College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12-05-2020, ECLI:NL:CBB:2020:341, 19/1966
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12-05-2020, ECLI:NL:CBB:2020:341, 19/1966
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 12 mei 2020
- Datum publicatie
- 12 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2020:341
- Zaaknummer
- 19/1966
Inhoudsindicatie
Warenwet (misleidende etikettering). Awb (artikelen 1:2 en 1:3). Verzoek om handhaving. Vernietiging uitspraak onbevoegde rechtbank. Stichting is wel belanghebbende, dus verzoek om handhaving is wel aanvraag. Verwijzing naar ABRvS 25 april 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BW3854).
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 19/1966
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2019, kenmerk SGR 18/3841, in het geding tussen
(gemachtigde: mr. S.J.D. Eillyas)
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (rechtbank) van 20 maart 2019, kenmerk SGR 18/3841.
Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen.
Bij brief van eveneens 18 december 2019 heeft de Afdeling het hogerberoepschrift van appellante, met de gedingstukken, doorgezonden aan het College.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen de daartoe gestelde termijn van twee weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Het College heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Grondslag van het geschil
1. Bij brieven van 19 oktober 2017 heeft appellante verzocht handhavend op te treden tegen Unilever en Kaasboer De Kaaswinkel.nl wegens misleidende etikettering van zuivelproducten. Het gaat om producten die volgens appellante als plantaardig worden verkocht, maar ook koemelk bevatten. Bij brieven van 29 november 2017 zijn de handhavingsverzoeken als meldingen afgedaan, omdat in de statuten van appellante niet als doel het tegengaan van misleidende etikettering staat en zij daarom geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluit van 18 april 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het door appellante tegen de brieven van 29 november 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat die brieven geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 18 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft - kort weergegeven - overwogen dat appellante, gelet op het algemene belang dat zij blijkens haar doelstelling in het bijzonder behartigt, geen belanghebbende is bij de verzoeken om handhaving. De verzoeken hebben betrekking op misleidende etikettering van een aantal plantaardige zuivelproducten. Het tegengaan van misleidende etikettering heeft als doel consumenten te beschermen en niet de rechten van dieren te verbeteren. Hoewel in de statuten staat dat appellante haar doel wenst te bereiken door het verbeteren van de volksgezondheid, is dit onderdeel van haar doelstelling zo veelomvattend en algemeen dat het onvoldoende onderscheidend werkt om als een belang dat rechtstreeks bij het verzoek om handhaving is betrokken, aan te merken.