Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 01-09-2020, ECLI:NL:CBB:2020:597, 19/920

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 01-09-2020, ECLI:NL:CBB:2020:597, 19/920

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
1 september 2020
Datum publicatie
1 september 2020
ECLI
ECLI:NL:CBB:2020:597
Zaaknummer
19/920

Inhoudsindicatie

Hoger beroep tegen door de accountantskamer opgelegde berisping. Opstellen rapport in civiele procedure. Hoger beroep gegrond, het College legt maatregel van waarschuwing op i.p.v. berisping.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 19/920

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2020 op het hoger beroep van:

(gemachtigde: mr. M.R. Lauxtermann),

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 10 mei 2019, gegeven op een klacht, door [naam 2] B.V. ( [naam 2] ) (gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema) ingediend tegen appellant.

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 10 mei 2019, met nummer 17/1230 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2019:31).

[naam 2] heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [naam 2] zijn verschenen [naam 3] en haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.

1.2

[naam 1] was ten tijde van belang als schade-expert verbonden aan [naam 4] te [plaats 2] .

1.3

[naam 2] houdt zich bezig met de bouw en exploitatie van bedrijfsonroerendgoed. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente) heeft op een bouwaanvraag van [naam 2] op 22 april 2008 beslist een bouwvergunning te verlenen. Tegen dit besluit is bezwaar en beroep ingesteld. Daarop zijn meerdere bestuursrechtelijke procedures gevolgd en is uiteindelijk de aan [naam 2] verleende bouwvergunning omstreeks 3 november 2014 onherroepelijk geworden.

1.4

In een civiele procedure jegens de gemeente heeft [naam 2] vergoeding van door haar geleden (vertragings)schade gevorderd, omdat het besluit van 22 april 2008 jegens haar onrechtmatig was, nu aan de (daarbij verleende) bouwvergunning een gebrek bleek te kleven. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij tussenvonnis van 22 juli 2015 onder meer overwogen:

“4.3 Nu vaststaat dat sprake is van een onrechtmatig besluit dat aan het college kan worden toegerekend, is de gemeente als publiekrechtelijke rechtspersoon aansprakelijk voor de schade die [naam 2] lijdt als gevolg van onrechtmatig handelen van één van haar organen. De vraag is welke door [naam 2] gestelde schade in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit en of deze schade (deels) mede een gevolg is van omstandigheden die aan [naam 2] kunnen worden toegerekend.

(…)

4.7

Hetgeen hiervoor onder 4.5 en 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit van 22 april 2008 en de schade van [naam 2] voor zover zij die heeft geleden doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. Voor die schade is de gemeente aansprakelijk.

(...)

4.13

Op dit moment kan de rechtbank de schade dan ook niet begroten. De rechtbank zal de zaak aanhouden en naar de rol verwijzen. Partijen kunnen zich dan uitlaten over de vraag hoe de procedure verder dient te verlopen, bijvoorbeeld met benoeming van een deskundige door de rechtbank of met (een poging tot) onderlinge overeenstemming, op basis van de in dit vonnis gegeven uitgangspunten. Indien partijen geen onderlinge overeenstemming kunnen bereiken, dient [naam 2] zich in ieder geval uit te laten over welke schade zij lijdt doordat zij niet op 19 oktober 2011, maar pas op 3 november 2014 over een onherroepelijke bouwvergunning beschikte. [naam 2] wordt verzocht daarbij inzichtelijk te maken welke methode van schadeberekening zij daarbij tot uitgangspunt neemt en de door haar beweerdelijk geleden schade te specificeren. De gemeente mag daarop reageren.”

1.5

[naam 2] heeft naar aanleiding van dit tussenvonnis een nieuwe schadeberekening laten maken door Dicop Bouwadvies en het in dat verband opgemaakte rapport van 24 september 2015 (hierna: Dicoprapport) bij akte na tussenvonnis van 30 september 2015 aan de rechtbank overgelegd. In het Dicoprapport is de schade van [naam 2] becijferd op € 1.719.104.

1.6

Bij brief van 14 september 2015 heeft [naam 5] RA van accountantskantoor [naam 6] (hierna: [naam 5] ) een door [naam 2] verstrekte opdracht om overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie van [naam 2] uit te voeren bevestigd. In die brief staat dat de opdracht zal worden uitgevoerd in overeenstemming met Nederlands recht waaronder de Nederlandse Standaard NVCOS 4400.

1.7

In een rapport van feitelijke bevindingen gedateerd 25 september 2015 heeft [naam 5] geconcludeerd dat de berekening van de (vertragings)schade zoals vermeld in het Dicoprapport juist is.

1.8

De gemeente heeft in reactie op het Dicoprapport bij antwoordakte een rapport van [naam 4] , gedateerd 17 november 2015, aan de rechtbank overgelegd. Dit rapport (hierna: het rapport) is door [naam 1] opgesteld in opdracht van de advocaat van de verzekeraar van de gemeente, Achmea Claims organisatie (hierna: de verzekeraar).

Uitspraak van de accountantskamer

2.1

In de klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, wordt [naam 1] het volgende verweten:

a. [naam 1] heeft niet vermeld volgens welke vaktechnische regels hij het expertiserapport dat een assurancerapport betreft, heeft opgesteld, welke informatie hij heeft gebruikt, welke werkzaamheden hij heeft verricht en of en hoe hij hoor en wederhoor heeft toegepast;

b. [naam 1] heeft zonder deugdelijke grondslag assurance verstrekt en vernietigende kritiek geleverd op het Dicoprapport;

c. [naam 1] heeft de onderzoekswerkzaamheden van [naam 5] ongefundeerd bekritiseerd.

2.2

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard, klachtonderdeel b deels gegrond verklaard en klachtonderdeel c gegrond verklaard. De accountantskamer heeft aan [naam 1] de maatregel van berisping opgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing