Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 31-12-2013, ECLI:NL:CBB:2013:308, AWB 12/967

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 31-12-2013, ECLI:NL:CBB:2013:308, AWB 12/967

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
31 december 2013
Datum publicatie
8 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:CBB:2013:308
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/967
Relevante informatie
Spoorwegwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 04-04-2025 tot 01-07-2025] art. 1:2

Inhoudsindicatie

Hoger beroep. Bezwaar door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ontbreken actueel belang. Geen belanghebbende.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 12/967 31 december 2013

14050

Uitspraak op het hoger beroep van:

[naam] h.o.d.n. [...], te [vestigingsplaats], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 16 augustus 2012 (AWB 12/938; www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBROT:2012:BX5630), in het geding tussen appellant en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (hierna: de staatssecretaris).

Gemachtigde van appellant: drs. E. de Jong.

Gemachtigde van de staatssecretaris: mr. J.R.C. Tieman.

Aan dit geding neemt voorts als partij deel:

ProRail B.V., te Utrecht,

gemachtigde: mr. drs. D. van Bemmel.

1 Het procesverloop in hoger beroep

Bij op 4 oktober 2012 aangetekend verzonden brief van dezelfde datum heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde – op 23 augustus 2012 verzonden – uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2012 (de aangevallen uitspraak).

De staatssecretaris heeft bij brief van 11 december 2012 een reactie op het hoger beroep ingediend.

ProRail is op haar verzoek als partij tot het geding toegelaten.

Op 11 december 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

2 De grondslag van het geschil

2.1

Voor een weergave van het verloop van de procedure in beroep en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

2.2

Bij besluit van 29 juli 2011 heeft de staatssecretaris op verzoek van ProRail op grond van artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet (Sw) ingestemd met de buitengebruikstelling ("sanering") van de hoofdsporen Lunetten Aansluiting Kruispunt – Utrecht Maliebaanstation en de wissels 287 en 291 (het zuidelijk deel van de Oosterspoorbaan). Aan dit besluit legt de staatssecretaris ten grondslag dat de gemeente Utrecht voornemens is om vanaf het centraal station van Utrecht een tramverbinding aan te leggen naar de Uithof, waarbij de Oosterspoorbaan zal worden gekruist. De vanuit kostenoogpunt wenselijk geachte gelijkvloerse kruising maakt het noodzakelijk om het betrokken spoor – dat slechts beperkt wordt gebruikt – op te heffen, aldus de staatssecretaris.

2.3

Bij besluit van 16 januari 2012 heeft de staatssecretaris het hiertegen gerichte bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de bezwarentermijn is ingediend en deze termijnoverschrijding volgens de staatssecretaris niet verschoonbaar is.

3 De uitspraak van de rechtbank

Het tegen het besluit van 16 januari 2012 door appellant ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:

" 5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat er sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft daar in beroep aan toegevoegd dat het door eiser opgevoerde belang geen rechtstreeks belang is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.

6. De rechtbank is van oordeel dat in dit geschil allereerst de vraag dient te worden beantwoord of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Eerst indien dat het geval is, staat op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb voor eiser de mogelijkheid open om tegen het instemmingsbesluit bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen, in welk kader dan dient te worden beoordeeld of in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

7. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, eigen (persoonlijk, individualiseerbaar) en voldoende actueel belang, dat bovendien rechtstreeks bij het betreffende besluit is betrokken.

8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door het instemmingsbesluit van verweerder niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat – zoals ter zitting is gebleken – eiser de door hem ontwikkelde en uitgewerkte plannen, die als gevolg van de afsluiting van de Oosterspoorbaan geen doorgang kunnen vinden, niet op eigen initiatief uitvoert. De besluitvorming en de uiteindelijke beslissing over de realisatie van de plannen ligt bij de opdrachtgevers. Eisers belang bij behoud van de Oosterspoorbaan is daarmee gelegen in zijn (contractuele) verhouding tot deze partijen. Voorts is gebleken dat eiser zelf geen gebruik maakt van het spoor. Ook is zijn kantoor niet in de nabijheid van het spoor gelegen. In die zin heeft eiser dus ook geen persoonlijk belang dat hem in voldoende mate van willekeurige anderen onderscheidt. Hieruit volgt dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wegens het ontbreken van een eigen, rechtstreeks en actueel belang. Verweerder had om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.

9. Nu verweerder op onjuiste gronden tot de juiste beslissing is gekomen, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking, doch bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. "

4 Het standpunt van appellant in hoger beroep

5 Het standpunt van de staatssecretaris in hoger beroep

6 De beoordeling van het hoger beroep

7 De beslissing