Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 05-11-2019, ECLI:NL:CBB:2019:551, 19/498

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 05-11-2019, ECLI:NL:CBB:2019:551, 19/498

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
5 november 2019
Datum publicatie
5 november 2019
ECLI
ECLI:NL:CBB:2019:551
Zaaknummer
19/498

Inhoudsindicatie

Bestuurlijke boete. Bewijs contra expertise. De minister verwijt de veehouder dat hij een koe heeft laten vervoeren, die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het dier niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Het College is met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de informatie die is verstrekt door de door de veehouder ingeschakelde deskundige, niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de verweten overtreding is begaan. Hetgeen de minister in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de twijfel over de mate van geschiktheid van de koe voor het voorgenomen transport niet weggenomen.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 19/498

(gemachtigde: mr. H.D. Strookman),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2019, kenmerk ROT 18/1889, in het geding tussen

(gemachtigde: mr. O.A. van Oorschot).

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 19 februari 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1066, niet gepubliceerd).

De maatschap heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] , toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De maatschap heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] .

Grondslag van het geschil

1.1

Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.2

Op 6 juni 2017 heeft een toezichthouder van de NVWA een controle uitgevoerd bij het slachthuis op de [adres] te [plaats] . De bevindingen van deze controle heeft de toezichthouder vastgelegd in een rapport van bevindingen van 12 juni 2017. In dit rapport staat het volgende:

“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de stal van het slachthuis. Ik zag daar rund NL [...] . Het dier was op 6-6-2017 aangevoerd. [zie aanvoer document] Het dier stond op 3 poten. De vierde poot [Rechts achter] werd in stilstand niet belast. Alleen de punt van de rechter achter klauw raakte de vloer. [zie foto]. Bij bewegen zag ik, dat de rechter achter klauw alleen met de punt de vloer raakte en de rechter achter poot nauwelijks belast werd. [zie film] Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat dit een uiting van pijn is. Na slachting van het dier zag ik, dat het dier leed aan de ziekte van Mortellaro aan de rechter achter klauw. [zie foto] Dit is een ontsteking vlak boven de hoornschoen. Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat dit een pijnlijke aandoening is, die ernstige kreupelheid veroorzaakt. Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik ook, dat in dit geval de aandoening meer dan 24 uur aanwezig was. Dus ook voor het inladen en tijdens het vervoer naar het slachthuis. Vervoer van dit rund heeft door schommelen van de veekar onnodig extra lijden tot gevolg gehad.”

1.3

Bij besluit van 1 september 2017 (het primaire besluit) heeft de minister aan de maatschap een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 8, eerste lid, gelet op Bijlage I, Hoofdstuk I, § 1 en § 2, onder a, van de Verordening (EG) 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening). Volgens de minister heeft de maatschap, als veehouder, een koe laten vervoeren die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het dier niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.

1.4

Bij zijn besluit van 20 februari 2018, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van de maatschap ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van de maatschap gegrond verklaard, het besluit van 20 februari 2018 vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, overwogen dat hoewel de toezichthouder in het rapport van bevindingen voldoende heeft gemotiveerd waarom de koe ongeschikt was voor transport, de maatschap de bevindingen van de toezichthouder gemotiveerd heeft betwist met de verklaringen van dierenarts [naam 4] , die is gespecialiseerd op het gebied van kreupelheid bij koeien. De minister heeft in reactie op de verklaringen van de door de maatschap ingeschakelde deskundige geen nadere verklaring van de betreffende toezichthouder of een andere deskundige ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat op grond van de informatie, die door [naam 4] is verstrekt en door de minister niet is weerlegd, te veel twijfel aan de conclusie van de minister dat de koe al voorafgaande aan het transport (voor de maatschap zichtbaar) niet geschikt was voor vervoer.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing

Bijlage