Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-09-2015, ECLI:NL:CBB:2015:288, AWB 13/986

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-09-2015, ECLI:NL:CBB:2015:288, AWB 13/986

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
21 september 2015
Datum publicatie
5 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:CBB:2015:288
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 13/986
Relevante informatie
Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 18-03-2025 tot 28-06-2025]

Inhoudsindicatie

Last onder dwangsom. Ingevolge artikel 1:74 van de Wft is AFM bevoegd om kopieën van bankafschriften te vorderen, uitsluitend voor zover deze bevoegdheid ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wft gestelde regels wordt uitgeoefend. Hoger-beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 13/986

22310

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 september 2015 op het hoger beroep van:

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2013, kenmerk ROT 12/2905, in het geding tussen

(gemachtigden: mr. F.E. de Bruijn en mr. R. Meijer).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 28 november 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:9229).

AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BW0058). Het College volstaat met het volgende.

1.2

AFM heeft bij besluit van 16 januari 2012 (de last onder dwangsom) appellante gelast binnen tien werkdagen na dagtekening van dat besluit onder verbeurte van een dwangsom van € 4.000,- per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van € 80.000,-, kopieën over te leggen van de bankafschriften vanaf 1 januari 2008 tot de datum van de last onder dwangsom van het (de) bankrekeningnummer(s) dat (die) appellante aanhoudt voor haar bedrijfsactiviteiten.

1.3

Bij brief van 26 januari 2012 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Die zelfde datum heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Met de uitspraak van 20 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn geschorst tot drie werkdagen na verzending van die uitspraak.

1.4

Appellante heeft AFM diverse bankafschriften verstrekt op 23 maart 2012. AFM heeft appellante bij brief van 23 april 2012 medegedeeld dat zij met de op 23 maart 2012 aangeleverde informatie niet volledig aan de last heeft voldaan en dat daarom dwangsommen zijn verbeurd. Volgens AFM ontbraken diverse bankafschriften, waaronder alle bankafschriften van US Dollar rekening 742171-52 bij Clariden Leu.

1.5

Bij brief van 26 april 2012 heeft appellante de ontbrekende bankafschriften (alsnog) aan AFM toegezonden.

1.6

Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft AFM de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.7

Bij besluit van 31 juli 2012 heeft AFM besloten tot invordering van de verbeurde dwangsom (invorderingsbeschikking). Daarbij heeft AFM de in te vorderen dwangsom gematigd tot een bedrag van € 40.000,-.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank laat het beroep op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich mede uitstrekken over de invorderingsbeschikking. Zij verklaart het beroep tegen beide besluiten ongegrond.

2.2

De rechtbank overweegt dat de last onder dwangsom niet is opgelegd omdat is vastgesteld dat appellante mineraalrechten aanbiedt in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft), maar om te kunnen onderzoeken of er sprake was van het aanbieden van beleggingsobjecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling als bedoeld in de Wft. De rechtbank beperkt zich tot de beoordeling of AFM de door haar verlangde informatie mocht opvragen. Op basis van reeds voorhanden informatie beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. De rechtbank passeert het betoog van appellante dat zij voldoet aan de vrijstelling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub a en onder 1, van de Vrijstellingsregeling Wft (de vrijstellingsbepaling), omdat, volgens appellante, de rechten aan minder dan honderd personen zijn aangeboden en omdat er nagenoeg nooit minder is geïnvesteerd dan € 50.000,- per belegger.

2.3

De rechtbank overweegt voorts dat artikel 5:16 van de Awb een algemene bevoegdheid tot het vorderen van inlichtingen behelst, waarmee ook kopieën van stukken en bescheiden kunnen worden gevorderd. Volgens de rechtbank heeft AFM in dit geval door het vorderen van de afschriften niet in strijd met artikel 5:13 van de Awb gehandeld.

2.4

De rechtbank ziet voorts onvoldoende grond voor het oordeel dat het bedrag van de dwangsom onevenredig hoog is in verhouding tot de ernst van de overtreding.

2.5

Ten aanzien van de invorderingsbeschikking stelt de rechtbank vast dat de begunstigingstermijn eindigde op 23 maart 2012. Niet alle gevraagde stukken waren op die datum overgelegd. Het is de verantwoordelijkheid van appellante om ervoor zorg te dragen dat de gevraagde gegevens wel volledig worden verstrekt.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing