College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-10-2014, ECLI:NL:CBB:2014:391, AWB 12/238
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-10-2014, ECLI:NL:CBB:2014:391, AWB 12/238
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2014
- Datum publicatie
- 29 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2014:391
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZLY:2012:BV2046, Overig
- Zaaknummer
- AWB 12/238
- Relevante informatie
- Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Bestuurlijke boete wegens overtreding artikel 7 Meststoffenwet. Lossing 15 vrachten van elders afkomstige mest op bij bedrijf behorende landbouwgrond. GPS-registratie van loslocaties. Niet aannemelijk dat lossingen buiten medeweten van betrokkene hebben plaatsgevonden. Derogatievoorwaarden. Bemestigsplan voldoet aan voorwaarden. Verlaging boete.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 12/238
16005
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2012 in het geding tussen appellant
en
gemachtigde van appellant: mr. drs. C.C. van Harten
gemachtigde van de staatssecretaris: mr. R. Kuipers
Procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft bij brief van 15 februari 2012 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2012 (ECLI:NL:RBZLY:2012:BV2046).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Op 20 november 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunt hebben toegelicht. Tevens zijn verschenen appellant en [naam 2].
Ter zitting is het onderzoek geschorst, teneinde appellant in staat te stellen zijn zienswijze te geven op de door de staatssecretaris nieuw genomen beslissing op bezwaar van 25 oktober 2013.
Na ontvangst van de zienswijze is door partijen toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.
Het onderzoek is gesloten op 1 mei 2014.
Grondslag van het geschil
1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
De Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) heeft een landelijk onderzoek uitgevoerd
naar aflevering van mest waarbij een fictieve afnemer zou zijn vermeld, te weten “[naam 3]” of “[naam 4]”. Op basis van dat onderzoek is vervolgens een onderzoek gestart naar appellant. In een afdoeningsrapport van 16 december 2009 zijn de bevindingen van dat onderzoek neergelegd. De AID concludeert hierin dat op 18 mei 2009 15 vrachten dierlijke mest zijn gelost op het bedrijf van appellant. De staatssecretaris heeft mede op basis daarvan aan appellant bij primair besluit van 19 februari 2011 een boete opgelegd van € 43.352,-- wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw) in het jaar 2009. Daarbij is uitgegaan van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen met 5.640 kg en overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 704 kg. Dat er vrachten dierlijke mest zijn geleverd bij appellant wordt met name gebaseerd op gegevens bekend bij Dienst Regelingen, zoals losmeldingen waarbij met GPS-coördinaten de loslocaties zijn vastgesteld. Die loslocaties bevonden zich op locaties die bij de Dienst Regelingen als landbouwgrond behorende bij het bedrijf van appellant staan geregistreerd. Op de vervoersbewijzen is steeds [naam 3] als afnemer vermeld en als overige betrokkene [naam 5] B.V. De heren [naam 6] en [naam 7], directeuren van [naam 3], hebben verklaard, welke verklaringen zijn opgenomen in een memo van 22 februari 2010 van een ambtenaar van de AID, dat zij toestemming hebben gegeven de naam van hun bedrijf op de vervoersbewijzen te vermelden. De mest is echter niet op hun bedrijf opgeslagen of uitgereden, maar door [naam 8] doorgeleverd aan anderen. In het AID-rapport is ook verwezen naar stukken die in de administratie van de vervoerder, [naam 9], zijn aangetroffen. Dit betreft een opdrachtformulier waarop staat vermeld dat op 18 mei 2009 15 vrachten moesten worden gelost op het adres Langejacht in Dedemsvaart en planningslijsten waarop mesttransporten op die datum zijn vermeld.
Bij besluit van 25 juli 2011 is het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De overwegingen die de rechtbank tot deze beslissing hebben gebracht zijn vermeld onder rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.7 van de aangevallen uitspraak.