College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-12-2021, ECLI:NL:CBB:2021:1063, 21/446, 21/447, 21/448 en 21/449
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-12-2021, ECLI:NL:CBB:2021:1063, 21/446, 21/447, 21/448 en 21/449
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 14 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:1063
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:1486, Overig
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:1487, Overig
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:1488, Overig
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:1489, Overig
- Zaaknummer
- 21/446, 21/447, 21/448 en 21/449
- Relevante informatie
- Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 18-03-2025 tot 28-06-2025]
Inhoudsindicatie
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:18, van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, van de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:112, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:118, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:119, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:119, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht
Hoger beroep, College bevestigt de aangevallen uitspraak, verwijst terug naar de rechtbank.
Verweerders zijn belanghebbenden bij het instemmingsbesluit. Verweerders komen op voor een naar zijn aard individueel belang, namelijk hun eigen, persoonlijke financiële positie. Het belang van verweerders is weliswaar een afgeleide belang, maar in lijn met vuistregel 3 uit de conclusie van Widdershoven is het College van oordeel dat in dit geval dit afgeleide belang niet aan verweerders kan worden tegengeworpen. De in het geding zijnde belangen rechtvaardigen een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming. Verder ziet het College voldoende objectief en actueel belang bij het instemmingsbesluit voor verweerders.
DNB is een dwangsom verschuldigd per cluster van verweerders in de zaken 21/448 en 21/449.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 21/446, 21/447, 21/448 en 21/449
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2021 op de hoger beroepen van:
(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. S.O. Visch),
tegen vier uitspraken van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 26 februari 2021, met de kenmerken ROT 20/1038, ROT 20/1039, ROT 20/1040 en ROT 20/1041, in de gedingen tussen respectievelijk
1. [naam 1] en zes natuurlijke personen, verweerders in zaak 21/446
(gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen)
2. [naam 2] en drie natuurlijke personen, verweerders in zaak 21/447
(gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen)
3. [naam 3] en vier natuurlijke personen, verweerders in zaak 21/448
(gemachtigde: [naam 3] )
4. [naam 4] en 27 natuurlijke personen, verweerders in zaak 21/449
(gemachtigden: [naam 3] en mr. B.M. Voogt)
hierna ook wel gezamenlijk: verweerders,
en
DNB.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Aegon Levensverzekering N.V. (Aegon), te Den Haag
(gemachtigde: mr. L.A.J. Spaans)
Procesverloop in hoger beroep
DNB heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken van de rechtbank ROT 20/1038 (ECLI:NL:RBROT:2021:1486), ROT 20/1039 (ECLI:NL:RBROT:2021:1487), ROT 20/1040 (ECLI:NL:RBROT:2021:1488) en ROT 20/1041 (ECLI:NL:RBROT:2021:1489).
Bij besluiten van 8 juni 2021 (de vervangingsbesluiten) heeft DNB ter uitvoering van de aangevallen uitspraken de bezwaren van verweerders tegen haar besluit van 26 februari 2019 (het instemmingsbesluit) ongegrond verklaard en het instemmingsbesluit gehandhaafd.
Verweerders hebben reacties op het hoger beroepschrift ingediend.
DNB heeft gereageerd op de reacties van verweerders. Verweerders sub 3 en 4 hebben daar weer op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, vergezeld door [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] . Aegon heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 12] .
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedures en de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Het College volstaat met het volgende.
Optas Pensioenen N.V. (Optas), een levensverzekeraar, was sinds 2007 een dochteronderneming van Aegon. Bij Optas waren tienduizenden polishouders,
waaronder verweerders, met een levensverzekering aangesloten.
Op 4 september 2018 heeft Optas aan DNB verzocht in te stemmen met de voorgenomen overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen (de gehele verzekeringsportefeuille) bij een juridische fusie van Optas, als verdwijnende rechtspersoon, met Aegon, als verkrijgende rechtspersoon. Bij het instemmingsbesluit heeft DNB ingestemd met de overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen bij de juridische fusie.
Verweerders hebben bezwaar gemaakt tegen het instemmingsbesluit.
Bij besluiten van 17 januari 2020 (de bestreden besluiten), waartegen de beroepen bij de rechtbank waren gericht, heeft DNB de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerders geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daaraan heeft DNB ten grondslag gelegd dat verweerders door het instemmingsbesluit niet rechtstreeks in hun belang worden geraakt maar slechts een afgeleid belang hebben en dat zij geen persoonlijk belang hebben omdat zij zich onvoldoende van de andere (tienduizenden) polishouders onderscheiden.
Uitspraken van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen van verweerders gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en DNB opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met in achtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraken is overwogen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verweerders wel belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders een rechtstreeks belang hebben bij het instemmingsbesluit. Hoewel hun financiële belang uitsluitend bestaat als gevolg van hun contractuele relatie met Optas en dus sprake is van een afgeleid belang, kan hen dit niet worden tegengeworpen. Reeds de met het instemmingsbesluit geschapen mogelijkheid dat de rechten en verplichtingen uit hun levensverzekeringen overgaan naar Aegon raakt verweerders voldoende direct in hun belang. Het instemmingsbesluit draagt niet slechts bij aan de mogelijkheid voor Optas om de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen naar Aegon te laten overgaan, maar geeft haar het recht daartoe bij een fusie met Aegon. Zonder het instemmingsbesluit zou een overgang van de rechten en verplichtingen uit alle levensverzekeringen naar Aegon niet kunnen plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat tegen een dergelijke overgang, voor zover daarvan sprake is, niet ook bedenkingen kunnen bestaan die zich gezien artikel 3:118, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ertegen verzetten dat DNB instemt met de overgang van de verzekeringsportefeuille. Niet kan worden uitgesloten dat de door verweerders gestelde nadelige financiële gevolgen van de overgang van de rechten en verplichtingen uit hun levensverzekeringen naar Aegon dergelijke bedenkingen rechtvaardigen, aldus de rechtbank (r.o. 3.3).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerders een persoonlijk belang hebben bij het instemmingsbesluit. Zij komen op tegen de instemming met de overgang van de rechten en verplichtingen uit hun (individuele) levensverzekering(en) naar Aegon, omdat deze overgang volgens hen nadelige financiële gevolgen voor ieder van hen heeft. Daarmee komen zij op voor een naar zijn aard individueel belang, namelijk hun eigen, persoonlijke financiële positie. Dat ook vele anderen op het moment van het instemmingsbesluit een levensverzekering bij Optas hadden en door de instemming met de overgang van de verzekeringsportefeuille geraakt zouden kunnen worden in hun financiële positie, maakt, anders dan DNB meent, niet dat verweerders geen belanghebbende zijn. Indien een natuurlijk persoon opkomt voor een naar zijn aard eigen en persoonlijk belang, staat de omstandigheid dat ook grote aantallen anderen in een soortgelijk eigen en persoonlijk belang kunnen worden getroffen, er niet aan in de weg dat hij belanghebbende is. Het standpunt van DNB dat die uitleg van het begrip belanghebbende de in de Wft opgenomen verzetprocedure illusoir zou maken, doordat daardoor een individuele polishouder in zijn eentje ‘de stem van het collectief tijdens de verzetprocedure’ zou kunnen ‘overrulen’, volgt de rechtbank niet. ‘De stem van het collectief tijdens de verzetprocedure’ is alleen doorslaggevend als de drempel van meer dan een vierde van de polishouders wordt gehaald. Indien die drempel niet wordt gehaald, zoals volgens DNB in dit geval, kunnen bedenkingen bij DNB tegen de overgang niettemin aan de overgang in de weg staan, omdat DNB in dat geval gezien artikel 3:118, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wft niet mag instemmen met de overgang van de verzekeringsportefeuille en dus ‘de stem van het collectief tijdens de verzetprocedure’ moet ‘overrulen’. Dergelijke bedenkingen zouden in dit geval wellicht kunnen zijn gelegen in de door verweerders gestelde nadelige financiële gevolgen van de overgang van de verzekeringsportefeuille naar Aegon, aldus de rechtbank (r.o. 3.4).