College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02-06-2020, ECLI:NL:CBB:2020:371, 18/2241
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 02-06-2020, ECLI:NL:CBB:2020:371, 18/2241
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 2 juni 2020
- Datum publicatie
- 2 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2020:371
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2018:7953, Overig
- Zaaknummer
- 18/2241
Inhoudsindicatie
Verordening (EG) nr. 852/2004
Besluit proceskosten bestuursrecht
Hoger beroep bestuurlijke boetes artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur kuikenslachterij niet schoon. Niet elk gevaar van verontreiniging gemeden. De rechtbank heeft ten aanzien van de proceskostenveroordeling ten onrechte besloten tot matiging op grond van artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht.
Uitspraak
uitspraak
Zaaknummer: 18/2241
(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2018, kenmerk ROT 18/3145, in het geding tussen
appellante
(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).
Procesverloop in hoger beroep
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 7 september 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7953.
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Dit hoger beroep is tegelijk behandeld met andere hoger beroepen van appellante, namelijk 18/2235, 18/2236, 18/2237, 18/2238, 18/2239, 18/2240, 18/2242, 18/2243, 18/2244, 18/2245 en 18/2728.
Appellante, vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3] , is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de minister zijn tevens verschenen drs. J.D. Greep, drs. R. Visser, drs. C. de Bruin, drs. B. van der Linden en drs. B. Braarels.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak, die als bijlage II aan deze uitspraak is gehecht. Het College volstaat met het volgende en gaat voor de beoordeling van deze zaak uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in bijlage I bij deze uitspraak. Beide bijlagen maken deel uit van de uitspraak.
Bij primaire besluiten van 24 februari 2017 (boetezaak 201605362), 14 april 2017 (boetezaken 201700140, 201700871, 201701736, 201701711, 201701763, 201701398, 201701287, 201701545 en 201701724) en 12 mei 2017 (boetezaak 201701999) heeft de minister appellante boetes opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister de bezwaren tegen de primaire besluiten van 24 februari 2017, 14 april 2017 en 12 mei 2017 ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
Voor zover het College hierna delen van de aangevallen uitspraak citeert, geldt daarbij dat hierin appellante is aangeduid als ‘eiseres’ en de minister als ‘verweerder’.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de primaire besluiten van 24 februari 2017 (201605362), 14 april 2017 (201700871, 201701736, 201701763, 201701287 en 201701724) en 12 mei 2017 (201701999) en deze primaire besluiten herroepen. De rechtbank heeft het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige primaire besluiten in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante voor zowel het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van appellante als het inhoudelijk beroep tot een bedrag van in totaal
€ 540,08, waarvan € 506,62 voor het inhoudelijke deel van de procedure.