu-informatie de commerciële belangen van een onderneming kan schaden, de bevoegde administratieve autoriteit, alvorens een eventuele openbaarmaking te weigeren, de belangen van die onderneming moet afwegen tegen het algemeen belang[;]

      2. valt de openbaarmaking van een beoordelingsrapport over de technische gelijkwaardigheid van een goedgekeurde werkzame stof met de werkzame stof in een biocide, dat wordt opgesteld naar aanleiding van een aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van dat biocide, onder artikel 67, lid 3, onder e), van verordening nr. 528/2012, waarin is bepaald dat het beoordelingsrapport over goedgekeurde werkzame stoffen openbaar wordt gemaakt, tenzij de aanvrager om vertrouwelijke behandeling heeft verzocht, onder lid 4, onder b), van datzelfde artikel, waarin is bepaald dat het beoordelingsrapport over een toegelaten biocide openbaar wordt gemaakt, tenzij de aanvrager om vertrouwelijke behandeling heeft verzocht, dan wel onder andere openbaarmakingsregels[;]

      3. kan de aanvrager op grond van artikel 66, lid 3, onder j), van verordening nr. 528/2012, waarin is bepaald dat, nadat toelating voor het op de markt brengen van een biocide is verleend, de toegang tot ,de analysemethoden, bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c)’, ,in geen geval wordt geweigerd’, alle gedetailleerde informatie betreffende deze methoden verkrijgen, zelfs indien de openbaarmaking ervan het zakengeheim in het gedrang kan brengen, dan wel alleen algemene informatie betreffende de aard van deze methoden en, in voorkomend geval, de conclusies die daaruit konden worden getrokken[;]

      4. moet artikel 67, lid 1, onder h), van diezelfde verordening, waarin is bepaald dat vanaf de datum waarop een werkzame stof is goedgekeurd, de ,analysemethoden als bedoeld in […] titel 2, afdeling 4.2, van bijlage II’ kosteloos ter beschikking worden gesteld, aldus worden uitgelegd dat dit artikel in werkelijkheid verwijst naar de vermelding in afdeling 4.3 van de tabel in titel 2 van bijlage II, waarnaar het verwees vóór de vaststelling van de gedelegeerde verordening van de Commissie van 19 oktober 2020 tot wijziging van de bijlagen II en III bij de verordening? Indien deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat zij verwijzen naar de thans geldende vermelding in afdeling 4.2 van de tabel in titel 2 van bijlage II, en in de veronderstelling dat deze vermelding van toepassing is op een werkzame stof die niet is goedgekeurd, maar die is erkend als technisch gelijkwaardig met een goedgekeurde werkzame stof, kan de aanvrager dan op grond van de in beginsel openbaar te maken ,Methoden voor de analyse van het micro-organisme, zoals vervaardigd’ als bedoeld in die afdeling 4.2, alle gedetailleerde informatie betreffende deze methoden verkrijgen, zelfs indien de openbaarmaking ervan het zakengeheim in het gedrang kan brengen, dan wel alleen algemene informatie betreffende de aard van deze methoden en, in voorkomend geval, de conclusies die daaruit konden worden getrokken?

    • Indien, tot slot, de bepalingen van richtlijn 2003/4 in het onderhavige geding van toepassing zijn, kan het begrip ,informatie over emissies in het milieu’ in de zin van artikel 4, lid 2, van deze richtlijn, dat onder meer ziet op inlichtingen over de aard, de samenstelling, de hoeveelheid, de datum en de plaats van deze emissies, alsook op gegevens over de effecten die deze emissies op kortere of langere termijn op het milieu hebben, zich dan uitstrekken tot de door de bevoegde autoriteit verzamelde of ontvangen informatie in het kader van het onderzoek naar de technische gelijkwaardigheid van een werkzame stof met een goedgekeurde werkzame stof, of blijft de draagwijdte ervan beperkt tot informatie over het biocide dat een dergelijke stof bevat, aangezien dit biocide in al zijn bestanddelen in het milieu wordt uitgestoten, en niet de werkzame stof alleen?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    40 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, wanneer een aanvraag tot toelating van een biocide is ingediend in het kader van richtlijn 98/8 en door de bevoegde nationale autoriteit is onderzocht en vervolgens goedgekeurd op grond van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn, een verzoek om toegang tot informatie over dit product en met name over de technische gelijkwaardigheid van de daarin vervatte werkzame stof met een goedgekeurde werkzame stof moet worden beoordeeld in het licht van artikel 19 van richtlijn 98/8 dan wel in het licht van de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 528/2012, wanneer dit toegangsverzoek is ingediend nádat deze verordening van kracht is geworden.

    41 In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde toegangsverzoek is ingediend op 11 februari 2021. Het heeft betrekking op de Aquabac-biociden waarvoor volgens de verwijzende rechter op 30 augustus 2013 een vergunning voor het op de markt brengen werd aangevraagd.

    42 Voor zover verzoekster in het hoofdgeding in haar schriftelijke opmerkingen aanvoert dat de toelatingsaanvragen in werkelijkheid zijn ingediend op 6 oktober 2013, dus na de inwerkingtreding van verordening nr. 528/2012, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, de nationale rechter bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding vast te stellen en te beoordelen. In dit kader is het Hof uitsluitend bevoegd zich over de uitlegging of geldigheid van een rechtsvoorschrift van de Unie uit te spreken tegen de achtergrond van de feitelijke en juridische situatie zoals die door de verwijzende rechterlijke instantie is beschreven, zodat het Hof deze laatste de elementen kan verschaffen die zij nodig heeft om het bij haar aanhangige geschil te beslechten (arrest van 24 oktober 2019, État belge, C‑35/19, EU:C:2019:894, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43 Bijgevolg moeten de prejudiciële vragen worden beantwoord op basis van de door de Conseil d’État in zijn verwijzingsbeslissing vermelde feiten.

    44 Volgens artikel 97, tweede alinea, van verordening nr. 528/2012 is deze verordening met ingang van 1 september 2013 van toepassing geworden. Met ingang van deze datum is richtlijn 98/8 krachtens artikel 96, eerste alinea, van die verordening ingetrokken, onverminderd de artikelen 86, 89 tot en met 93 en 95 van die verordening.

    45 In artikel 91, eerste alinea, van verordening nr. 528/2012 staat te lezen dat in het kader van richtlijn 98/8 ingediende dossiers waarvan de beoordeling per 1 september 2013 niet is afgerond, door de bevoegde autoriteiten worden beoordeeld overeenkomstig die richtlijn.

    46 Bovendien blijkt uit punt 2.5 van titel 2 van bijlage III bij verordening nr. 528/2012, in de versie die voortvloeit uit gedelegeerde verordening 2021/525, dat wanneer in het kader van een krachtens deze verordening gevoerde toelatingsprocedure technische gelijkwaardigheid wordt vereist, het bewijs moet worden verstrekt dat deze gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 54 ervan is vastgesteld „of na een vóór 1 september 2013 begonnen beoordeling is vastgesteld door een bevoegde autoriteit die is aangewezen in overeenstemming met artikel 26 van [richtlijn 98/8]”.

    47 Deze bepalingen gaan over de toelatingsprocedure voor het op de markt brengen van een biocide. Zoals de advocaat-generaal in de punten 29 en 30 van zijn conclusie heeft benadrukt, heeft daarentegen geen van de overgangsmaatregelen van de artikelen 89 tot en met 93 en 95 van verordening nr. 528/2012 betrekking op een verzoek als aan de orde in het hoofdgeding, te weten een verzoek om toegang tot informatie over een toegelaten biocide en de daarin vervatte werkzame stof en met name over de technische gelijkwaardigheid ervan met een goedgekeurde werkzame stof.

    48 Bovendien beoordeelt de bevoegde autoriteit een aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van een biocide en een verzoek om toegang tot informatie over een toegelaten biocide in twee afzonderlijke procedures, zoals ook de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt.

    49 Aangezien er geen overgangsbepalingen gelden voor een verzoek om toegang tot informatie als in het hoofdgeding, dat na 1 september 2013 is ingediend en dat betrekking heeft op een werkzame stof in een biocide die werd toegelaten krachtens richtlijn 98/8 en met name op de technische gelijkwaardigheid tussen die werkzame stof en een andere goedgekeurde werkzame stof, wordt de beoordeling van dat verzoek dus beheerst door de bepalingen van die verordening.

    50 Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de artikelen 96 en 97 van verordening nr. 528/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat een verzoek om toegang tot informatie over een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en met name over de technische gelijkwaardigheid daarvan met een goedgekeurde werkzame stof, dat is ingediend nádat die verordening van toepassing is geworden, moet worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van die verordening, ook al betreft dat verzoek een biocide dat is toegelaten overeenkomstig richtlijn 98/8 of, in voorkomend geval, krachtens diezelfde verordening op basis van een technische gelijkwaardigheid die is vastgesteld door een overeenkomstig artikel 26 van die richtlijn aangewezen bevoegde autoriteit.

    Tweede vraag

    51 Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Derde vraag

    52 Eerst dient de derde vraag, punt c), te worden onderzocht en vervolgens gezamenlijk de punten b) en d) van deze vraag, alvorens punt a) ervan te beantwoorden.

    Derde vraag, punt c)

    53 Met punt c) van de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 66, lid 3, onder j), van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit in antwoord op een op deze bepaling gesteund toegangsverzoek alle gedetailleerde informatie over de in artikel 19, lid 1, onder c), van deze verordening bedoelde analysemethoden moet verstrekken, ook wanneer openbaarmaking van die informatie afbreuk zou doen aan het zakengeheim, dan wel alleen algemene informatie moet verstrekken over de aard van deze methoden en, in voorkomend geval, de conclusies die daaruit konden worden getrokken.

    54 Volgens artikel 66, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 528/2012 weigeren het ECHA en de bevoegde autoriteiten de toegang tot informatie indien de openbaarmaking de bescherming van commerciële belangen of de persoonlijke levenssfeer of veiligheid van de betrokkenen in het gedrang zou brengen. In de tweede alinea van deze bepaling wordt de informatie genoemd waarvan openbaarmaking normaliter wordt geacht deze zaken in het gedrang te brengen.

    55 Artikel 66, lid 3, onder j), van die verordening bepaalt dat onverminderd lid 2 van dit artikel, nadat de toelating is verleend, in geen geval toegang wordt geweigerd tot „de analysemethoden bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c)”, van deze verordening.

    56 Zoals de advocaat-generaal in de punten 83 en 84 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, blijkt uit de ondubbelzinnige bewoordingen van artikel 66, lid 3, van verordening nr. 528/2012 en meer in het bijzonder uit de uitdrukking „in geen geval” dat zodra de toelating voor het op de markt brengen is verleend, toegang tot informatie over de in artikel 19, lid 1, onder c), ervan bedoelde analysemethoden om geen enkele reden kan worden geweigerd.

    57 Uit laatstgenoemde bepaling blijkt dat een van de voorwaarden voor de verlening van een toelating voor het op de markt brengen van een ander biocide dan een van de biociden die in aanmerking komen voor de vereenvoudigde toelatingsprocedure, is dat de chemische identiteit, de hoeveelheid en de technische gelijkwaardigheid van de werkzame stoffen in het biocide kunnen worden bepaald volgens de desbetreffende voorschriften van de bijlagen II en III bij die verordening.

    58 Artikel 19, lid 1, onder c), van verordening nr. 528/2012 vermeldt dus uitdrukkelijk de technische gelijkwaardigheid van de in een biocide aanwezige werkzame stoffen als een van de elementen die via de in dit artikel bedoelde analysemethoden worden beoordeeld en die kunnen leiden tot de verlening van een toelating voor het op de markt brengen van dat biocide. Waar artikel 66, lid 3, onder j), van deze verordening categoriek verbiedt dat toegang tot „de analysemethoden bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c)”, wordt geweigerd, ziet het dus noodzakelijkerwijs op de methoden waarmee onder meer die gelijkwaardigheid kon worden vastgesteld, zoals die wordt omschreven in artikel 3, lid 1, onder w), van die verordening en bedoeld in met name punt 2.5 van titel 2 van bijlage III bij die verordening.

    59 Voorts kan artikel 66, lid 3, onder j), van verordening nr. 528/2012, voor zover het de bevoegde autoriteit verplicht om toegang te geven tot informatie over de analysemethoden die zijn gebruikt voor de verlening van de betrokken vergunning voor het in de handel brengen, niet aldus worden uitgelegd dat het enkel ziet op algemene informatie over de aard van die methoden, zoals de advocaat-generaal in punt 82 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt. Het moet integendeel in die zin worden uitgelegd dat nauwkeurige en volledige informatie over die methoden moet worden verstrekt. Zoals de advocaat-generaal evenwel ook heeft opgemerkt, is deze verplichting beperkt tot de analysemethoden en strekt zij zich dus niet uit tot de resultaten of conclusies die met deze methoden zijn verkregen.

    60 Gelet op een en ander dient op punt c) van de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 66, lid 3, onder j), van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit, eenmaal de toelating voor het op de markt brengen van een biocide is verleend, geen gevraagde toegang mag weigeren tot informatie over de analysemethoden waarmee de technische gelijkwaardigheid van de in dat product vervatte werkzame stoffen werd vastgesteld. Deze informatie moet nauwkeurig en volledig zijn, maar strekt zich niet uit tot de resultaten of conclusies die met deze methoden zijn verkregen.

    Derde vraag, punten b) en d)

    61 Met de punten b) en d) van zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 67 van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat de volledige of gedeeltelijke openbaarmaking van een rapport over de technische gelijkwaardigheid tussen een goedgekeurde werkzame stof en de werkzame stof in een biocide, dat wordt opgesteld bij het onderzoek van de aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van dat biocide, binnen de werkingssfeer valt van artikel 67, lid 1, onder h), artikel 67, lid 3, onder e), dan wel artikel 67, lid 4, onder b). Hij vraagt zich ook af of artikel 67, lid 1, onder h), dat voorschrijft dat de „analysemethoden als bedoeld in […] titel 2, afdeling 4.2 van bijlage II” openbaar beschikbaar moeten worden gesteld, aldus dient te worden uitgelegd dat het in werkelijkheid verwijst naar punt 4.3 van titel 2 van bijlage II bij verordening nr. 528/2012, het vroegere punt 4.2 van deze titel dat punt 4.3 is geworden na de inwerkingtreding van gedelegeerde verordening 2021/525.

    62 In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 67 van verordening nr. 528/2012 het ECHA en, in lid 1, de Commissie de verplichting oplegt om bepaalde informatie kosteloos openbaar en beschikbaar te stellen, en dus niet gericht is tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

    63 Dit artikel 67 vormt evenwel een normatief referentiekader op het gebied van transparantie dat ook relevant is wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat krachtens verordening nr. 528/2012 de gegrondheid beoordeelt van een verzoek om toegang tot informatie over een biocide dat is toegelaten krachtens richtlijn 98/8 of op basis van een technische gelijkwaardigheid die op grond van punt 2.5 van titel 2 van bijlage III bij deze verordening is vastgesteld door een overeenkomstig artikel 26 van die richtlijn aangewezen bevoegde autoriteit.

    64 Artikel 67 van verordening nr. 528/2012 bepaalt dat informatie kosteloos openbaar en beschikbaar moet worden gesteld „[v]anaf de datum waarop de Commissie een uitvoeringsverordening vaststelt, die bepaalt dat een werkzame stof is goedgekeurd” (leden 1 en 3) en „[v]anaf de datum waarop een biocide [wordt] toegelaten” (leden 2 en 4).

    65 In dit geval valt het betrokken verzoek om toegang tot informatie niet onder de eerste maar onder de tweede categorie. Het verzoek heeft immers geen betrekking op documenten die verband houden met een procedure tot goedkeuring van een werkzame stof, die wordt beheerst door de bepalingen van hoofdstuk II van verordening nr. 528/2012, maar op documenten die verband houden met een procedure tot toelating voor biociden op basis van een technische gelijkwaardigheid van een daarin vervatte werkzame stof met een andere stof die reeds is goedgekeurd en opgenomen in de Unielijst van goedgekeurde werkzame stoffen, welke procedure onder de hoofdstukken IV tot en met VI van die verordening valt.

    66 Bijgevolg kan noch lid 1, onder h), noch lid 3, onder e), van artikel 67 van verordening nr. 528/2012 van toepassing zijn op een geschil als dat in het hoofdgeding.

    67 Wat het tweede in punt 64 van dit arrest genoemde geval betreft, en meer in het bijzonder artikel 67, lid 4, onder b), van verordening nr. 528/2012, dat betrekking heeft op het „beoordelingsrapport”, moet worden opgemerkt dat dit begrip in artikel 30, lid 3, onder a), van deze verordening wordt gedefinieerd als het „[door de bevoegde autoriteit opgestelde] ontwerprapport […] dat een samenvatting van de conclusies van de beoordeling bevat en de redenen vermeldt waarom het biocide wordt toegelaten of de toelating wordt geweigerd”.

    68 Het is juist dat de beoordeling van de technische gelijkwaardigheid tussen de werkzame stof in een biocide en een reeds goedgekeurde werkzame stof een fase vormt die voorafgaat aan de toelating van dat biocide, indien daartoe een aanvraag is ingediend. In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat artikel 54 van verordening nr. 528/2012, dat de beoordeling van de technische gelijkwaardigheid regelt, spreekt van de „beoordeling” die moet leiden tot de vaststelling van een besluit over de technische gelijkwaardigheid tussen de werkzame stoffen. Vervolgens blijkt uit punt 2.5 van titel 2 van bijlage III bij die verordening, in de versie die voortvloeit uit gedelegeerde verordening 2021/525, dat die technische gelijkwaardigheid na een vóór 1 september 2013 begonnen „beoordeling” kan worden vastgesteld door een bevoegde autoriteit die is aangewezen in overeenstemming met artikel 26 van richtlijn 98/8. Vervolgens preciseert punt 21 van bijlage VI van verordening nr. 528/2012 – in welke bijlage, zoals het opschrift ervan aangeeft, de gemeenschappelijke beginselen voor de beoordeling van de dossiers voor biociden zijn neergelegd – dat „[w]aar van toepassing […] voor iedere werkzame stof in het biocide de technische gelijkwaardigheid [wordt] vastgesteld, onder verwijzing naar de werkzame stoffen die reeds op de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen staan”. Uit deze bepalingen volgt echter niet dat de besluiten die het ECHA krachtens artikel 54 van die verordening neemt of die de bevoegde autoriteit van een lidstaat neemt om die technische gelijkwaardigheid vast te stellen, een „beoordelingsrapport” in de zin van artikel 30, lid 3, onder a), van die verordening vormen.

    69 Hieruit blijkt dus dat noch artikel 67, lid 1, onder h), van verordening nr. 528/2012, noch artikel 67, lid 3, onder e), van deze verordening noch artikel 67, lid 4, onder b), ervan vereist dat een rapport als aan de orde in het hoofdgeding openbaar beschikbaar wordt gesteld.

    70 Bijgevolg hoeft het eerste deel van punt d) van de derde vraag, zoals dat in herinnering is gebracht in de tweede volzin van punt 61 van dit arrest, niet te worden beantwoord.

    71 Gelet op het voorgaande dient op de punten b) en d) van de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 67, lid 1, onder h), artikel 67, lid 3, onder e), en artikel 67, lid 4, onder b), van verordening nr. 528/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat de openbaarmaking van een rapport over de technische gelijkwaardigheid tussen een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat opstelt bij het onderzoek van de aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van dat biocide, buiten de werkingssfeer van die bepalingen valt.

    Derde vraag, punt a)

    72 Met punt a) van zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 528/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat daarin een specifieke en uitputtende regeling is vastgesteld voor de toegang tot informatie over biociden waarover de bevoegde autoriteiten van een lidstaat beschikken, en met name over de technische gelijkwaardigheid tussen de daarin vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, waardoor die autoriteiten de nationale bepalingen ter omzetting van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 niet kunnen toepassen.

    73 Wat in de eerste plaats de artikelen 66 en 67 van verordening nr. 528/2012 betreft, moet worden opgemerkt dat artikel 67, zoals uit punt 62 van dit arrest blijkt, niet gericht is tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zodat alleen artikel 66 ervan relevant is voor het onderzoek van punt a) van de derde vraag.

    74 Volgens artikel 66, lid 2, tweede alinea, sous a), van verordening nr. 528/2012 wordt openbaarmaking van „bijzonderheden betreffende de volledige samenstelling van een biocide” normaliter geacht de bescherming van de commerciële belangen in gevaar te brengen. Bij wijze van uitzondering zijn de bevoegde autoriteiten volgens de derde alinea van deze paragraaf „[w]anneer […] onmiddellijk optreden absoluut noodzakelijk is ter bescherming van […] het milieu, dan wel om andere redenen van hoger openbaar belang” evenwel gehouden die informatie openbaar te maken. Bovendien wordt na het verlenen van een toelating in geen geval toegang geweigerd tot informatie die valt onder een van de dertien in artikel 66, lid 3, van verordening nr. 528/2012 genoemde categorieën, waaronder, onder j), de „analysemethoden, bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c)”, van deze verordening.

    75 In de tweede plaats bepaalt artikel 3, lid 1, van richtlijn 2003/4 dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de overheidsinstanties in de zin van artikel 2, punt 2, van deze richtlijn ertoe gehouden zijn de milieu-informatie die onder een van de zes in artikel 2, punt 1, ervan genoemde categorieën informatie valt en waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, aan elke aanvrager op verzoek beschikbaar te stellen, zonder dat deze daarvoor een belang hoeft aan te voeren, tenzij het verzoek onder een van de in artikel 4 van deze richtlijn bedoelde uitzonderingen valt.

    76 Volgens artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), van richtlijn 2003/4 kunnen de lidstaten bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan „de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de nationale of de [Uniewetgeving] geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen”. In artikel 4, lid 2, tweede alinea, voorlaatste volzin, staat in dit verband te lezen dat „[i]n elk afzonderlijk geval […] het algemene belang dat is gediend met openbaarmaking [dient] te worden afgewogen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken”.

    77 Bovendien heeft de Uniewetgever overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 een uitzondering ingevoerd op de afwijking waarin artikel 4, lid 2, eerste alinea, onder d), van deze richtlijn voorziet. Zo kan volgens artikel 4, lid 2, tweede alinea, laatste volzin, ervan de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie niet rechtvaardigen dat een verzoek om toegang tot milieu-informatie wordt geweigerd wanneer het gaat om „informatie over emissies in het milieu”.

    78 Wat in de derde plaats de verhouding tussen artikel 66 van verordening nr. 528/2012 en artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4 betreft, moet worden opgemerkt dat, anders dan artikel 19 van richtlijn 98/8, dat in lid 1 bepaalde dat zij van toepassing was „[o]nverminderd richtlijn 90/313”, noch artikel 66 van verordening nr. 528/2012 noch enige andere bepaling ervan een soortgelijke precisering bevat met betrekking tot richtlijn 2003/4, die richtlijn 90/313 heeft ingetrokken en vervangen.

    79 Dit gebrek aan precisering mag echter niet in die zin worden uitgelegd dat richtlijn 2003/4 niet van toepassing is op verzoeken om toegang van het publiek tot documenten die zijn opgesteld ter uitvoering van deze verordening of in voorkomend geval, overeenkomstig de overgangsmaatregelen in deze verordening, van richtlijn 98/8.

    80 Ten eerste vermeldt verordening nr. 528/2012 niet dat de vertrouwelijkheidsbepalingen ervan zouden afwijken van – door een beperking in te houden op – de algemene regeling voor toegang tot milieu-informatie. Integendeel, artikel 66, lid 1, van deze verordening bepaalt uitdrukkelijk dat verordening nr. 1049/2001 en de overeenkomstig artikel 118, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 door de raad van bestuur van het ECHA vastgestelde regelingen „van toepassing [zijn] op de documenten die het [ECHA] voor de uitvoering van deze verordening bijhoudt”.

    81 In dit verband heeft het Hof reeds opgemerkt dat artikel 6 van verordening nr. 1367/2006 specifieke regels inzake de verzoeken om toegang tot milieu-informatie toevoegt aan verordening nr. 1049/2001 (arrest van 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 79 ). Lid 1 van dit artikel bevat een soortgelijke regel als die van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4.

    82 In overweging 117 van verordening nr. 1907/2006 staat trouwens te lezen dat „[h]et [ECHA] en de lidstaten […] toegang [moeten] verlenen tot informatie overeenkomstig [richtlijn 2003/4], [verordening nr. 1049/2001] en het [Verdrag van Aarhus]”.

    83 Ten tweede suggereert het gebruik van het bijwoord „normaliter” in artikel 66, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 528/2012 dat informatie die onder een van de vier daarin genoemde categorieën valt, niet in alle gevallen tegen openbaarmaking hoeft te worden beschermd en dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in dit verband over een beoordelingsmarge beschikken. Bovendien vereist de derde alinea van dit lid 2 uitdrukkelijk dat deze autoriteiten een afweging maken tussen de bescherming van de commerciële belangen en de bescherming van de openbare belangen die door openbaarmaking van die informatie worden gediend.

    84 Aldus blijkt niet dat de Uniewetgever met de vertrouwelijkheidsbepalingen van verordening nr. 528/2012 heeft willen voorzien in een specifieke en uitputtende regeling waarmee de toegang tot informatie over emissies in het milieu kan worden uitgesloten overeenkomstig de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter omzetting van richtlijn 2003/4. In dit verband blijkt uit de toelichting bij het voorstel van de Commissie van 12 juni 2009 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden [COM(2009) 267 definitief] dat de vertrouwelijkheidsbepalingen van richtlijn 98/8 licht moesten worden gewijzigd en moesten worden afgestemd op die van verordening nr. 1907/2006, zodat het ECHA ze gemakkelijker kon toepassen.

    85 Ten derde zou een tegengestelde uitlegging, zoals de advocaat-generaal in punt 41 van zijn conclusie heeft opgemerkt, neerkomen op een miskenning van de internationale verplichtingen die de Unie met de ondertekening van het Verdrag van Aarhus is aangegaan, welk verdrag in artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder d), bepaalt dat de bescherming van de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie niet kan worden ingeroepen om bekendmaking van informatie over emissies die van belang is voor de bescherming van het milieu, te weigeren.

    86 Uit overweging 5 van richtlijn 2003/4 blijkt dat met de vaststelling van deze richtlijn juist is tegemoetgekomen aan de noodzaak om de verenigbaarheid van het Unierecht met het Verdrag van Aarhus te verzekeren.

    87 Door erin te voorzien dat de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie niet kan worden ingeroepen om openbaarmaking van „informatie over emissies in het milieu” te weigeren, kan met artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 dus worden gezorgd voor concrete toepassing van de regel die in punt 85 van het onderhavige arrest in herinnering wordt gebracht en van het beginsel van een zo ruim mogelijke toegang tot milieu-informatie waarover de publieke instanties beschikken of die voor hen wordt beheerd (arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punt 57 ).

    88 Gelet op de voorgaande overwegingen dient op punt a) van de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 66 van verordening nr. 528/2012 aldus moet worden uitgelegd dat daarin geen specifieke en uitputtende regeling is vastgesteld voor de toegang tot informatie over biociden waarover de bevoegde autoriteiten van een lidstaat beschikken, en met name over de technische gelijkwaardigheid tussen de daarin vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, waardoor die autoriteiten de nationale bepalingen ter omzetting van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 niet zouden kunnen toepassen.

    Vierde vraag

    89 Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 4, lid 2, tweede, van richtlijn 2003/4 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „informatie over emissies in het milieu” in deze bepaling kan slaan op informatie in een rapport dat de bevoegde autoriteit opstelt bij het onderzoek van de technische gelijkwaardigheid tussen een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof.

    90 Dienaangaande heeft het Hof om te beginnen geoordeeld dat het begrip „emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 aldus moet worden uitgelegd dat dit met name het vrijkomen in het milieu van producten en stoffen als gewasbeschermingsmiddelen of biociden, en stoffen die de producten bevatten, omvat, vooropgesteld dat deze ook daadwerkelijk of voorzienbaar vrijkomen bij normaal of realistisch gebruik (arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punt 81 ).

    91 Voorts heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „informatie over emissies in het milieu” in de zin van deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat daaronder niet alleen informatie over de emissies als zodanig valt, dat wil zeggen inlichtingen over de aard, de samenstelling, de hoeveelheid, de datum en de plaats van deze emissies, maar ook gegevens over de invloeden die deze emissies op kortere of langere termijn op het milieu hebben (arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punt 87 ).

    92 Het publiek dient toegang te hebben tot niet alleen de informatie over de emissies als zodanig, maar ook de informatie betreffende de gevolgen die deze emissies op kortere of langere termijn voor de toestand van het milieu hebben, zoals de invloeden van deze emissies op niet-doelwitorganismen. Het belang dat het publiek bij toegang tot informatie over emissies in het milieu heeft, is er immers niet alleen in gelegen dat bekend wordt wat er in het milieu vrijkomt, of op te voorziene wijze zal vrijkomen, maar ook om te begrijpen hoe het milieu door de emissies in kwestie zou kunnen worden aangetast (arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punt 86 ).

    93 Onder het begrip „informatie over emissies in het milieu” vallen dus gegevens uit studies die tot doel hebben om de daadwerkelijke of voorzienbare emissies van het product of de stof in kwestie te evalueren onder omstandigheden die met normaal of realistisch gebruik van dit product of die stof overeenstemmen of om een analyse te verrichten van de invloeden van die emissies, zoals studies die ertoe strekken de toxiciteit, de gevolgen en andere aspecten van een product of stof te bepalen onder de minst gunstige realistische omstandigheden die zich kunnen voordoen, alsook studies die zijn verricht onder omstandigheden die de normale landbouwpraktijk zo dicht mogelijk benaderen en onder omstandigheden die heersen in het gebied waarin dit product of deze stof zal worden gebruikt (zie in die zin arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punten 89 en 91 ).

    94 Onder dat begrip valt ook informatie over residuen in het milieu na gebruik van het product in kwestie en studies inzake de mate van stofdrift bij dit gebruik (arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punt 95 ).

    95 Informatie die geen betrekking heeft op de emissies van het betrokken product of de betrokken stof in het milieu, en gegevens over hypothetische emissies, dat wil zeggen emissies die niet daadwerkelijk of voorzienbaar plaatsvinden in omstandigheden die met normaal of realistisch gebruik overeenstemmen, zijn daarentegen uitgesloten (zie in die zin arrest van 23 november 2016, Bayer CropScience en Stichting De Bijenstichting, C‑442/14, EU:C:2016:890, punten 77‑80 en 100).

    96 Zoals de Franse regering opmerkt, heeft de beoordeling van de technische gelijkwaardigheid van een in een biocide vervatte werkzame stof met een goedgekeurde werkzame stof niet a priori tot doel de eventuele gevolgen voor de gezondheid of het milieu van de uitstoot van een stof in het milieu te onderzoeken, maar worden daarbij gewoon twee stoffen vergeleken door te kijken naar informatie over de exacte samenstelling van die stoffen en over de productieprocessen.

    97 Bovendien wordt, zoals de Franse regering ook heeft opgemerkt, de vergunning voor het in de handel brengen verleend voor het product waarin de stof vervat zit en dit op basis van de risico’s of gevaren die het product bij normale of realistische gebruiksomstandigheden kan inhouden. Deze gebruiksomstandigheden zijn niet de omstandigheden waarin alleen de stof vrijkomt, maar die van het biocide waarin de stof is verwerkt.

    98 Het blijkt dus dat een rapport over de technische gelijkwaardigheid tussen een in een biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, zoals het rapport in het hoofdgeding, in beginsel geen „informatie over emissies in het milieu” kan bevatten in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4.

    99 Het staat niettemin uiteindelijk aan de verwijzende rechter om na te gaan of het rapport in het hoofdgeding dergelijke informatie bevat.

    100 In het bijzonder dient die rechter na te gaan of dat rapport informatie bevat over de aard, de samenstelling, de hoeveelheid, de datum of de plaats van de voorzienbare emissies onder omstandigheden die met normaal of realistisch gebruik overeenstemmen, van de werkzame stof die in de Aquabac-producten vervat zit of, in voorkomend geval, informatie over residuen die na het gebruik van deze producten aanwezig kunnen zijn in het milieu.

    101 Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „informatie over emissies in het milieu” in deze bepaling in beginsel niet kan slaan op informatie in een rapport dat de bevoegde autoriteit opstelt na het onderzoek van de technische gelijkwaardigheid tussen een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof.

    Kosten

    102 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:
    1. De artikelen 96 en 97 van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 334/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014,

      moeten aldus worden uitgelegd dat

      een verzoek om toegang tot informatie over een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en met name over de technische gelijkwaardigheid daarvan met een goedgekeurde werkzame stof, dat is ingediend nádat die verordening van toepassing is geworden, moet worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van die verordening, ook al betreft dat verzoek een biocide dat is toegelaten overeenkomstig richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden of, in voorkomend geval, krachtens diezelfde verordening op basis van een technische gelijkwaardigheid die is vastgesteld door een overeenkomstig artikel 26 van die richtlijn aangewezen bevoegde autoriteit.

    2. Artikel 66, lid 3, onder j), van verordening nr. 528/2012, zoals gewijzigd bij verordening nr. 334/2014,

      moet aldus worden uitgelegd dat

      de bevoegde autoriteit, eenmaal de toelating voor het op de markt brengen van een biocide is verleend, geen gevraagde toegang mag weigeren tot informatie over de analysemethoden waarmee de technische gelijkwaardigheid van de in dat product vervatte werkzame stoffen werd vastgesteld. Deze informatie moet nauwkeurig en volledig zijn, maar strekt zich niet uit tot de resultaten of conclusies die met deze methoden zijn verkregen.

    3. Artikel 67, lid 1, onder h), artikel 67, lid 3, onder e), en artikel 67, lid 4, onder b), van verordening nr. 528/2012, zoals gewijzigd bij verordening nr. 334/2014,

      moeten aldus worden uitgelegd dat

      de openbaarmaking van een rapport over de technische gelijkwaardigheid tussen een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat opstelt bij het onderzoek van de aanvraag tot toelating voor het op de markt brengen van dat biocide, buiten de werkingssfeer van die bepalingen valt.

    4. Artikel 66 van verordening nr. 528/2012, zoals gewijzigd bij verordening nr. 334/2014,

      moet aldus worden uitgelegd dat

      daarin geen specifieke en uitputtende regeling is vastgesteld voor de toegang tot informatie over biociden waarover de bevoegde autoriteiten van een lidstaat beschikken, en met name over de technische gelijkwaardigheid tussen de daarin vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof, waardoor die autoriteiten de nationale bepalingen ter omzetting van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad niet zouden kunnen toepassen.

    5. Artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4

      moet aldus worden uitgelegd dat

      het begrip „informatie over emissies in het milieu” in deze bepaling in beginsel niet kan slaan op informatie in een rapport dat de bevoegde autoriteit opstelt na het onderzoek van de technische gelijkwaardigheid tussen een in een toegelaten biocide vervatte werkzame stof en een goedgekeurde werkzame stof.

    ondertekeningen