College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-10-2013, ECLI:NL:CBB:2013:193, AWB 10/655
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-10-2013, ECLI:NL:CBB:2013:193, AWB 10/655
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2013:193
- Zaaknummer
- AWB 10/655
- Relevante informatie
- Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Bestuurlijke boete wegens overtreding artikel 7 Meststoffenwet. Bewijslastverdeling. Representativiteit bemonstering van afgevoerde vrachten mest.
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/655 11 oktober 2013
16005
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken, appellant (hierna: de staatssecretaris),
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 25 mei 2010 (AWB 09/2562; www.rechtspraak.nl, LJN BM5505), in het geding tussen de staatssecretaris en
[A], te [woonplaats] (hierna: [A]).
Gemachtigde van de staatssecretaris: mr. G.J. Barendse.
Gemachtigde van [A]: G.H. Roddenhof.
1 Het procesverloop in hoger beroep
Bij brief van 5 juli 2010 heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank van 25 mei 2010 (de aangevallen uitspraak). De staatssecretaris heeft de gronden van het hoger beroep ingediend bij brief van 29 juli 2010.
[A] heeft bij brief van 30 september 2010 een reactie op het hoger beroep ingediend.
Op 23 augustus 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. [A] is met bericht niet verschenen.
2 De grondslag van het geschil
Voor een weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Bij besluit van 15 november 2008 heeft de staatssecretaris aan [A] een bestuurlijke boete van € 9.702,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 7, in samenhang met artikel 8, aanhef en onder c, en artikel 11, van de Meststoffenwet (Msw). De overtreding baseert de staatssecretaris op het door de Algemene Inspectiedienst (AID) bij [A] verrichte onderzoek, waarbij is geconstateerd dat [A] in het kalenderjaar 2006 de voor hem geldende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen heeft overschreden.
Bij besluit van 18 mei 2009 heeft de staatssecretaris het hiertegen door [A] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde boete tot € 6.391,-- verlaagd. De verlaging hangt samen met een neerwaartse correctie voor het jaar 2006 van de beginvoorraad kippenmest op het bedrijf van [A], waardoor de fosfaatgebruiksnorm in 2006 met 581 kg fosfaat is overschreden.
3 De uitspraak van de rechtbank
Het tegen het besluit van 18 mei 2009 door [A] ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
" Eiser heeft zich tegen de opgelegde boete gekeerd. Hij heeft in dit verband gesteld dat hij alle mest (en fosfaten) van zijn bedrijf heeft afgevoerd. De afgevoerde mest heeft minder gewicht, omdat deze is ingedroogd door het gebruik van een luchtventilatiesysteem en van tempexkevers die de mest bewerken. Deze mest bevat echter dezelfde hoeveelheid fosfaten als niet ingedroogde mest. Eiser heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat door de vervoerder drie mestmonsters op dezelfde plaats in de stal zijn afgenomen.
De rechtbank verstaat deze stelling aldus dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 78, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling.
Deze stelling treft naar het oordeel van de rechtbank doel, waarbij als volgt wordt overwogen.
De rechtbank stelt voorop dat nu in deze zaak sprake is van het opleggen van een punitieve sanctie, het op de weg van verweerder ligt, op basis van concrete feiten en omstandigheden aan te tonen, dat en zo ja, in hoeverre de fosfaatgebruiksnormen zijn overtreden. Dit geldt te meer, omdat de mate van de overschrijding van de gebruiksnorm bepalend is voor de oplegging van een bestuurlijke boete en voor de hoogte hiervan.
Verweerder baseert zijn standpunt dat de fosfaatgebruiksnorm is overschreden op de namens hem door de vervoerder afgenomen bemonstering van de afgevoerde mest. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het van belang is dat – teneinde een zo representatief mogelijk monster te kunnen nemen – de monsters op verschillende plaatsen moeten worden afgenomen, hetgeen artikel 78, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling ook vereist.
Nu verweerder het standpunt van eiser, dat hiervan geen sprake is, niet heeft kunnen weerleggen, is de rechtbank van oordeel dat de representativiteit van de bemonstering niet is komen vast te staan. De namens verweerder afgenomen bemonstering van de afgevoerde mest vormt daardoor onvoldoende grondslag om tot de conclusie te komen dat de fosfaatgebruiksnorm met 581 kg is overschreden. Daarbij tekent de rechtbank aan dat eiser, anders dan de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenanalyse, feitelijk in de onmogelijkheid verkeert tegenbewijs te leveren, zodat naar het oordeel van de rechtbank op verweerder een nadere motiveringsplicht rust.
Het voorgaande dient naar het oordeel van de rechtbank reeds te leiden tot vernietiging van het besluit wegens strijdigheid met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Met het oog hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer. "