Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-01-2015, ECLI:NL:CBB:2015:6, AWB 13/375 AWB 13/418

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-01-2015, ECLI:NL:CBB:2015:6, AWB 13/375 AWB 13/418

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
22 januari 2015
Datum publicatie
22 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:CBB:2015:6
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 13/375 AWB 13/418
Relevante informatie
Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024]

Inhoudsindicatie

Boete AFM aan medewerker handelshuis (blijft) herroepen. Geen overtreding artikel 5:58, eerste lid, onder d, Wft. De door een medewerker van een handelshuis in 2008 verspreide berichten met informatie over Fortis bevatten meningen en geen feiten. Er ging geen onjuist of misleidend signaal van de berichten uit. Geen sprake van marktmanipulatie. Geen boete voor medewerker.

Boete AFM aan handelshuis niet aangevochten door handelshuis zelf. Door bedoelde medewerker is wel bezwaar gemaakt tegen de publicatie van die boete. Onder verwijzing naar uitspraak van 2 december 2014 toetst het College of het besluit van AFM tot publicatie van de boete aan het handelshuis geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. Daarvan is niet gebleken.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummers: 13/375 en 13/418

22311

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2015 op de hoger beroepen van:

(gemachtigde: mr. G.P. Roth),

en

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2013, kenmerk ROT 12/443 en 12/445, in het geding tussen

[naam 1]

en AFM

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft bij brief van 22 mei 2013 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9269).

Ook AFM heeft bij brief van 5 juni 2013 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Partijen hebben de gronden van het hoger beroep aangevuld en bij wijze van verweer op elkaars standpunten gereageerd.

Ten aanzien van een stuk dat AFM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 25 april 2014 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd geacht. AFM heeft het desbetreffende stuk (een e-mailbericht) vervolgens opnieuw ingezonden. Daarbij is de naam van de opsteller van de e-mail onleesbaar gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014.[naam 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts waren voor AFM aanwezig [naam 2] en [naam 3].

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

[naam 1], destijds werkzaam bij handelshuis [naam 4], heeft twee e-mails van respectievelijk 15 juli 2008 en 15 september 2008 verspreid met informatie over Fortis. AFM heeft zich op het standpunt gesteld dat van deze e-mails een onjuist of misleidend signaal uitging of te duchten was, terwijl [naam 1] volgens AFM wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend was. Bij besluit van 8 juli 2011 heeft AFM aan [naam 4] twee bestuurlijke boetes opgelegd van € 192.000,- wegens overtreding van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) (besluit 1). De boetes zijn aan [naam 4] opgelegd omdat de gedragingen van [naam 1] in de visie van AFM aan [naam 4] waren toe te rekenen. AFM heeft tevens besloten tot openbaarmaking van het boetebesluit op grond van artikel 1:97 en artikel 1:98 van de Wft. Tegen de publicatie van besluit 1 heeft [naam 1] bezwaar gemaakt.

1.3

Bij besluit van 8 juli 2011 heeft AFM, voor zover thans nog van belang, tevens aan [naam 1] twee bestuurlijke boetes opgelegd van € 12.000,- wegens overtreding van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft (besluit 2). Tegen dat boetebesluit heeft [naam 1] eveneens bezwaar gemaakt.

1.4

Bij besluit van 23 december 2011 heeft AFM het bezwaar van [naam 4] tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij besluit van dezelfde datum heeft AFM het bezwaar van [naam 1] tegen besluit 2 ongegrond verklaard, en het bezwaar tegen de publicatie van besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.Bij besluit van 25 januari 2012 heeft AFM de motivering van haar besluit met betrekking tot de aan [naam 1] opgelegde boete aangepast doch het bezwaar van [naam 1] (opnieuw) ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] tegen het besluit van 25 januari 2012 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het boetebesluit herroepen. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

2.2.

Op grond van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft is het verboden om informatie te verspreiden waarvan een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, terwijl de verspreider van die informatie weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die informatie onjuist of misleidend is. De rechtbank heeft overwogen dat een als feit gepresenteerde mening misleidende informatie kan opleveren. De positie van [naam 1] binnen [naam 4] was echter niet zodanig gezaghebbend binnen de sector dat er van zijn berichten een zodanig vertrouwen uitging dat deze als feiten beschouwd konden worden. Juist omdat het om speculatie ging duidt dit eerder op een mening en niet op het als geheime informatie presenteren van feiten. Daar komt bij dat de berichten zijn verspreid in een periode waarin meer kritische berichten over Fortis zijn verschenen. Bovendien blijkt dat de koersval van het aandeel Fortis ook al los van die berichten aan de gang was door toedoen van Fortis zelf, alsmede door uitlatingen van de toenmalige voorzitter van AFM over Fortis.

2.3

Voor beantwoording van de vraag of er sprake is van een misleidend of onjuist signaal is het volgens de rechtbank tevens van belang voor wie de informatie onjuist of misleidend kan zijn. De ontvanger van het bericht, indien die handelt als een redelijk belegger, zal bij zijn handelen rekening houden met die informatie. Gelet op de functie van [naam 1] en op de groep voor wie hij de berichten schreef, zijn de twee door eiser verspreide berichten tot de redelijk handelend belegger gericht, die meer kennis van zaken heeft, bekend is met de wijze van schrijven en beter dan de gemiddelde belegger een mening van een feit weet te onderscheiden. Dat die berichtgeving uiteindelijk ook een veel breder publiek heeft bereikt maakt dat niet anders. De redelijk handelend belegger had kunnen en moeten zien dat de verspreide informatie niet meer was dan een mening. Dit brengt mee dat er geen sprake is van overtreding van artikel 5:58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wft, zodat AFM niet bevoegd was om aan [naam 1] een boete op te leggen.

2.4

Met betrekking tot de openbaarmaking van de boetes heeft de rechtbank overwogen dat [naam 1] heeft kunnen opkomen tegen besluit 1, dat niet aan hem is gericht. Gegeven het feit dat het voor het publiek duidelijk zal zijn dat beide boetes (besluit 1 en besluit 2) zijn opgelegd wegens feitelijke gedragingen van [naam 1], en gelet voorts op de media-aandacht die er tot nu toe voor hem is geweest, wordt [naam 1] rechtstreeks in zijn belang getroffen door de beslissing tot openbaarmaking van besluit 1. Nu de rechtbank het besluit van 25 januari 2012 vernietigt en het boetebesluit herroept, waarmee de verplichting tot publicatie van die boeteoplegging komt te vervallen, is de rechtbank van oordeel dat [naam 1] onevenredig in zijn belangen wordt getroffen indien de aan [naam 4] opgelegde boete (besluit 1) wel definitief gepubliceerd wordt met toepassing van artikel 1:98 van de Wft.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing