College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12-09-2014, ECLI:NL:CBB:2014:365, AWB 13/181 AWB 13/209
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12-09-2014, ECLI:NL:CBB:2014:365, AWB 13/181 AWB 13/209
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 12 september 2014
- Datum publicatie
- 29 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2014:365
- Zaaknummer
- AWB 13/181 AWB 13/209
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen omtrent de uitleg artikel 4 Richtlijn 2003/4/EG (informatie over emissies in het milieu) en artikel 14 Richtlijn 91/414/EG (tijdstip beslissing op verzoek om vertrouwelijkheid)
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 13/181 en 13/209 12 september 2014
32200
Tussenuitspraak in de zaken van:
BayerCropScience SA-NV, te Mijdrecht (hierna: BCS), appellante,
gemachtigde: mr. E. Broeren,
Stichting De Bijenstichting, te Kolhorn (hierna: de Bijenstichting), appellante,
gemachtigde: mr. L.J. Smale,
tegen
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna ook: Ctgb), verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Geerdink.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen Makhtesim-Agan Holland B.V. (hierna ook: Makhtesim), te Leusden,
gemachtigde: mr E. Broeren.
1 De procedure
Bij besluit van 9 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeken van de Bijenstichting van 11 mei 2011, 24 augustus 2011 en 25 oktober 2011 tot openbaarmaking van documenten die bij verweerder aanwezig zijn in verband met de toelating van een aantal gewasbeschermingsmiddelen en één biocide (alle de werkzame stof imidacloprid bevattend) afgewezen.
Bij op 19 maart 2013 bekend gemaakt besluit (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van de Bijenstichting tegen het primaire besluit. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en beslist tot openbaarmaking van een aantal documenten. Ten aanzien van een aantal andere documenten heeft verweerder zijn beslissing tot geheimhouding gehandhaafd.
BCS en de Bijenstichting hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van BCS is geregistreerd onder no. AWB 13/181. Het beroep van de Bijenstichting is geregistreerd onder no. AWB 13/209.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissing van 14 mei 2013 - geregistreerd onder voormelde nummers - heeft het College geoordeeld dat ten aanzien van een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken die verweerder verplicht is over te leggen, te weten 49 documenten betreffende overwegend laboratoriumstudies en 35 documenten betreffende overwegend veldstudies, beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gerechtvaardigd is. Desgevraagd is door de Bijenstichting bij brief van 10 juni 2013, kenmerk 2011158, aan het College toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013.
BCS en de Bijenstichting zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Voorts zijn aan de zijde van BCS verschenen [naam 1] en [naam 2], beiden werkzaam bij BCS. Aan de zijde van de Bijenstichting zijn verschenen [naam 3] als voorzitter van de Bijenstichting en [naam 4] als deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is aan de zijde van verweerder verschenen [naam 5], werkzaam bij verweerder. Voor Makhteshim is verschenen [naam 6], aldaar werkzaam, bijgestaan door voornoemde mr. E. Broeren.
Vervolgens heeft het College het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft het College partijen verzocht schriftelijke inlichtingen te geven over de vraag of een verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) zou moeten worden voorgelegd en zo ja, omtrent welke punten volgens partijen vragen zouden moeten worden gesteld en hoe die vragen dan zouden moeten luiden. Alle partijen hebben de gevraagde schriftelijke inlichtingen aan het College toegezonden.
Bij brief van 1 april 2014 heeft het College aan BCS, de Bijenstichting en verweerder te kennen gegeven dat het meer duidelijkheid wil verkrijgen over de aard van verschillende, hier relevante, besluiten waartegen door BCS en de Bijenstichting beroep is ingesteld en over de vraag welke algemeen verbindende voorschriften, ten tijde hier van belang, aan die besluiten ten grondslag zijn gelegd. Hierop is bij brief van 20 april 2014 door de Bijenstichting, bij brief van 23 april 2014 door BCS en bij brief van 1 mei 2014 door verweerder gereageerd.
2 De grondslag van het geschil
Voor een overzicht van de voor de rechtsoverwegingen van belang zijnde regelgeving verwijst het College naar de bijlage bij deze uitspraak.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover in het kader van deze tussenuitspraak van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op 28 april 2011 en 8 juli 2011 besloten tot wijziging van de toelating respectievelijk het wettelijk gebruiksvoorschrift van een aantal gewasbeschermingsmiddelen, alsmede van één biocide, alle op basis van de werkzame stof imidacloprid.
- BCS is toelatinghouder voor een groot aantal van deze gewasbeschermingsmiddelen.
- Bij brieven van 11 mei 2011, 24 augustus 2011 en 25 oktober 2011 heeft de Bijenstichting verzoeken om openbaarmaking gedaan. De verzoeken zien op de gegevens met betrekking tot de werkzame stof imidacloprid alsmede alle gegevens waarover gesproken is tijdens de hoorzitting van 20 april 2011 inzake de toelating van het gewasbeschermingsmiddel Merit Turf. BCS is ook toelatinghouder voor laatstgenoemd gewasbeschermingsmiddel.
- -
-
Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2011 enkele stukken die in ieder geval niet voor geheimhouding in aanmerking kwamen aan de Bijenstichting ter beschikking gesteld.
- -
-
Verweerder heeft de toelatinghouders van de gewasbeschermingsmiddelen waar de hiervoor bedoelde verzoeken van de Bijenstichting om openbaarmaking op zagen, in de gelegenheid gesteld om op deze verzoeken te reageren. In haar reactie heeft BCS aan verweerder gevraagd om de gevraagde gegevens niet openbaar te maken omdat openbaarmaking een inbreuk op het auteursrecht oplevert, de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie zich tegen openbaarmaking verzet en omdat openbaarmaking het recht op dataprotectie, zoals neergelegd in artikel 27 en artikel 43 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb), uitholt. BCS heeft de Bijenstichting daarnaast voorgesteld om door middel van een zogenoemde reading room kennis te nemen van de desbetreffende gegevens. Bij brief van 20 juni 2012 heeft de Bijenstichting dit voorstel van de hand gewezen.
- -
-
Bij besluit van 9 juli 2012 heeft verweerder de verzoeken om openbaarmaking afgewezen omdat – kort gezegd – de verzoeken geen betrekking hebben op informatie omtrent “emissies in het milieu” en een afweging tussen het algemene belang bij openbaarmaking enerzijds en het specifieke belang bij geheimhouding van de toelatinghouders anderzijds een openbaarmaking niet rechtvaardigt.
- -
-
Tegen het besluit van 9 juli 2012 heeft de Bijenstichting bij brief van 17 augustus 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 september 2012 heeft de Bijenstichting de gronden van haar bezwaar aangevuld.
- -
-
Op 17 oktober 2012 heeft de hoorzitting van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften van het Ctgb (hierna: Adviescommissie) plaatsgevonden.
- -
-
Bij brief van 31 december 2012 heeft de Adviescommissie haar advies toegezonden aan het Ctgb.
- -
-
Bij brief van 9 januari 2013 heeft de Bijenstichting het Ctgb schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig nemen van een besluit.
- -
-
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft het Ctgb beslist op het bezwaar van de Bijenstichting (het bestreden besluit).
- -
-
Tegen het bestreden besluit hebben BCS en de Bijenstichting beroep ingesteld. Voorts hebben partijen een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
- -
-
Bij uitspraken van 10 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:BZ6769 en ECLI:NL:CBB:2013:BZ6772) heeft de voorzieningenrechter van het College het verzoek om voorlopige voorziening van de Bijenstichting – er in de kern op neerkomend om de 49 door verweerder nog geheim gehouden documenten alsnog geopenbaard te krijgen – afgewezen en het verzoek om voorlopige voorziening van BCS – er in de kern op neerkomend om de documenten die verweerder op korte termijn openbaar wil maken voorlopig geheim te houden – toegewezen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bestreden besluit is geschorst tot de einduitspraak op het beroep van BCS in de onderhavige procedure.
3 Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de Bijenstichting, gericht tegen de afwijzing van haar verzoeken om openbaarmaking, gedeeltelijk gegrond verklaard, en de openbaarmaking van, uiteindelijk, 35 documenten gelast. Verweerder heeft voorts bij het bestreden besluit beslist dat 49 andere documenten geheim dienen te blijven. Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat weergegeven en voorzover in het kader van deze tussenuitspraak van belang, het volgende overwogen.
Vast staat dat de door de Bijenstichting gevraagde informatie betrekking heeft op milieugegevens in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad, PB L 41 van 14/02/2003, blz. 26–32 (de Milieu-informatierichtlijn). De discussie spitst zich toe op het bepaalde in artikel 4 van de Milieu-informatierichtlijn: de weigeringsgronden voor een verzoek om milieu-informatie. Bij weigering van een dergelijk verzoek moet een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het openbare belang bij openbaarmaking en anderzijds het specifieke belang bij geheimhouding. Voor zover het gaat om milieugegevens die moeten worden beschouwd als “emissies in het milieu”, geldt een verbijzonderd regime met beperkte weigeringmogelijkheden, waaronder – voor zover hier van belang – zijn begrepen intellectuele eigendomsrechten. In het geval van emissies in het milieu zijn de argumenten voor geheimhouding derhalve zeer beperkt. Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM3265) blijkt dat er alleen sprake is van informatie over emissies in het milieu als het gaat om meetgegevens die direct zien op feitelijke uitstoot naar het milieu. Voor de begripsbepaling van emissies in het milieu heeft verweerder uiteengezet dat hij daarbij uitgaat van hetgeen daaromtrent in de Conclusie van Advocaat-Generaal Kokott van het Hof van Justitie van 23 september 2010 in de zaak C-266/09 (Jurisprudentie 2010, bladzijde I-13119) is vermeld. Verweerder heeft daarbij het volgende uit die conclusie geciteerd:
"86. Volgens artikel 4, lid 2, vierde volzin, van de richtlijn milieu-informatie mag de openbaarmaking van milieu-informatie niet worden geweigerd op grond van de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, indien het verzoek om informatie betrekking heeft op informatie over emissies in het milieu. Weliswaar bevat de verwijzingsbeslissing geen vraag over de definitie van dergelijke informatie, doch dit staat in het hoofdgeding klaarblijkelijk centraal en wordt derhalve ook door partijen besproken.
87. De toepassingsleidraad voor het verdrag van Aarhus verwijst voor het begrip „emissies” naar de definitie in de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Volgens artikel 2, punt 5, daarvan is een emissie de directe of indirecte lozing, uit puntbronnen of diffuse bronnen van een installatie, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem. Nederland en de Commissie stellen derhalve voor het begrip emissie te beperken tot emissies van installaties in de zin van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, zodat de introductie in het milieu van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw geen emissie is.
88. In beginsel is de leidraad een geschikt hulpmiddel bij de uitlegging van onbepaalde rechtsbegrippen in de richtlijn milieu-informatie. Weliswaar kan die leidraad de uitlegging van het verdrag van Aarhus niet bindend vastleggen, doch hij is in ieder geval met medeweten en steun van de partijen bij het verdrag opgesteld en aangenomen kan worden dat de wetgever bij de vaststelling van de richtlijn milieu-informatie daarmee bekend was.
89. Reeds te betwijfelen valt echter dat de leidraad met de verwijzing naar de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging het begrip „emissies” tot installaties heeft willen beperken. Het begrip „installatie” wordt in genoemde definitie slechts gebruikt omdat de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging betrekking heeft op installaties. Een dergelijke beperking van het begrip „emissie” kan daarentegen noch uit de richtlijn milieu-informatie noch uit het verdrag van Aarhus worden afgeleid.
90. In tegendeel: volgens artikel 4, lid 4, sub d, van het verdrag van Aarhus moet informatie over emissies die van belang is voor de bescherming van het milieu, bekend worden gemaakt. Of emissies afkomstig zijn uit installaties doet derhalve niet ter zake voor de vraag of zij van belang zijn voor de bescherming van het milieu. Te denken valt bijvoorbeeld aan de emissies van het verkeer.
91. Afgezien van de beperking tot installaties is de definitie van emissies in de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging zeer zeker zinvol. Bijgevolg kan zij zonder de verwijzing naar installaties worden overgenomen voor de toepassing van richtlijn milieu-informatie. Artikel 4, lid 2, vierde volzin, van de richtlijn milieu-informatie betreft dienovereenkomstig informatie over de directe of indirecte lozing, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem.
92. Aldus opgevat komt het begrip „emissies” overigens in grote mate overeen met de definitie van artikel 2, punt 8, van richtlijn 2004/35 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, die de Vereniging Milieudefensie aanvoert. Volgens die definitie moet onder „emissies” worden verstaan het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen. Deze richtlijn, die bij het opstellen van de leidraad nog niet bestond, komt qua werkingssfeer eerder overeen met de richtlijn milieu-informatie dan met de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, aangezien zij niet is beperkt tot installaties.
93. Niettemin omvat informatie over emissies ook volgens die definitie niet informatie over stoffen die wanneer ook maar in het milieu worden gebracht. Zoals de Commissie terecht aanvoert, zal elke substantie in de regel op enig tijdstip in haar levenscyclus in het milieu worden geïntroduceerd. Veeleer gaat het om informatie over de introductie in het milieu als zodanig.
94. Voor zover is na te gaan, gaat het in casu slechts marginaal om informatie over het vrijkomen van stoffen als zodanig. Weliswaar moet worden aangenomen dat de proefverslagen vermelden welke hoeveelheden van het gewasbeschermingsmiddel waren aangebracht, doch zij zijn vooral van belang wegens de informatie over de op de slaplanten achterblijvende residuen. Daarbij gaat het om bepaalde gevolgen van de introductie in het milieu.
95. Dergelijke gevolgen vormen juist de reden om informatie over emissies in het milieu in de regel openbaar te maken. Het publiek heeft er immers meer belang bij om te vernemen hoe het door een emissie geraakt kan worden. Vóór de emissie waren uitwerkingen op de mens en het milieu eerder onwaarschijnlijk of althans beperkt tot de sfeer van de bezitter van de bedrijfsgeheimen. In het milieu geïntroduceerde stoffen treden daarentegen noodzakelijkerwijs in wisselwerking met het milieu en misschien ook met de mens. Derhalve beklemtoont de leidraad voor de uitvoering van het verdrag van Aarhus dat de bescherming van vertrouwelijke commerciële en industriële informatie ophoudt wanneer de substanties waarop de geheim gehouden informatie betrekking heeft, in het milieu worden geïntroduceerd. Mogelijke gevolgen voor het milieu mogen dientengevolge juist niet als vertrouwelijke commerciële en industriële informatie worden aangemerkt. Dit belang rechtvaardigt met name dat de grondwettelijke bescherming van bedrijfsgeheimen in het concrete geval zonder enige afweging moet wijken waar het om informatie over emissies gaat. Ook artikel 39, lid 3, van de TRIPs-overeenkomst laat openbaarmaking van dergelijke informatie toe indien dit noodzakelijk is ter bescherming van het publiek.
96. Bijgevolg moet informatie over residuen van emissies in het milieu als onderdeel van informatie over emissies in de zin van het verdrag van Aarhus worden aangemerkt."
Gelet op het voorgaande moeten, aldus verweerder in het bestreden besluit, documenten aangemerkt worden als bevattende gegevens over emissies in het milieu, als die documenten feitelijke informatie bevatten met betrekking tot de feitelijke, daadwerkelijke uitstoot van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu. Voor die documenten die informatie omtrent emissies in het milieu bevatten moet derhalve voor elke studie een afweging gemaakt worden tussen het algemeen belang van openbaarmaking enerzijds en het belang van de data-eigenaar/toelatinghouder anderzijds bij de bescherming van zijn intellectuele eigendomsrechten – in dit geval auteursrechten – op de studies. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat – waar het algemeen belang bij openbaarmaking afgewogen dient te worden tegen (enkel) het specifieke belang van de data-eigenaar bij zijn auteursrechten – het algemeen belang dient te prevaleren. Dat betekent dat de studies die zien op emissies in het milieu (uiteindelijk 35 documenten) aan de Bijenstichting openbaar zullen worden gemaakt.
Wat betreft studies die niet zien op emissies in het milieu geldt, volgens verweerder, dat de belangen bij openbaarmaking dienen te worden afgewogen tegen de belangen van de toelatinghouder bij geheimhouding. Deze belangenafweging is per studie gemaakt en weergegeven in de bijlage bij het bestreden besluit. In zijn algemeenheid geldt dat in de belangenafweging een rol spelen: dataprotectie, auteursrechten, investeringskosten en financieel/commerciële belangen. De mogelijkheid om via een zogenoemde reading room kennis te kunnen nemen van de documenten, speelt hierbij evenwel geen rol. Ten aanzien van de investeringskosten geldt dat deze, hoewel niet op studieniveau gespecificeerd en/of geconcretiseerd, wel door BCS aannemelijk zijn gemaakt en in de belangenafweging worden betrokken. Het door BCS gevreesde omzetverlies is echter zodanig algemeen gesteld dat dit aspect slechts een marginale rol kan spelen in de belangenafweging, aldus verweerder in het bestreden besluit.