Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-06-2009, ECLI:NL:CBB:2009:BU8153 BI6466, AWB 08/395

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-06-2009, ECLI:NL:CBB:2009:BU8153 BI6466, AWB 08/395

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
3 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:CBB:2009:BI6466
Zaaknummer
AWB 08/395
Relevante informatie
Wet op de kansspelen [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 30c

Inhoudsindicatie

Wet op de kansspelen

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 08/395 3 juni 2009

29000 Wet op de kansspelen

Uitspraak in de zaak van:

Swiss Leisure Group Holland B.V., te Den Haag, appellante,

gemachtigde: mr. J.A.N. Baas, advocaat te Den Haag,

tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder,

gemachtigde: A.M. Christiaans, werkzaam bij de gemeente Den Haag,

aan welk geding tevens als partij deelneemt:

Hommerson's Sportland B.V., te Den Haag (hierna: Hommerson's),

gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 29 mei 2008, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 april 2008.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de besluiten tot verlening aan Hommerson's van een vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal in het project Spuimarkt te Den Haag, alsmede van een vergunning voor het in die speelautomatenhal aanwezig hebben van 155 kansspelautomaten, ongegrond verklaard.

Bij brief van 4 juni 2008 heeft Hommerson's bericht als partij aan het geding te willen deelnemen.

Bij brief van 30 juni 2008 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 23 juli 2008 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en voor het verweer verwezen naar de motivering van het bestreden besluit en het bij de Adviescommissie bezwaarschriften ingediende verweerschrift.

Bij brief van 18 augustus 2008 heeft Hommerson's een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.

Op 11 maart 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt nader hebben toegelicht. Namens appellante is verder verschenen A. Van de kant van Hommerson's zijn verschenen B en C.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: Wet), voor zover hier van belang, bepaalt:

" Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca. (…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

(…)

c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan. (…) "

De Verordening op de kansspelen van de gemeente Den Haag (hierna: Verordening) luidt, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:

" Artikel 2

Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

Artikel 3

De ondernemer dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

a. een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

(…)

c. een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

(…).

Artikel 6

(…)

2. De vergunning geldt uitsluitend voor de locatie waarvoor deze is verleend en geeft geen recht tot exploitatie elders in de gemeente.

(…)

Artikel 10

1. De vergunning wordt geweigerd, indien:

a. de speelautomatenhal waarop het verzoek om vergunning betrekking heeft zal worden gevestigd buiten één van de drie op de bij deze verordening behorende kaart aangewezen gebieden;

b. ten gevolge van de vestiging van de speelautomatenhal waarop het verzoek om vergunning betrekking heeft het volgende per gebied maximaal toegestane aantal vestigingen wordt overschreden:

- voor gebied 1, vier speelautomatenhallen;

- voor gebied 2, drie speelautomatenhallen;

- voor gebied 3, één speelautomatenhal;

c. door verlening van de vergunning het hier ter stede maximaal toegestane aantal van acht speelautomaten wordt overschreden;

d. de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

e. de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

f. de ondernemer of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hem (hen) toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

g. door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving op intoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert een speelautomatenhal in het centrum van Den Haag. Hommerson's exploiteert één speelautomatenhal in het centrum van Den Haag en meerdere speelautomatenhallen in Scheveningen.

- Op 13 september 2007 heeft Hommerson's bij verweerder een aanvraag ingediend tot verlening van een vergunning voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal in het project Spuimarkt te Den Haag, alsmede tot verlening van een vergunning voor het in die speelautomatenhal aanwezig hebben van 155 kansspelautomaten.

- Bij brief van 7 november 2007 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag de raad voorgesteld, onder meer, artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening te wijzigen in die zin dat het maximum aantal per gebied toegestane aantal vestigingen van speelautomatenhallen opnieuw wordt vastgesteld. De tekst van dit voorstel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

" Aanleiding

(…)

De Haagse binnenstad is nog te eenzijdig op winkelen gericht. In Spuikwartier is een forse toevoeging van het leisureaanbod mogelijk gemaakt. In het plan Spuimarkt is voor dat doel zo'n 25.000 m2 gereserveerd. Naast een multiplexbioscoop, een grote vestiging van Fitness First en een Foodcourt is ruimte voor vestiging van een speelautomatenhal.

De leisure of entertainment functies zijn op de bovenverdiepingen gesitueerd van Spuimarkt. Dit vraagt om de vestiging van sterke formules die in staat zijn om voldoende mensen naar de hogere etages in het gebouw te trekken. Een speelautomatenhal voldoet aan dit criterium. Bovendien wordt gestreefd naar een clustering van formules die elkaar kunnen versterken. De bioscoop en de speelautomatenhal leveren een toegevoegde waarde voor elkaar. Daarbij gelden wel de randvoorwaarden dat het aantal speelautomatenhallen in de stad en het totale volume automaten voor alle hallen tezamen niet mag toenemen.

De eigenaar van het gebouw wil met Hommerson concreet invulling geven aan de leisurefunctie. Omdat Hommerson reeds beschikt over een aantal speelautomatenhallen in de stad is zij - door beëindiging van de exploitatie van een speelautomatenhal in Scheveningen - de enige die in staat is invulling te geven aan de randvoorwaarde dat vestiging van een nieuwe hal in de Spuimarkt niet mag leiden tot uitbreiding van het in de verordening op de kansspelen (hierna: verordening) opgenomen maximum aantal van acht voor de hele stad.

De verordening kent tevens een maximum per gebied (maximaal zes in Scheveningen-bad, maximaal twee in het centrum en één in Kijkduin/Ockenburg). Het maximum in het centrum is bereikt, door één hal aan het Spui 10 en één aan de Dagelijkse Groenmarkt 37. Om bovengenoemde ontwikkeling mogelijk te maken moet dus de verordening op dit punt worden aangepast. Het college wil hieraan medewerking verlenen door het maximum aantal speelautomatenhallen in het centrum op te hogen naar drie, onder gelijktijdige vermindering van het toegestane aantal in Scheveningen naar vier. Voor wat betreft de randvoorwaarde ten aanzien van het volume heeft Hommerson aangegeven dat in een aantal hallen het aantal automaten zodanig zal worden verminderd dat het totale volume gelijk blijft. De vergunningen voor genoemde speelautomatenhallen zullen ingetrokken, respectievelijk aangepast worden. Hommerson heeft hiervoor inmiddels de aanvragen ingediend. "

- Bij besluit van 8 november 2007 heeft de raad artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening gewijzigd in die zin, dat het maximaal toegestane aantal vestigingen van speelautomatenhallen voor gebied 2 (centrum) is gewijzigd van twee naar drie, en voor gebied 1 (Scheveningen-bad) van zes naar vier.

- Bij besluiten van 12 december 2007 heeft verweerder de door Hommerson's gevraagde vergunningen voor het exploiteren van een speelautomatenhal in het project Spuimarkt te Den Haag en voor het in die speelautomatenhal aanwezig hebben van 155 kansspelautomaten verleend.

- Bij brief van 19 december 2007, aangevuld bij brief van 24 januari 2008, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.

- Op 11 maart 2008 heeft in het kader van de behandeling van het bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden voor de Adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Den Haag (hierna: de commissie).

- Op 8 april 2008 heeft de commissie aan verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie ongegrond verklaard. In het advies wordt, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.

In het voorstel tot wijziging van de Verordening is gemotiveerd waarom in het project Spuimarkt 25.000 m2 voor leisure is gereserveerd en waarom een speelautomatenhal in dat project past. In de procedure tot verlening van een bouwvergunning en planologische vrijstelling voor het project is voorts gemotiveerd waarom het mogelijk is het aanbod aan amusement op deze locatie uit te breiden. Deze bouwvergunning en vrijstelling zijn inmiddels onherroepelijk, zodat de rechtmatigheid van de Verordening voldoende vaststaat.

De vraag of de hier aan de orde zijnde vergunningen terecht zijn verleend, dient te worden beantwoord aan de hand van de toetsingscriteria neergelegd in de Wet en de Verordening. Als randvoorwaarde daarbij geldt dat het aantal speelautomatenhallen en speelautomaten als gevolg van vergunningverlening niet toeneemt.

In dit geval is aan de zojuist genoemde criteria en randvoorwaarde voldaan, zodat de vergunningen terecht aan Hommerson’s zijn verleend. Bij de vergunningverlening behoefde geen rekening te worden gehouden met de financiële belangen van (andere) exploitanten, omdat deze belangen geen onderdeel uitmaken van de toetsingscriteria. Hierbij wordt opgemerkt, dat van ondernemers alertheid en initiatieven worden verwacht om gebruik te (kunnen) maken van de mogelijkheden die nieuwe projecten bieden.

4. Het standpunt van appellante

Appellante is primair van mening dat het gewijzigde artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening onverbindend is, waardoor de grondslag aan de vergunningverlening aan Hommerson's komt te ontvallen. Appellante is subsidiair van mening dat de vergunningverlening aan Hommerson's onrechtmatig is. Hiertoe heeft zij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

De raad heeft het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel geschonden, nu niet is gemotiveerd waarom thans sprake is van een zodanig toegenomen behoefte aan speelautomatenhallen, dat het eerder – ter voorkoming van overconcentratie – in de Verordening vastgelegde maximum aantal van twee speelautomatenhallen in het centrum moet worden verhoogd naar drie. Voorts is niet gemotiveerd of er ruimte in het centrum is voor een derde hal en is ten onrechte nagelaten om de belangen van exploitanten van andere hallen, waaronder appellante, bij de afweging te betrekken. In de toelichting op het voorstel tot wijziging van de Verordening is ten onrechte overwogen dat de vergunning voor een derde speelautomatenhal in het centrum van Den Haag alleen aan Hommerson’s kan worden verleend. De vergunning voor de derde hal betreft een schaarse vergunning waarvoor meer partijen belangstelling kunnen hebben. Appellante is niet in de gelegenheid gesteld mee te dingen naar de vrijgekomen vergunning en er is geen rekening gehouden met haar belangen en haar verzwakte concurrentiepositie ten opzichte van Hommerson’s. Dat voor de litigieuze locatie een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is afgegeven, betekent nog niet dat dan ook een speelautomatenhal kan worden gevestigd. Ook verweerder heeft met deze aspecten ten onrechte geen rekening gehouden bij de verlening van de vergunning.

Hiermee is zowel in strijd gehandeld met het Europese recht als het Nederlandse (bestuurs)recht:

a. Indien er ruimte zou zijn voor de verlening van een vergunning voor de vestiging van een derde speelautomatenhal in het centrum van Den Haag, dienen alle partijen die hiervoor, al dan niet potentieel, belangstelling hebben, in de gelegenheid te worden gesteld mee te dingen naar die vergunning. Alleen dan is gewaarborgd dat de beperking van het vrije verkeer van diensten in de zin van artikel 49 EG en de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG op proportionele en non-discriminatoire wijze wordt toegepast. Appellante heeft ter zake verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 6 november 2003 (C-243/01, Gambelli, Jur. 2003, blz. I-13031).

b. Ook naar Nederlands bestuursrecht dient de wijze van aanpassing van de Verordening en de wijze van verlening van de vergunning als onaanvaardbaar te worden bestempeld. Zoals ook door Van Ommeren in zijn oratie wordt geconcludeerd, is het niet meer van deze tijd dat een schaarse en lucratieve vergunning als de onderhavige 'zomaar' wordt verleend aan een goede bekende van het bestuur met wie al langer zaken worden gedaan en die aan de voorwaarden voldoet. De beginselen van concurrentie, objectiviteit en doorzichtigheid (transparantie), gelijkheid, zorgvuldigheid en rechtszekerheid verzetten zich hiertegen. Appellante heeft zich ter zake beroepen op de uitspraak van het College van 26 april 2007 (AWB 06/138, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BA 3858) en de noot bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2005 (AB 2005, 180).

5. Het standpunt van Hommerson’s

Hommerson’s heeft, samengevat weergegeven, onder meer het volgende naar voren gebracht.

Het is vaste rechtspraak van het College dat sprake is van een verregaande autonome bevoegdheid van de burgemeester bij het verlenen en verlengen van vergunningen. Die autonome bevoegdheid ontstaat niet eerder dan op het moment dat aan de imperatieve criteria van de Verordening is voldaan. Die criteria zijn: geen overschrijding van het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen, geen aantasting van het woon- en leefmilieu en geen strijd met de bestemming van het pand. Deze criteria kunnen enkel met succes worden gepasseerd door Hommerson’s. Vervolgens heeft verweerder op grond van zijn autonome bevoegdheid de vergunningen verleend op grond van bestaand en transparant beleid.

Hommerson’s heeft geen voorrangspositie gekregen, maar heeft als eerste voldaan aan de objectieve en voor ieder geldende normen. Hommerson’s was kandidaat voor de vergunning, mede door intrekking van andere vergunningen. Slechts Hommerson’s heeft een volledige aanvraag ingediend, waardoor verlening van de vergunning niet achterwege kon blijven. Appellante had zich tevens tot de gemeente kunnen wenden met het verzoek haar speelautomatenhal te verplaatsen van het Spui naar de Spuimarkt. Het niet acteren van appellante kan Hommerson’s niet worden tegengeworpen, te minder nu appellante op steenworp afstand van de Spuimarkt is gevestigd en zich reeds eerder had kunnen vergewissen van de mogelijkheid aldaar een speelautomatenhal te vestigen.

6. De beoordeling van het geschil

6.1 Bij uitspraak van heden in de zaak met nummer AWB 08/396 heeft het College geoordeeld dat tegen de wijziging van artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening, waarbij het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen voor het centrum van Den Haag is verhoogd naar drie, onder gelijktijdige verlaging van het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen voor Scheveningen naar vier, geen bezwaar kan worden gemaakt. Het betreft een algemeen verbindend voorschrift waartegen niet de rechtsmiddelen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) openstaan.

6.2 Het vorenstaande staat er evenwel niet aan in de weg dat de rechtmatigheid van een algemeen verbindend voorschrift, zoals dat van artikel 10 van de Verordening, bij wege van exceptieve toetsing wordt beoordeeld in het kader van een beroep tegen een concreet besluit, waarbij de belangen van appellante rechtstreeks zijn betrokken.

Volgens vaste jurisprudentie kan aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht worden ontzegd indien de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig moeten worden geacht met een hogere – algemeen verbindende – regeling dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever, en derhalve met terughoudendheid toetsend, geoordeeld moet worden dat het voorschrift een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan.

6.2.1 Appellante is van mening dat de wijziging van artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening onverbindend is wegens strijd met de artikelen 43 en 49 EG, omdat in de toelichting op het voorstel tot wijziging van de Verordening is overwogen dat de vergunning voor de derde speelautomatenhal in het centrum van Den Haag alleen aan Hommerson's kan worden verleend.

Het College deelt die mening niet en overweegt hiertoe als volgt.

Vooropgesteld moet worden dat met de wijziging van artikel 10, eerste lid, aanhef en

onder b, van de Verordening het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen voor de gehele stad, te weten acht, ongewijzigd is gebleven. De wijziging heeft betrekking op de verlaging van het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen in Scheveningen van zes naar vier en de verhoging van het maximaal toegestane aantal speelautomatenhallen in het centrum van Den Haag van twee naar drie.

Dat burgemeester en wethouders in de toelichting op het voorstel aan de raad tot wijziging van de Verordening hebben overwogen dat de vergunning alleen aan Hommerson's kan worden verleend, kan reeds niet tot onverbindendheid van het gewijzigde artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening op grond van de artikelen 43 en 49 EG leiden, nu de bepaling zelf op geen enkele wijze regelt aan wie en voor welke locatie verweerder, als het ter zake bevoegde bestuursorgaan, een vergunning moet verlenen.

6.2.2 Naar het oordeel van het College kan de wijziging van artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening ook de terughoudende toetsing aan algemene rechtsbeginselen doorstaan. Uit de reeds eerder genoemde toelichting op het voorstel tot wijziging van de Verordening blijkt dat er in het centrum van Den Haag nog behoefte bestaat aan een verruiming van het aanbod aan leisure- en entertainmentfuncties en dat, gelet op het uitgangspunt dat het maximaal toegestane aantal van acht speelautomatenhallen in Den Haag niet zou mogen toenemen, ervoor is gekozen om het maximaal aantal inrichtingen voor Scheveningen te verlagen ten gunste van een verhoging van het maximaal toegestane aantal in het centrum van Den Haag. Deze motivering mede in ogenschouw genomen, kan naar het oordeel van het College niet staande worden gehouden dat de raad gelet op de belangen die haar ten tijde van de wijziging bekend waren of behoorden te zijn, niet in redelijkheid tot de wijziging heeft kunnen komen.

6.3 Vervolgens dient de rechtmatigheid van verweerders besluit tot verlening van de derde halvergunning voor het centrum van Den Haag aan Hommerson's te worden beoordeeld.

6.3.1 Appellantes betoog ter zake, dat zowel op het communautaire recht als op het nationale recht is gestoeld, komt er in wezen op neer dat verweerder bij de verlening van de litigieuze vergunning aan Hommerson's in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door de vergunning te verlenen aan Hommerson’s zonder dat eventuele andere gegadigden, waaronder appellante als concurrent van Hommerson's, hebben kunnen meedingen naar die vergunning.

6.3.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij de verlening van de litigieuze vergunning een afwachtende houding heeft aangenomen en dat van ondernemers alertheid en initiatieven worden verwacht om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die nieuwe projecten bieden.

6.3.3 Het College stelt vast dat de raad door de wijziging van artikel 10, eerste lid, onder b, van de Verordening de mogelijkheid heeft gecreëerd van een derde vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal in het centrum van Den Haag. Van die mogelijkheid kon vooralsnog echter geen gebruik worden gemaakt, omdat het in artikel 10, eerste lid, onder c, van de Verordening geregelde maximaal toegestane aantal van acht speelautomatenhallen voor de hele gemeente Den Haag reeds was bereikt en de daarop betrekking hebbende vergunningen voor onbepaalde duur zijn verleend. Gegeven deze situatie kon alleen met succes een aanvraag voor een derde halvergunning worden ingediend, indien één van de reeds verleende vergunningen zou komen te vervallen of zou worden ingetrokken.

6.3.4 Hommerson’s heeft een aanvraag ingediend voor de derde vergunning in het centrum in Den Haag, waarbij zij zich bereid heeft verklaard haar vergunning voor de Strandweg in Scheveningen op te geven en het aantal speelautomaten in haar twee andere Scheveningse speelautomatenhallen te verminderen opdat het totaal aantal speelautomaten gelijk blijft. Verweerder heeft die aanvraag ingewilligd onder de gelijktijdige intrekking van de vergunning voor de Strandweg in Scheveningen.

6.3.5 Het College is van oordeel dat de verlening aan Hommerson’s van de derde halvergunning in het centrum van Den Haag, in de in 6.3.3 geschetste situatie, op gespannen voet staat met het algemene beginsel van behoorlijk bestuur dat besluiten met de vereiste zorgvuldigheid worden voorbereid en genomen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

Het zorgvuldigheidsbeginsel vergt in een geval als het onderhavige – dat er door wordt gekenmerkt dat de mogelijkheid wordt gecreëerd van een vergunning voor een derde speelautomatenhal in het centrum, maar er geen ruimte bestaat voor het verstrekken van een vergunning zolang niet een reeds verleende vergunning komt te vervallen dan wel wordt ingetrokken – dat op het moment dat er ruimte ontstaat een vergunning te verlenen, andere ondernemers in beginsel de mogelijkheid wordt geboden mee te dingen naar deze schaarse vergunning.

Verweerder heeft, door in het onderhavige geval de vergunning voor de derde speelautomatenhal in het centrum van Den Haag te verlenen onder gelijktijdige intrekking van de vergunning voor de Strandweg in Scheveningen, een situatie in het leven geroepen waarin derden niet van te voren op de hoogte konden worden gebracht van het feit dat een vergunning was vrijgekomen en het maximum van acht vergunningen niet langer was bereikt. Het onder deze omstandigheden verlenen van een vergunning aan Hommerson's voldoet dus in beginsel niet aan de eisen die op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel kunnen worden gesteld aan de besluitvorming. Dit zou anders zijn, indien voor verweerder bij voorbaat vaststond dat alleen de litigieuze locatie op de Spuimarkt, waarover Hommerson’s gerechtigd is te beschikken, aan de wettelijke voorschriften voldeed, en elke andere aanvraag voor een derde halvergunning in het centrum zou moeten worden afgewezen. Uit het bestreden besluit noch overigens is duidelijk geworden of dit ten tijde van belang het geval was. De enkele ter zitting betrokken stelling van Hommerson’s dat alleen haar aanvraag aan de geldende criteria voldeed, acht het College onvoldoende. Het College is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering mist.

6.3.6 Appellantes stelling dat de omstandigheid dat voor de litigieuze locatie op de Spuimarkt een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend, nog niet betekent dat dan ook een speelautomatenhal kan worden gevestigd, is op zichzelf juist. Dit neemt niet weg dat die vrijstelling een relevant aspect kan zijn in het kader van de besluitvorming, omdat met die vrijstelling uit planologisch oogpunt geen beletsel meer bestaat voor vestiging van de speelautomatenhal.

6.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb moet worden vernietigd.

6.5 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van juridische bijstand vastgesteld op € 644,--, te weten 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 322,--.

7. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar van

appellante beslist;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), onder

aanwijzing van de gemeente Den Haag als rechtspersoon die deze kosten aan appellante moet vergoeden;

- bepaalt dat de gemeente Den Haag aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,-- (zegge:

tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. M. Munsterman en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. O.C. Bos