Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-11-2020, ECLI:NL:CBB:2020:881, 19/1578

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-11-2020, ECLI:NL:CBB:2020:881, 19/1578

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
24 november 2020
Datum publicatie
24 november 2020
ECLI
ECLI:NL:CBB:2020:881
Formele relaties
Zaaknummer
19/1578
Relevante informatie
Wet dieren [Tekst geldig vanaf 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Hoger beroep minister. Bestuurlijke boete. De minister verwijt de veehouder dat hij een varken heeft laten vervoeren, dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport. Het College is met de rechtbank van oordeel dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de veehouder de betreffende overtreding heeft gepleegd.

De minister legt in hoger beroep een aanvullend rapport over. Het College volgt het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1818) over de toelaatbaarheid van het inbrengen van nader bewijs na voltooiing van de bestuurlijke besluitvorming en concludeert dat het aanvullend rapport niet als bewijs kan worden betrokken bij deze zaak.

Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, artikel 3, artikel 3, onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, § 1 en § 2, onder a, van de Transportverordening (EG 1/2005)).

Uitspraak

Uitspraak

zaaknummer: 19/1578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2020 op het hoger beroep van:

(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2019, kenmerk ROT 18/5326, in het geding tussen

appellant en

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2019 (niet gepubliceerd).

[naam 1] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020.

De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor de minister is voorts verschenen [naam 2] . [naam 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor [naam 1] is ook verschenen [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij besluit van 8 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de minister aan [naam 1] een boete opgelegd van € 6.000,- vanwege een overtreding van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, artikel 3, onder b, en artikel 6, derde lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk I, § 1 en § 2, onder a, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening). Volgens de minister heeft [naam 1] , als vervoerder, een varken vervoerd dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.

1.3

Bij zijn besluit van 5 september 2018 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De minister acht niet aannemelijk dat het letsel bij het varken pas tijdens of na het transport is ontstaan, zoals [naam 1] heeft gesteld. Mede gelet op de bij het rapport van bevindingen gevoegde foto’s, ziet de minister geen reden voor twijfel aan de gedetailleerde verklaring van de toezichthoudend dierenarts in dit rapport dat het letsel al enkele dagen tot weken bestond en dat het dier ongeschikt was voor transport. Van belang hierbij is dat uit de afleveringsverklaring blijkt dat het varken slechts een uur voordat de inspectie door deze dierenarts heeft plaatsgevonden bij het slachthuis is aangekomen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ [naam 1] en voor ‘verweerder’ de minister moet worden gelezen:

“3.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen niet afdoende gemotiveerd dat het dier al voorafgaand aan het transport niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen. In het rapport van bevindingen beschrijft de toezichthouder onder meer dat de schouder van het rechter voorbeen ernstig verdikt was en dat het rechter voorbeen niet werd gebruikt. De toezichthouder heeft geconstateerd dat het varken bij het voortbewegen met de neus op de grond steunde om de rechter voorpoot te ontzien. De ernstige zwelling, atrofie van de schouderspieren en korstvorming duiden volgens de toezichthouder op een proces dat al enkele dagen tot weken bestaat. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de tijdspanne tussen enkele dagen en enkele weken aanzienlijk is. Voor zover sprake is geweest van een proces dat op het moment van de bevindingen van de toezichthouder sinds enkele dagen bestond – dit wordt door de woordkeuze in het rapport van bevindingen niet uitgesloten – kan uit het rapport van bevindingen slechts worden afgeleid dat sprake was een proces dat al enkele dagen bestond en kan uit dit rapport niet worden afgeleid dat de gevolgen van het in dat geval sinds enkele dagen sluimerende proces ook al zichtbaar waren én voor het dier merkbaar waren voorafgaand aan het transport of op het moment dat het dier voor het transport werd opgeladen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat uit de enkele constatering door de toezichthouder dat sprake is van een al enkele dagen of weken bestaand proces niet kan worden afgeleid dat het dier voorafgaand aan het transport of op het moment dat het dier voor het transport werd opgeladen niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen en daardoor ongeschikt was om te worden vervoerd. Het rapport van bevindingen bevat evenmin aanwijzingen dat de toezichthouder het dier nader heeft onderzocht om vast te stellen dat sprake was van een gewrichtsontsteking aan de schouder van het rechter voorbeen: de temperatuur is niet gemeten en de toezichthouder heeft er ook niet voor gekozen om het dier na de slacht te onderzoeken. Ook de foto’s bij het rapport van bevindingen, waarop te zien is dat het dier met zijn neus op de grond steunt, geven geen uitsluitsel over de vraag of het dier voorafgaand aan het transport of bij het opladen ongeschikt was voor transport, nu deze foto’s niet de situatie vóór het transport weergeven. De nadere toelichting van de senior toezichthoudend dierenarts ter zitting dat bedoeld wordt dat de aandoening zelve reeds voor het transport bestond, leidt niet tot een ander oordeel, nu de senior toezichthoudend dierenarts ter zitting niet degene is die het rapport van bevindingen heeft opgesteld en de feiten niet zelf heeft kunnen waarnemen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat het dier ongeschikt was voor het transport in de zin van de Transportverordening.

3.4.

Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat eiseres de betreffende overtreding heeft gepleegd. Reeds hierom is het beroep van eiseres gegrond.

4. Ten overvloede gaat de rechtbank in op de beroepsgrond van eiseres dat het voor haar onmogelijk is geworden om een eigen feitenonderzoek te verrichten, omdat zij pas bij het voornemen van 3 mei 2018 op de hoogte is gebracht van een feit dat bijna zes maanden eerder, op 24 november 2017 is vastgesteld. (...)

4.2 (...)

De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in dit concrete geval eiseres ten onrechte de mogelijkheid heeft onthouden om een tegenonderzoek te verrichten. (...)”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing