College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-04-2018, ECLI:NL:CBB:2018:99, 16/1293
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-04-2018, ECLI:NL:CBB:2018:99, 16/1293
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 4 april 2018
- Datum publicatie
- 4 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2018:99
- Zaaknummer
- 16/1293
Inhoudsindicatie
Accountantstuchtrecht: Grenzen van het klachtrecht; een klager is niet gehouden zijn klachten zoveel mogelijk in één klacht naar voren te brengen; maar denkbaar is dat in bepaalde gevallen algemene rechtsbeginselen in de weg kunnen staan aan inhoudelijke behandeling van een (tweede) klacht. Terugverwijzing naar de accountantskamer.
Uitspraak
uitspraak
Zaaknummer: 16/1293
20150
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 25 november 2016, gegeven op een klacht, door appellante ingediend tegen [betrokkene] RA (betrokkene)
(gemachtigde van betrokkene: mr. F.C.M. van der Velden),
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 25 november 2016, met nummer 16/1439 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2016:111).
Betrokkene heeft een schriftelijke reactie op het beroepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2017.
Appellante is vertegenwoordigd door [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
Betrokkene is in het accountantsregister opgenomen als openbaar accountant. Hij is verbonden aan [naam 3] B.V. te [plaats 2] .
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), inmiddels opgegaan in de Autoriteit Consument en Markt (ACM), aan appellante en een aantal aan appellante gelieerde vennootschappen een (hoofdelijke) boete opgelegd van € 643.000,- vanwege overtreding van de Mededingingswet in verband met activiteiten op het gebied van contractueel taxivervoer in de regio Rotterdam.
Voorafgaand aan de oplegging van de boete heeft betrokkene, nadat appellante aan NMa een zogenaamd hardheidsverzoek had gedaan, op verzoek van NMa op 22 december 2011 gerapporteerd over de financiële positie van appellante (het rapport). In het rapport is aangegeven dat NMa voornemens was een boete op te leggen van € 0,8 miljoen. Het rapport houdt – kort gezegd – verder in dat de solvabiliteit en de liquiditeit van appellante niet goed waren, maar dat het niet aannemelijk was dat de boete direct tot het faillissement van appellante zou leiden. Wel werd een betalingsregeling met een termijn van vier jaar aanbevolen.
In verband met het bezwaar van appellante tegen de boete van € 643.000,- heeft ACM op 5 juni 2013 aan appellante een afschrift van het rapport verzonden.
Omdat appellante zich niet kon vinden in de conclusies van het rapport, heeft zij (het kantoor van) betrokkene verzocht haar een afschrift te verstrekken van de opdrachtbevestiging van de NMa aan betrokkene. Betrokkene heeft per e-mailbericht van 27 november 2014 en nadien per brief van 5 mei 2015 geweigerd de opdrachtbevestiging te verstrekken met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. Appellante heeft zich vervolgens tweemaal tot ACM gewend met het verzoek (het kantoor van) betrokkene te ontheffen van de geheimhoudingsplicht. Bij brieven van 19 december 2014 en 4 juni 2015 heeft ACM appellante laten weten daartoe geen reden te zien.
Appellante heeft op 22 juni 2015 een klacht tegen betrokkene ingediend, inhoudende dat betrokkene zich ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht beroept ten aanzien van het verzoek van appellante om de opdrachtbevestiging aan haar te verstrekken. Bij uitspraak van 8 januari 2016 (ECLI:NL:TACAKN:2016:2) heeft de accountantskamer deze klacht ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 31 mei 2016 heeft appellante opnieuw een klacht ingediend tegen betrokkene, welke klacht heeft geleid tot de bestreden uitspraak.
Uitspraak van de accountantskamer
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
Ten grondslag aan die klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens appellante gegeven toelichting, de volgende verwijten:
a. betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid door zich ondanks het ontbreken van toereikende informatie niet te onthouden van een oordeel over de vraag van de NMa de financiële positie van appellante te beoordelen;
b. betrokkene heeft in strijd met het fundamentele beginsel van zorgvuldigheid en deskundigheid geen hoor en wederhoor toegepast;
c. betrokkene heeft in strijd met het fundamentele beginsel van zorgvuldigheid en deskundigheid gehandeld door in (de bijlagen bij) het rapport uit te gaan van onjuiste en/of onvolledige en/of tegenstrijdige gegevens;
d. in strijd met het fundamentele beginsel van zorgvuldigheid en deskundigheid is in het rapport van betrokkene geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de door de NMa voorgenomen boete direct zal leiden tot het faillissement van appellante;
e. in strijd met de NV COS 4400 (artikel 18 sub e) is in het rapport van betrokkene niet vermeld op basis van welke standaard de werkzaamheden van betrokkene zijn verricht.
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard.