Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 25-06-2015, ECLI:NL:CBB:2015:219, AWB 14/168 AWB 14/169 AWB 14/318

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 25-06-2015, ECLI:NL:CBB:2015:219, AWB 14/168 AWB 14/169 AWB 14/318

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
25 juni 2015
Datum publicatie
20 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:CBB:2015:219
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 14/168 AWB 14/169 AWB 14/318
Relevante informatie
Tabaks- en rookwarenwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

rookverbod cafés, uitzondering rookverbod voor kleine cafés zonder perosneel, werkgever/werknemer, gezagsverhouding

Uitspraak

uitspraak

zaaknummers: 14/168, 14/169 en 14/318

11100

[naam 1] , handelend onder de naam ' [naam 2] ', te [plaats] , appellante,

(gemachtigde [naam 3] )

tegen drie uitspraken van de rechtbank Rotterdam, twee van 6 februari 2014 met kenmerk ROT 12/4902 respectievelijk ROT 13/1216 en een van 17 april 2014 met kenmerk ROT 13/5183, in de gedingen tussen

(gemachtigde: drs. R.N. Ramsoedh).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen drie uitspraken van de rechtbank Rotterdam (rechtbank), twee van 6 februari 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:727 en ECLI:NL:RBROT:2014:747) en een van 17 april 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2717).

De minister heeft een reactie op de hogerberoepschriften ingediend.

De gedingen zijn gevoegd en behandeld ter zitting op 30 april 2015. Namens appellante is ter zitting het woord gevoerd door [naam 3] , de partner van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Ter zitting heeft appellante met toestemming van verweerder nadere stukken overgelegd.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Appellante exploiteert in [plaats] een horecabedrijf genaamd [naam 2] . Op 17 maart 2012 heeft een controleambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd in het bedrijf van appellante. Blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal van 4 juni 2012 heeft de controleambtenaar waargenomen dat in het voor het publiek toegankelijke deel van het horecabedrijf gerookt werd, geen rookverbod aangeduid was en geen rookverbod gehandhaafd werd. Achter de bar was een vrouw werkzaam die zich voorstelde als [naam 4] . Zij verklaarde dat zij niet in loondienst was van Jo‐Jo's Café, maar dat zij deze avond de zieke eigenaresse van het café verving.

Naar aanleiding hiervan heeft de minister geconcludeerd dat appellante artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, omdat zij als werkgever onvoldoende maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat werknemers hun werkzaamheden kunnen verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft de minister appellante voor deze overtreding een boete van € 600 opgelegd.

Bij zijn besluit van 2 oktober 2012, waartegen het beroep bij de rechtbank dat leidde tot de uitspraak met ECLI:NL:RBROT:2014:727 was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

1.3

Op 14 september 2012 hebben twee controleambtenaren van de NVWA een inspectie uitgevoerd in het bedrijf van appellante. Blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal van 5 oktober 2012 hebben de controleambtenaren waargenomen dat in het voor het publiek toegankelijke deel van het horecabedrijf gerookt werd, geen rookverbod aangeduid was en geen rookverbod gehandhaafd werd. Zij zagen een vrouw aan de bar roken. Achter de bar was een vrouw werkzaam die zich voorstelde als [naam 4] , medewerkster. Zij verklaarde dat de vrouw die aan de bar stond en rookte de eigenaresse is. Appellante heeft vervolgens verklaard dat zij zich in het begin aan het rookverbod heeft gehouden en dat zij de NVWA op de hoogte heeft gesteld dat er in haar café weer gerookt mag worden. Zij verklaarde dat de eerste controle pas anderhalf jaar daarna plaatsvond. Verder verklaarde zij dat doordat er zo weinig controles zijn collega bedrijven weer begonnen zijn met het toestaan van roken in hun bedrijf.

Naar aanleiding hiervan heeft de minister geconcludeerd dat appellante artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, omdat zij als werkgever onvoldoende maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat werknemers hun werkzaamheden kunnen verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Bij besluit van 30 november 2012 heeft de minister appellante voor deze overtreding een boete van € 600 opgelegd.

Bij zijn besluit van 18 januari 2013, waartegen het beroep bij de rechtbank dat leidde tot de uitspraak met ECLI:NL:RBROT:2014:747 was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

1.4

Op 1 februari 2013 hebben twee controleambtenaren van de NVWA een inspectie uitgevoerd in het bedrijf van appellante. Blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal van 18 februari 2013 hebben de controleambtenaren waargenomen dat in het voor het publiek toegankelijke deel van het horecabedrijf gerookt werd, geen rookverbod aangeduid was en geen rookverbod gehandhaafd werd. Achter de bar was een vrouw werkzaam, die verklaarde dat zij de eigenaresse aan het helpen was. Appellante heeft vervolgens verklaard dat zijzelf en haar partner [naam 3] werkzaam zijn in de horeca-inrichting, en dat de vrouw achter de bar een vriendin van haar was die deze avond achter de bar stond om haar te helpen. Verder verklaarde appellante dat deze vriendin haar af en toe helpt door achter de bar klanten te helpen.

Naar aanleiding hiervan heeft de minister geconcludeerd dat appellante artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, omdat zij als werkgever onvoldoende maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat werknemers hun werkzaamheden kunnen verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Bij besluit van 12 april 2013 heeft de minister appellante voor deze overtreding een boete van € 600 opgelegd.

Bij zijn besluit van 2 juli 2013, waartegen het beroep bij de rechtbank dat leidde tot de uitspraak met ECLI:NL:RBROT:2014:2717 was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Uitspraken van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uitsluitend de hoogte van de boete onderwerp van geschil is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een boete van € 600 opgelegd. Het betreft een overtreding genoemd onder categorie C van de bijlage bedoeld in artikel 11b, tweede lid, van de Tabakswet. Ten tijde van de geconstateerde overtreding op 17 maart 2012 was dit het bedrag dat, na de wijziging van de boetebedragen met ingang van 30 augustus 2011, op een dergelijke overtreding stond. Dat appellante hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van deze rechtbank met betrekking tot een op grond van de Tabakswet opgelegde boete, leidt er niet toe dat de wijziging van de boetebedragen niet op appellante van toepassing is. Recidive speelt in de onderhavige boeteoplegging geen rol.

2.2

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de oppervlakte van de horeca-inrichting minder dan 70 m2 bedraagt en dat sprake is van een enkele ruimte. De rechtbank overweegt dat [naam 4] dient te worden aangemerkt als een werknemer en dat appellante daarom niet onder de uitzondering van het rookverbod valt dat betrekking heeft op een zelfstandige zonder personeel. De rechtbank acht daartoe van belang dat ten tijde van de controle [naam 4] daadwerkelijk werkzaamheden aan het verrichten was en zij zich desgevraagd ook als medewerkster heeft voorgesteld aan de controleambtenaar. Gelet hierop dient zij voor de Tabakswet als werknemer te worden aangemerkt.

2.3

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw die achter de bar arbeid verrichtte, deze arbeid niet voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam verrichte, zodat zij reeds om die reden geen vrijwilliger in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet is. De rechtbank heeft het niet aannemelijk geacht dat er geen sprake is van enige gezagsverhouding tussen appellante en de kennelijk met enige regelmaat achter de bar arbeid verrichtende vrouw. De rechtbank heeft, mede gelet op de wetsgeschiedenis van de Tabakswet, de vrouw daarom als werknemer en appellante als werkgever in de zin van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet aangemerkt.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de controle op naleving van de tabakswetgeving steekproefsgewijs zal moeten geschieden omdat de handhavingscapaciteit ontbreekt om permanent alle horeca-inrichtingen te controleren. Gesteld noch gebleken is dat de door verweerder concreet gemaakte keuzes bij die controle rechtens ontoelaatbaar zouden zijn.

Beoordeling in hoger beroep

Beslissing