College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-06-2014, ECLI:NL:CBB:2014:215, AWB 11/553
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-06-2014, ECLI:NL:CBB:2014:215, AWB 11/553
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 4 juni 2014
- Datum publicatie
- 11 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2014:215
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7612, Overig
- Zaaknummer
- AWB 11/553
- Relevante informatie
- Telecommunicatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 28-06-2025]
Inhoudsindicatie
Uit brief in reactie op voorgenomen publicatie boetebesluit, blijkt onmiskenbaar dat SD&P zich niet kan verenigen met dat besluit. De omstandigheid dat SD&P werd bijgestaan door professionele rechtshulpverlener is onvoldoende om andere maatstaf aan te leggen. ACM had brief op moeten vatten als bezwaar. Bevestiging uitspraak rechtbank.
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/553 4 juni 2014
15300
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ,
(gemachtigden: mr. F. de Ruijter, mr. S. Rodenrijs en mr. D. de Haan),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2011, (ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7612), in het geding tussen ACM
en
SD&P Interactive B.V. (SD&P),
(gemachtigde: mr. G.A. van der Veen).
1 Het procesverloop in hoger beroep
ACM heeft met een op 18 juli 2011 ontvangen brief hoger beroep ingesteld.
SD&P heeft verweer gevoerd.
Op 23 april 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Partijen zijn daarbij vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2 De grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Bij besluit van 28 april 2010 (het boetebesluit) heeft ACM aan SD&P een boete van €550.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet omdat SD&P zich schuldig zou hebben gemaakt aan het ongevraagd versturen van SMS-berichten met een commercieel doel. Deze berichten bevatten daarnaast volgens ACM geen informatie omtrent de wijze waarop de communicatie zou kunnen worden stopgezet door de ontvanger.
ACM heeft per brief van 28 april 2010 aan SD&P verzocht om aan te geven welke informatie zij als vertrouwelijk beschouwt in verband met publicatie van het boetebesluit. SD&P heeft op dit verzoek gereageerd per brief van 7 mei 2010. In deze brief voert SD&P gronden aan tegen de voorgenomen publicatie, kwalificeert zij het boetebesluit als evident onrechtmatig en stelt dat zij daartegen alle mogelijke rechtsmiddelen zal aanwenden.
Op 21 juni 2010 heeft ACM telefonisch aan SD&P medegedeeld dat de termijn om bezwaar te maken tegen het boetebesluit is verstreken. Bij brief van 22 juni 2010 heeft SD&P aan ACM bericht dat de brief van 7 mei 2010 moet worden opgevat als een bezwaarschrift tegen het boetebesluit. ACM heeft de brief van 22 juni 2010 beschouwd als een bezwaarschrift en heeft het bezwaar bij besluit van 6 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag. De brief van 7 mei 2010 kan niet worden beschouwd als een bezwaarschrift tegen het boetebesluit en het bezwaar – in de vorm van de brief van 22 juni 2010 – is na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend, terwijl geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
SD&P heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3 De uitspraak van de rechtbank De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat ACM een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft hierbij, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“Uit de brief van 7 mei 2010 blijkt onmiskenbaar dat eiseres zich niet kon verenigen met het besluit van 28 april 2010. De bewoordingen “evident onrechtmatig” en “alle rechtsmiddelen zal aanwenden” laten daar geen twijfel over bestaan. Dat in de brief van 7 mei 2010 niet uitdrukkelijk is vermeld dat (ook) bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 28 april 2010, kan hier niet aan afdoen. Gelet hierop kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat eiseres tijdig schriftelijk bezwaar heeft gemaakt (...) tegen het besluit van 28 april 2010. Dat in het bezwaarschrift nog geen gronden waren opgenomen, doet daar, gelet op het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb, niet aan af.”