Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-04-2017, ECLI:NL:CBB:2017:134, 16/690

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-04-2017, ECLI:NL:CBB:2017:134, 16/690

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
14 april 2017
Datum publicatie
10 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:CBB:2017:134
Zaaknummer
16/690
Relevante informatie
Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Meststoffenwet, bestuurlijke boete

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 16/690

16005

(gemachtigde: A.A.M. van Beek)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2016, kenmerk BRE 16/1092 WET, in het geding tussen

appellanten


en

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (rechtbank) van 21 juni 2016.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.


Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Appellanten hielden in 2014 drie pony’s, twee jaarlingen en drie veulens op een oppervlakte van 3,85 ha grond.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft een controle uitgevoerd naar de naleving van de Meststoffenwet (Msw) door appellanten in 2014. Hiervan is een boeterapport opgemaakt, gedateerd 2 juni 2015. Dit rapport bevat de volgende verklaring van [naam 1] , gedaan op 29 april 2015:

“Ik ben hobbyboer. Ik houd 6 paarden en veulens in totaal. Ik heb het BRS 110406429. Ik heb geen VOF meer het is nu [naam 3] . Ik heb 3,85 ha grasland in 2014. Ik heb de mest geregeld in 2014 bij [naam 4] B.V. Er zijn in 2014 4 vrachten mest gebracht op 24‑2‑2014 2x varkensdrijfmest en op 5-6-2014 2x rundveedrijfmest. De mest is direct op mijn 3 percelen gebruikt. Ik gebruik zelf de percelen van [naam 5] . Ik heb ervoor gekozen om 2 vrachten op naam van [naam 5] te zetten anders kwam ik te hoog uit.”

Bij besluit van 23 september 2015 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris aan de vennootschap onder firma [naam 6] VOF (v.o.f.) twee bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 3.770,- wegens het overtreden in het jaar 2014 van artikel 7, in samenhang met artikel 8, van de Msw en artikel 53 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (het Uitvoeringsbesluit Msw).

Bij vaststelling van de boete wegens de overtreding van artikel 7, in samenhang met artikel 8, van de Msw is uitgegaan van een overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen met 348 kg stikstof en een overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 188 kg fosfaat.

1.2

Bij besluit van 13 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Hij is van mening dat appellanten een landbouwbedrijf hebben en niet zijn aan te merken als hobbyboer. Het bedrijf had in 2014 namelijk 3,85 ha tot zijn beschikking, die gebruikt werden voor het weiden van paarden en/of hooiwinning. Daarnaast is in 2014 329 kg stikstof uit graasdierenmest, 553 kg stikstof uit staldierenmest en 15 kg stikstof uit graasdierenmest aangevoerd. De mest is aangewend ten behoeve van landbouwactiviteiten. Wat betreft de financiële draagkracht is de staatssecretaris van oordeel dat uit de daartoe overgelegde stukken niet is gebleken dat appellanten de boetes niet kunnen voldoen. Van overige omstandigheden die nopen tot matiging is niet gebleken.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard en daarbij onder meer het volgende overwogen:

“4.2 (… )

De rechtbank is van oordeel dat uit de definitie van landbouw in artikel 1, onder g, van de Msw, mede in aanmerking genomen hetgeen daarover is vermeld in de Memorie van Toelichting, niet volgt dat winstoogmerk een vereiste is. Ook het hobbymatig houden van paarden, pony’s en veulens en het aanwenden van mest voor de teelt van gras is derhalve aan te merken als landbouw in de zin van artikel 1, onder g, van de Msw.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de definitie van bedrijf in artikel 1, onder i, van de Msw, mede in aanmerking genomen hetgeen daarover is vermeld in de Memorie van Toelichting, niet volgt dat winstoogmerk een vereiste is om als bedrijf te worden aangemerkt. Eisers beschikten in 2014 over een perceel grond van 3,87 hectare en hebben een aanzienlijke hoeveelheid mest (houdende 1006 kilogram stikstof) aangewend op die grond, ten behoeve van de teelt van gras. Ook hebben zij acht pony’s laten weiden en hooi gewonnen. Beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden vallen deze activiteiten, gelet op de omvang ervan, onder het begrip “bedrijf” in de zin van artikel 1, onder i, van de Msw.

(…)

4.4

Voorts overweegt de rechtbank dat zowel het (primaire) boetebesluit als het bestreden besluit is gericht aan eisers als vennootschap onder firma. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eisers hun informatie hebben ingezonden onder toevoeging van de afkorting v.o.f. en dat zij toeslagen ontvangen op naam van de vennootschap. Eisers hebben aangegeven dat de vennootschap is opgeheven maar dat heeft voor het opleggen van de in geding zijnde boete geen consequentie omdat eisers, naar zij ter zitting hebben verklaard, in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Daarmee zijn zij beiden aansprakelijk voor betaling van de boete.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing