College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-03-2016, ECLI:NL:CBB:2016:54, 14/170
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-03-2016, ECLI:NL:CBB:2016:54, 14/170
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 7 maart 2016
- Datum publicatie
- 16 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2016:54
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2014:1436, Overig
- Zaaknummer
- 14/170
Inhoudsindicatie
Boete Wft. Overtreding bankverbod. Feitelijk leidinggeven
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 14/170
22311
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2014, kenmerk ROT 13/3835, in het geding tussen
(gemachtigden: mr. C.M. Bitter en mr. M.L. Batting).
Procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 6 februari 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:1436).
DNB heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
Bij beslissing van 24 juli 2015 heeft het College het onderzoek heropend en DNB om nadere inlichtingen gevraagd.
Bij brief van 14 augustus 2015 heeft DNB de inlichtingen verstrekt. Hierop heeft appellant bij brief van 16 september 2015 gereageerd. Op 29 oktober 2015 heeft DNB een nadere reactie gegeven, waarop appellant bij brief van 1 december 2015 heeft gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven af te zien van een nadere zitting.
Bij brief van 25 januari 2016 heeft het College het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Bij besluit van 9 november 2012 (boetebesluit) heeft DNB appellant een boete opgelegd van € 150.000,- vanwege het feitelijk leidinggeven aan overtreding van het bankverbod van artikel 2:11 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) door [stichting] (hierna: stichting). Hiertoe heeft DNB samengevat het volgende overwogen. Naar aanleiding van informatie verkregen van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft DNB onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de stichting door het uitgeven van obligaties opvorderbare gelden heeft aangetrokken van niet professionele marktpartijen. De stichting heeft deze gelden doorgeleend aan [naam 2] GmbH ( [naam 2] ). In de periode van 18 februari 2010 tot heden of in ieder geval tot en met 11 september 2012 kwalificeert de stichting als bank. De stichting beschikte hierbij niet over een vergunning en was ook niet op grond van artikel 2:11, tweede lid, van de Wft uitgezonderd van de verbodsbepaling van artikel 2:11, eerste lid, van de Wft.
Appellant is sinds de oprichting bestuurder van de stichting samen met de heer [naam 3] (hierna: medebestuurder) en [naam 4] B.V. De medebestuurder is op 17 november 2011 overleden.
Appellant heeft als bestuurder feitelijk leiding gegeven aan de overtreding. Hij was op de hoogte van de gedragingen die leidden tot de overtreding, althans heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de overtreding werd begaan. Appellant was bevoegd en redelijkerwijs gehouden om de overtreding te voorkomen en/of te beëindigen. Appellant heeft dit nagelaten.
Bij haar besluit van 1 mei 2013, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft DNB het bezwaar van appellant tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Uitspraak rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Voor de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.