College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-10-2014, ECLI:NL:CBB:2014:397, AWB 12/246
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-10-2014, ECLI:NL:CBB:2014:397, AWB 12/246
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2014
- Datum publicatie
- 29 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2014:397
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZLY:2012:BV2049, Overig
- Zaaknummer
- AWB 12/246
- Relevante informatie
- Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-01-2030]
Inhoudsindicatie
Bestuurlijke boete wegens overtreding artikel 7 Meststoffenwet. Lossing 9 vrachten van elders afkomstige mest op bij bedrijf behorende landbouwgrond. GPS-registraties van loslocaties. Niet aannemelijk dat lossingen buiten medeweten van betrokkene hebben plaatsgevonden.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 12/246
16005
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 januari 2012in het geding tussen appellante
en
gemachtigde van appellante: P.J. Houtsma
gemachtigde van de staatssecretaris: mr. R. Kuipers
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft bij brief van 17 februari 2012 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 januari 2012 (ECLI:NL:RBZLY:2012:BV2049).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Bij brief van 17 september 2013 heeft de staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar van 16 september 2013 toegezonden.
Bij brief van 26 september 2013 heeft appellante hierop gereageerd.
Op 20 november 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
Bij brief van 24 december 2013 is aan partijen meegedeeld dat het College aanleiding zag de uitspraak aan te houden in verband met de behandeling van samenhangende zaken op 17 maart 2014.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten op 11 juli 2014.
Grondslag van het geschil
1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
De Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) heeft een landelijk onderzoek uitgevoerd
naar aflevering van mest waarbij een fictieve afnemer zou zijn vermeld, te weten “[naam 3]” of “[naam 4]”. Op basis van dat onderzoek is vervolgens een onderzoek gestart naar appellante in verband met het vermoeden dat de Meststoffenwet (Msw) zou zijn overtreden. In een afdoeningsrapport van 14 december 2009 zijn de bevindingen van dat onderzoek neergelegd. De AID stelt daarin vast dat 9 vrachten dierlijke mest zijn gelost op het bedrijf van appellante in de periode van 20 mei 2009 tot en met 29 juni 2009 (op 20 mei 2 vrachten, op 23 mei 2 vrachten, op 26 mei 2 vrachten, op 19 juni 2 vrachten en op 29 juni 1 vracht). Mede naar aanleiding van dat rapport heeft de staatssecretaris een controle uitgevoerd bij appellante en op basis daarvan aan appellante bij primair besluit van 26 januari 2011 een boete opgelegd van € 34.507,50 wegens overtreding van artikel 7 van de Msw. Daarbij is uitgegaan van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen met 3.790 kg, overschrijding van de stikstofgebruiksnorm met 689 kg en overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 1012 kg. Dat er vrachten dierlijke mest zijn geleverd bij appellante is gebaseerd op gegevens bekend bij de Dienst Regelingen, zoals losmeldingen waarbij met GPS-coördinaten de loslocaties zijn vastgesteld. Die loslocaties bevonden zich op het erf en op percelen van appellante die bij de Dienst Regelingen als landbouwgrond behorende bij het bedrijf van appellante staan geregistreerd. Op basis van de van de vrachten opgemaakte vervoersbewijzen en de gegevens van de laboratoria waar monsters van de mest zijn geanalyseerd is de hoeveelheid fosfaat en stikstof bepaald. Op de vervoersbewijzen is steeds [naam 3] als afnemer vermeld en als overige betrokkene Mesthandel [naam 5] B.V. De heren [naam 6] en [naam 7], directeuren van [naam 3], hebben verklaard, welke verklaringen zijn opgenomen in een memo van 22 februari 2010 van een ambtenaar van de AID, dat zij toestemming hebben gegeven de naam van hun bedrijf op de vervoersbewijzen te vermelden. De mest is volgens hen echter niet op hun bedrijf opgeslagen of uitgereden, maar door [naam 5] doorgeleverd aan anderen.
Bij besluit van 22 augustus 2011 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De overwegingen die de rechtbank tot deze beslissing hebben gebracht zijn vermeld onder rechtsoverweging 4.1 tot en met 4.7 van de aangevallen uitspraak.