College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-10-2019, ECLI:NL:CBB:2019:503, 17/190
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-10-2019, ECLI:NL:CBB:2019:503, 17/190
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 15 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2019:503
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:10000, Overig
- Zaaknummer
- 17/190
Inhoudsindicatie
Illegale radio uitzending; bestuurlijke boete; functioneel dader.
Art. 3.13, eerste lid en art. 10.9, eerste lid van de Tw
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 17/190
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2016, kenmerk ROT 16/3062, ROT 16/3984, in het geding tussen
appellant
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Agentschap Telecom), de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. J. Sijbrandij).
Procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 29 december 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:10000).
De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Appellantis verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] , toezichthouder bij Agentschap Telecom.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris het College bericht dat de bevoegdheid om de verbeurde dwangsom te innen is verjaard omdat hij de verjaring abusievelijk niet heeft gestuit. Naar aanleiding van deze brief heeft het College bij beslissing van 14 maart 2019 het onderzoek heropend voor zover het hoger beroep van appellant zich richt tegen het besluit van 24 november 2015 (het invorderingsbesluit) en appellant in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de brief van de staatssecretaris en het College te informeren of hij zijn hoger beroep op dit punt handhaaft.
Bij brief van 5 april 2019 heeft appellant verklaard dat hij de verbeurde dwangsom niet reeds heeft betaald en dat hij zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het invorderingsbesluit intrekt.
Nadat de staatssecretaris en appellant zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, hebben zij bij brieven, bij het College ontvangen op 18 april 2019 respectievelijk op 1 mei 2019, het College toestemming gegeven om zonder (nader) onderzoek ter zitting het onderzoek te sluiten.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Op 24 november 2015 heeft de staatssecretaris zijn voornemen aan appellant bekend gemaakt om hem een bestuurlijke boete op te leggen van € 3.325,- wegens overtreding van artikel 3.13, eerste lid, en artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw), omdat er op 23 juli 2015 vanaf het perceel van appellant een uitzending in de FM-omroepband heeft plaatsgevonden, zonder dat hiervoor een vergunning was verleend.
Bij besluit van 6 januari 2016 (het boetebesluit) heeft de staatssecretaris aan appellant de bestuurlijke boete van € 3.325,- opgelegd.
De staatssecretaris heeft het boetebesluit gebaseerd op het onderzoek van een toezichthouder van Agentschap Telecom, zoals beschreven in het door deze toezichthouder naar waarheid opgemaakte en ondertekende rapport van bevindingen (het rapport). Daarin heeft de toezichthouder vermeld dat hem is gebleken dat op 23 juli 2015 vanaf een antenne-installatie op het perceel [adres] te [plaats] , [gemeente] , een radio-uitzending in de FM-omroepband is uitgezonden, dat dit perceel eigendom is van appellant en dat appellant niet beschikt over een frequentievergunning.
Bij besluit van 4 mei 2016, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het boetebesluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het boetebesluit herroepen voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de boete en de boete verlaagd tot € 2.500,-. De staatssecretaris heeft de boete verlaagd naar aanleiding van de uitspraken van het College van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:6, ECLI:NL:CBB:2016:7 en ECLI:NL:CBB:2016:8), waarin het College voor zover hier van belang heeft geoordeeld dat een verhoging van de basisboete van € 2.500,- met een opslag van € 200,- voor het grote geografische bereik en een opslag van € 625,- omdat aannemelijk zou zijn dat inbreuk is gemaakt op het vergunde verzorgingsgebied van een legale FM omroep, niet aan de functioneel dader kunnen worden toegerekend en derhalve niet in stand kunnen blijven.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.