Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2025
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2025
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2025
Uitspraak
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
9 oktober 2025 (*)
„ Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2003/88/EG – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 2, punt 1 – Begrip ‚arbeidstijd’ – Werkzaamheden ter verbetering van beschermde natuurgebieden – Reistijd van werknemers tussen een vast vertrekpunt en natuurgebieden – Meetelling van deze reistijd in de arbeidstijd van die werknemers ”
In zaak C‑110/24,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Valencia, Spanje) bij beslissing van 24 januari 2024, ingekomen bij het Hof op 9 februari 2024, in de procedure
Sindicat de Treballadores i Treballadors de les Administracions i els Serveis Públics (STAS-IV)
tegen
Valenciana d’Estratègies i Recursos per a la Sostenibilitat Ambiental SA (VAERSA),
in tegenwoordigheid van:
Comissions Obreres del País Valencià (CCOO-PV),
Confederació General del Treball del País Valencià i Múrcia – (CGT-PV),
Unión General de Trabajadores del País Valenciano – (UGT-PV),
Sindicato Intercomarcal de Trabajadores de Castellón (SIT),
Unión Sindical Obrera de la Comunidad Valenciana (USO),
Colectivo de Personal Administrativo y Técnico de VAERSA (CPAT VAERSA),
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: I. Ziemele (rapporteur), kamerpresident, A. Kumin en S. Gervasoni, rechters,
advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– Valenciana d’Estratègies i Recursos per a la Sostenibilitat Ambiental SA (VAERSA), vertegenwoordigd door T. Lleó Alonso en I. Sánchez Lázaro, letradas,
– Comissions Obreres del País Valencià (CCOO-PV), vertegenwoordigd door A. M. García Mateu, abogada,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Morales Puerta als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en D. Recchia als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Sindicat de Treballadores i Treballadors de les Administracions i els Serveis Públics (STAS-IV) en Valenciana d’Estratègies i Recursos per a la Sostenibilitat Ambiental SA (VAERSA) over de meetelling van de reistijd van biodiversiteitspersoneel aan het begin en het einde van de werkdag in de arbeidstijd van dat personeel.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 Artikel 1 van richtlijn 2003/88 heeft als opschrift „Doel en toepassingsgebied” en bepaalt:
„1. Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.
2. Deze richtlijn is van toepassing op:
a) de minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de minimale jaarlijkse vakantie, alsmede op de pauzes en de maximale wekelijkse arbeidstijd, en
b) bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid en van het werkrooster.
3. Onverminderd de artikelen 14, 17, 18 en 19 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1)].
[...]”
4 Artikel 2 van deze richtlijn heeft als opschrift „Definities” en bepaalt in de punten 1 en 2:
„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken;
2. rusttijd: de tijd die geen arbeidstijd is”.
Spaans recht
5 De Ley del Estatuto de los Trabajadores (wet betreffende het werknemersstatuut), in de versie die volgt uit Real Decreto legislativo 2/2015, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetsbesluit 2/2015 tot goedkeuring van de herschikte tekst van de wet betreffende het werknemersstatuut) van 23 oktober 2015 (BOE nr. 255 van 24 oktober 2015, blz. 100224), bepaalt in de leden 1, 3 en 5 van artikel 34 („Arbeidstijd”):
„1. De duur van de arbeidstijd wordt overeengekomen in collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten.
De maximumduur van de normale arbeidstijd bedraagt veertig feitelijk gepresteerde uren per week, berekend als gemiddelde over één jaar.
[...]
3. Tussen het einde van een werkdag en het begin van de volgende werkdag liggen ten minste twaalf uren.
De feitelijk gepresteerde normale arbeidstijd mag niet meer bedragen dan negen uren per dag, tenzij bij collectieve overeenkomst of, bij gebreke daarvan, bij overeenkomst tussen de onderneming en de vertegenwoordigers van de werknemers een andere verdeling van de dagelijkse arbeidstijd is overeengekomen; daarbij moet in elk geval de rusttijd tussen de werkdagen in acht worden genomen.
[...]
5. De arbeidstijd wordt berekend op basis van de tijd gedurende welke de werknemer van het begin tot het einde van de werkdag op zijn arbeidsplaats aanwezig is.”
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
6 VAERSA, een naamloze vennootschap waarvan het kapitaal grotendeels in handen is van de Generalitat Valenciana (regionale regering van Valencia, Spanje), is een overheidsonderneming die belast is met de uitvoering van overheidsinvesteringen ter verbetering van natuurgebieden van het Europese ecologische netwerk Natura 2000. Hiertoe is VAERSA actief in natuurgebieden op het gehele grondgebied van de autonome gemeenschap Valencia door middel van vijftien brigades, bestaande uit vier personen, verdeeld over vooraf vastgestelde geografische gebieden, namelijk meer bepaald, zes brigades in de Provincia de Valencia (provincie Valencia, Spanje), vier brigades in de Provincia de Alicante (provincie Alicante, Spanje) en vijf brigades in de Provincia de Castellón (provincie Castellón, Spanje).
7 Het biodiversiteitspersoneel dat aan deze brigades is toegewezen, bekend onder de naam „Natura 2000-personeel”, werkt in micro-natuurreservaten. Om vanaf een zogenoemd „basisvertrekpunt” naar die reservaten te gaan, beschikken deze werknemers over voertuigen van VAERSA. De „basissen” zijn vaste locaties, voor elke brigade, in een referentiegemeente binnen het natuurgebied waar de werknemers hun taken uitvoeren.
8 VAERSA beschikt op provinciaal niveau ook over ploegbazen. Maandelijks ontvangen de ploegbazen een bericht via de online-communicatieapplicatie WhatsApp, waarin ze op de hoogte worden gebracht van de maandelijkse planningen, uitgesplitst per provincie, brigade en specifieke werkdag, met vermelding van de exacte locatie van de werkplekken, het werk dat door elke brigade moet worden uitgevoerd en andere technische aspecten.
9 De betrokken werknemers verplaatsen zich met hun eigen middelen van hun woonplaats naar de basis, waar ze om 8.00 uur moeten zijn. Zodra zij op de basis zijn aangekomen, wordt hun door VAERSA een voertuig ter beschikking gesteld, waarin zich het voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijke materiaal bevindt. Vanaf de basis begeven zij zich met dit voertuig, dat door een werknemer van VAERSA wordt bestuurd, naar de plaats waar het werk moet worden uitgevoerd. Om 15.00 uur wordt het werk op de werkplek beëindigd en worden de werknemers met dit voertuig terug naar de basis gebracht. Vanaf de basis gaan zij met hun eigen middelen terug naar huis.
10 Hoewel in de individuele arbeidsovereenkomsten van het biodiversiteitspersoneel is bepaald dat de reistijd van de basis naar de werkplek in het microreservaat en terug niet als daadwerkelijke arbeidstijd wordt beschouwd, telt VAERSA de dagelijkse reistijd van deze werknemers van de basis tot de werkplek als zodanig mee. De terugrit van die werkplek naar de basis op het einde van de werkdag wordt door deze onderneming daarentegen niet meegeteld.
11 De Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Valencia, Spanje), de verwijzende rechter, waarbij STAS-IV een collectieve vordering tegen VAERSA heeft ingesteld, wijst erop dat partijen in het hoofdgeding de aan dit geding ten grondslag liggende feitelijke situatie niet betwisten. Volgens deze rechter rijst echter in essentie de vraag of de tijd die het biodiversiteitspersoneel nodig heeft voor de terugrit van het microreservaat waar het werk in kwestie werd verricht naar de door VAERSA opgerichte basis, als „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 moet worden beschouwd.
12 De verwijzende rechter wijst erop dat de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje), overeenkomstig het arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras (C‑266/14, EU:C:2015:578), in zijn arrest nr. 605/2020 van 7 juli 2020 heeft geoordeeld dat, aangezien het gaat om een onderneming die liften installeert, onderhoudt en repareert, de reistijd van de betrokken werknemers van hun woonplaats naar die van de klanten als arbeidstijd moet worden beschouwd. Deze rechter was namelijk van oordeel dat „indien de verplaatsing naar de klant noodzakelijk is voor het ontwikkelen van de activiteiten van de onderneming, die geen liften zou kunnen installeren, onderhouden of repareren indien zij haar werknemers niet met het nodige materiaal en gereedschap naar de klant zou sturen, met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de facturering van deze diensten, is het duidelijk dat deze verplaatsingen als arbeidstijd moeten worden beschouwd”.
13 Arrest nr. 617/2021 van de Tribunal Supremo van 9 juni 2021 betreffende de verplaatsingen van werknemers die onderhoudswerkzaamheden aan industriële machines verrichten, gaat in dezelfde richting.
14 De verwijzende rechter wijst echter op verschillen in de rechtspraak van de Tribunal Supremo. Bij arrest nr. 784/2019 van 19 november 2019 heeft deze rechterlijke instantie namelijk geweigerd de tijd die brandweerlieden op een luchthaven gebruiken voor verplaatsingen tussen het technische gebouw van de dienst waar ze werken wanneer ze geen interventie uitvoeren en de plaats waar ze hun collega’s moeten aflossen, als arbeidstijd te beschouwen. De Tribunal Supremo heeft dit standpunt gerechtvaardigd door te stellen dat „gedurende de tijd dat [de betrokken werknemers] onderweg zijn van de technische gebouwen naar de luchthavenbrandweerzone, zij niet echt ter beschikking staan van de werkgever, maar een voorbereidende taak uitvoeren die vergelijkbaar is met de verplaatsing van de bedrijfskleedkamer naar de werkplek. Dat om veiligheidsredenen eerst de technische gebouwen moeten worden betreden en een magnetische toegangskaart moet worden gebruikt, betekent niet dat de werktijd is beginnen te lopen. In de tussentijd hoeft de werknemer geen persoonlijke taken uit te voeren en kan hij geen enkele taak toegewezen krijgen, aangezien hij zich buiten de sfeer van zijn productieve activiteit bevindt.”
15 Bovendien wijst de verwijzende rechter erop dat hij in het verleden zelf tot tegenstrijdige oplossingen is gekomen in twee zaken die betrekking hadden op individuele beroepen die twee leden van het biodiversiteitspersoneel tegen VAERSA hadden ingesteld met betrekking tot de inaanmerkingneming van hun verplaatsingen tussen de basis en de microreservaten in kwestie, terwijl hij zich bij de behandeling van die zaken op dezelfde rechtspraak van het Hof had gebaseerd.
16 Zo heeft de verwijzende rechter in arrest nr. 2696/2021 van 21 september 2021 geweigerd om verplaatsingen van werknemers tussen de basis en de microreservaten in kwestie als arbeidstijd aan te merken op grond dat deze werknemers tijdens die verplaatsingen niet ter beschikking van hun werkgever stonden en evenmin in staat waren om hun taken uit te voeren. Daarentegen heeft hij in arrest nr. 3555/2021 van 3 december 2021 geoordeeld dat die verplaatsingen werktijd vormden.
17 In dit verband twijfelt de verwijzende rechter over de vraag of dergelijke verplaatsingen arbeidstijd in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 vormen omdat het biodiversiteitspersoneel tijdens de verplaatsing van de werkplek naar de basis weliswaar zijn taken niet uitvoert, maar evenmin vrij over zijn tijd kan beschikken, aangezien deze verplaatsing op een vooraf bepaald tijdstip en volgens een door hun werkgever vastgesteld tijdschema in een aan deze werkgever toebehorend voertuig moet plaatsvinden.
18 Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
„Moet artikel 2 van richtlijn [2003/88] aldus worden uitgelegd dat de tijd die werknemers aan het begin en het einde van de werkdag besteden aan de verplaatsingen met het bedrijfsvoertuig van de basis naar het microreservaat of de werkplek, waar zij hun werkzaamheden verrichten, en in omgekeerde richting, ‚arbeidstijd’ is in de zin van artikel 2 van [die] richtlijn?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
19 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de tijd die wordt besteed aan heen- en terugritten die werknemers gezamenlijk, op een door de werkgever vastgesteld tijdstip en met een aan de werkgever toebehorend voertuig moeten verrichten om zich van een door de werkgever vastgestelde specifieke plaats te begeven naar de plek waar de kenmerkende prestatie wordt verricht die is vastgelegd in de tussen die werknemers en die werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, moet worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van deze bepaling.
20 In artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 wordt het begrip „arbeidstijd” gedefinieerd als „de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent”. In artikel 2, punt 2, van deze richtlijn wordt het begrip „rusttijd” daarentegen omschreven als „de tijd die geen arbeidstijd is”.
21 Voorts heeft het Hof geoordeeld dat richtlijn 2003/88 niet voorziet in een tussencategorie tussen arbeidstijden en rusttijden, aangezien deze twee categorieën elkaar uitsluiten (zie in die zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punten 25 en 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
22 Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” in de zin van richtlijn 2003/88 begrippen van Unierecht zijn die volgens objectieve kenmerken moeten worden omschreven op basis van het stelsel en de doelstelling van deze richtlijn, die beoogt minimumvoorschriften vast te stellen om de levens- en arbeidsomstandigheden van de werknemers te verbeteren. Slechts een dergelijke autonome uitlegging kan namelijk de volle werking van deze richtlijn en een uniforme toepassing van die begrippen in alle lidstaten verzekeren (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23 Ten slotte moet in herinnering worden gebracht dat artikel 2 van richtlijn 2003/88 niet is opgenomen bij de bepalingen ervan waarvan kan worden afgeweken (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24 Ter beantwoording van de gestelde vraag moet dan ook worden onderzocht of er, in een situatie als die aan de orde in het hoofdgeding, bij een reistijd van werknemers met een aan hun werkgever toebehorend voertuig, tussen een door de werkgever vastgesteld vertrekpunt en de natuurgebieden waar deze werknemers hun werkzaamheden verrichten, sprake is van de in punt 20 van het onderhavige arrest genoemde bestanddelen van het begrip „arbeidstijd”, en of die tijd bijgevolg moet worden aangemerkt als „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88.
25 Wat het eerste bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” betreft, volgens hetwelk de werknemer zijn werkzaamheden of functie moet uitoefenen, heeft het Hof reeds geoordeeld dat werknemers moeten worden geacht hun werkzaamheden of functies uit te oefenen tijdens de reistijd van hun woonplaats naar de locaties van hun klanten, aangezien dergelijke reizen het noodzakelijke instrument zijn om technische werkzaamheden bij die klanten te kunnen uitvoeren. In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat werknemers in een dergelijke situatie hun werkzaamheden of functie uitoefenen gedurende die reistijd (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punten 32 en 34).
26 In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de betrokken werknemers hun werkzaamheden uitoefenen in natuurgebieden op het gehele grondgebied van de autonome gemeenschap Valencia, meer bepaald in verschillende micro-natuurreservaten. Zij gaan niet rechtstreeks van hun woonplaats naar de aan hen toegewezen werkplek, maar moeten zich op een bepaald tijdstip naar een door VAERSA bepaald vertrekpunt begeven. Vanaf dit vertrekpunt, de zogenoemde „basis”, moeten zij zich met de andere teamleden verplaatsen in een voertuig dat eigendom is van VAERSA, wordt bestuurd door een werknemer van VAERSA en tevens het materiaal vervoert dat nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden in kwestie. Wanneer zij hun werk hebben beëindigd, worden die werknemers van die werkplek teruggevoerd naar de basis, van waaruit zij met hun eigen middelen terug naar huis gaan. Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de aangewezen ploegbazen elke maand onder meer op de hoogte worden gesteld van de exacte locatie van de werkplek.
27 Onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, volgt hieruit dat de voorwaarden voor de verplaatsing van dit biodiversiteitspersoneel zijn vastgelegd door de werkgever, die met name het vervoermiddel, de plaats van vertrek en terugkomst, het tijdstip van vertrek van de verplaatsing en de bestemming, te weten een werkplek, aanwijst. Bijgevolg hebben deze werknemers geen vaste en gebruikelijke werkplek. Zij moeten zich noodzakelijkerwijs verplaatsen om de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde prestaties te leveren, met inachtneming van de door de werkgever opgelegde reisvoorwaarden.
28 In die omstandigheden moeten dergelijke verplaatsingen worden geacht onlosmakelijk verbonden te zijn met hun hoedanigheid van lid van het biodiversiteitspersoneel en dus inherent te zijn aan de uitoefening van hun werkzaamheden. Bijgevolg moeten werknemers in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden geacht hun werkzaamheden of functie uit te oefenen tijdens de reistijd – aan het begin en het einde van de werkdag – van een door hun werkgever bepaalde plaats tot de werkplek waar zij hun werkzaamheden verrichten en terug.
29 Wat het tweede bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 betreft, volgens hetwelk de werknemer gedurende deze tijd ter beschikking van de werkgever moet staan, heeft het Hof geoordeeld dat beslissend is dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en zich er tot diens beschikking moet houden teneinde zo nodig onmiddellijk de adequate prestaties te kunnen verlenen (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Van een werknemer kan dus maar worden gezegd dat hij ter beschikking van zijn werkgever staat als hij in een situatie wordt gebracht waarin hij juridisch verplicht is de instructies van zijn werkgever te volgen en zijn werkzaamheden voor hem uit te oefenen (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 36).
31 Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat de mogelijkheid voor de werknemers om hun tijd vrijer te besteden en zich met hun eigen zaken bezig te houden, er daarentegen op wijst dat die tijd geen arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88 is (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32 In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de betrokken werknemers tijdens hun verplaatsingen van de basis naar de plek waar de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde kenmerkende prestatie wordt verricht, en omgekeerd van die plaats tot aan de basis, verplicht zijn om de instructies van hun werkgever op te volgen. Het is immers deze werkgever die zijn personeel gelast om op een bepaald tijdstip aan de basis te zijn, waarvan de plaats door die werkgever wordt bepaald, om vervolgens samen naar die werkplek vervoerd te worden in een voertuig dat toebehoort aan dezelfde werkgever en wordt bestuurd door een werknemer van die werkgever.
33 Onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties moet dus worden geoordeeld dat de werknemers in kwestie gedurende de tijd die nodig is om de reis te maken – die meestal niet kan worden verkort – niet vrij over hun tijd kunnen beschikken en zich niet met hun eigen zaken kunnen bezighouden, zodat zij ter beschikking van hun werkgevers staan (zie in die zin arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 39).
34 Bijgevolg moeten deze werknemers tijdens die reizen worden geacht ter beschikking van hun werkgever te staan, zodat het tweede bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 in casu aanwezig is.
35 Wat ten slotte het derde bestanddeel van dit begrip betreft, volgens hetwelk de werknemer tijdens de betrokken periode aanwezig moet zijn op het werk, heeft het Hof opgemerkt dat als een werknemer die niet langer een vaste werkplek heeft, zijn functie uitoefent tijdens de rit naar of van een klant, er ook van moet worden uitgegaan dat deze werknemer tijdens die reis op het werk aanwezig is. De werkplek van werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek kan namelijk niet worden beperkt tot de plaatsen, op de locaties van de klanten van hun werkgever, waar zij hun werkzaamheden concreet uitvoeren, aangezien het reizen wezenlijk verbonden is met de hoedanigheid van die werknemers (arrest van 10 september 2015, Federación de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras, C‑266/14, EU:C:2015:578, punt 43).
36 In casu moeten de betrokken werknemers, onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties en zoals blijkt uit de punten 27 en 28 van het onderhavige arrest, tijdens hun verplaatsingen van de basis naar de werkplek en van de werkplek tot de basis worden geacht geen vaste werkplek te hebben en hun werkzaamheden of functie uit te oefenen.
37 Uit het voorgaande volgt dat deze werknemers tijdens deze verplaatsingen moeten worden geacht werkzaam te zijn, zodat in casu ook het derde bestanddeel van het begrip „arbeidstijd” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 aanwezig is.
38 Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de tijd die wordt besteed aan heen- en terugritten die werknemers gezamenlijk, op een door de werkgever vastgesteld tijdstip en met een aan de werkgever toebehorend voertuig moeten verrichten om zich van een door de werkgever vastgestelde specifieke plaats te begeven naar de plek waar de kenmerkende prestatie wordt verricht die is vastgelegd in de tussen die werknemers en die werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, moet worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van deze bepaling.
Kosten
39 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd
moet aldus worden uitgelegd dat
de tijd die wordt besteed aan heen- en terugritten die werknemers gezamenlijk, op een door de werkgever vastgesteld tijdstip en met een aan de werkgever toebehorend voertuig moeten verrichten om zich van een door de werkgever vastgestelde specifieke plaats te begeven naar de plek waar de kenmerkende prestatie wordt verricht die is vastgelegd in de tussen die werknemers en die werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, moet worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van deze bepaling.
ondertekeningen