College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-12-2021, ECLI:NL:CBB:2021:1080, 20/603
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-12-2021, ECLI:NL:CBB:2021:1080, 20/603
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 14 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:1080
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2020:5537, Overig
- Zaaknummer
- 20/603
Inhoudsindicatie
Hoger beroep. Het College volgt de rechtbank in haar oordeel dat CRH slechts een afgeleid en geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij de intrekkingsbesluiten. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het belang van CRH een parallel belang betreft dat gelijk loopt aan het belang van de ondernemingen en het belang van de ondernemingen zelf niet overtreft. Hoewel de intrekkingsbesluiten de (financiële) belangen van CRH via de met de ondernemingen gesloten overeenkomsten (ernstig) kunnen raken, hebben zij, anders dan CRH aanvoert, geen (direct) gevolg voor de rechten en plichten van CRH in haar hoedanigheid van pensioenuitvoerder. Voorts zijn de intrekkingsbesluiten genomen omdat niet meer werd voldaan aan het wettelijke voorschrift dat de eigen pensioenregeling van de werkgever financieel gelijkwaardig dient te zijn aan die van het bedrijfspensioenfonds. Zij hebben geen betrekking op de kwaliteit van CRH als pensioenuitvoerder.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 20/603
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2021 op het hoger beroep van:
(gemachtigde: mr. R.F. van der Ham),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 25 juni 2020, zaaknummers ROT 20/1593, ROT 20/2517, ROT 20/2518 en ROT 20/2519, in het geding tussen
CRH
en
het Bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen (Bpf HiBiN),
(gemachtigde: mr. J. Los).
Procesverloop in hoger beroep
CRH heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2020:5537, niet gepubliceerd).
Bpf HiBiN heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
CRH heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. CRH heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] . Bpf HiBiN heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] .
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Bpf HiBiN is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). De deelname in Bpf HiBiN is wettelijk verplicht voor de bedrijfstak van de handel in bouwmaterialen. Bpf HiBiN heeft vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (Staatsblad 2000, 633, Vrijstellingsbesluit) van die verplichte deelneming aan (de rechtsvoorgangers van) [naam 4] B.V. ( [naam 4] ), BME Bouwmaten Nederland B.V. (BME), BMN Bouwmaterialen B.V. (BMN) met ingang van 1 juli 2001 en aan Royal Roofing Materials B.V. (RRM) vanaf 1 januari 2003. Deze ondernemingen maakten (toen) deel uit van de CRH-groep en zij hebben hun pensioenregeling ondergebracht bij CRH. Een van de voorschriften bij het verlenen van vrijstelling is dat – kort gezegd – de pensioenregeling van de werkgever actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds (artikel 7, vijfde lid, van het Vrijstellingsbesluit).
Bpf HiBiN heeft deze vrijstellingen ingetrokken (de intrekkingsbesluiten), omdat onder meer de eigen pensioenregeling van de betreffende ondernemingen financieel niet gelijkwaardig is aan die van Bpf HiBiN. BMN, RRM, BME en CRH hebben daartegen ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt en [naam 4] heeft daartegen rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit I) heeft Bpf HiBiN het bezwaar van CRH niet-ontvankelijk verklaard, omdat CRH geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bpf HiBiN ziet het belang van CRH als een afgeleid belang, dat zij ontleent aan de contractuele relatie tussen CRH en de ondernemingen van de CRH-groep.
Bij besluiten van 30 maart 2020 (de bestreden besluiten II, III en IV) heeft Bpf HiBiN de bezwaren tegen de intrekkingsbesluiten ten aanzien van respectievelijk BMN, RRM en BME ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:12098, niet gepubliceerd) heeft de rechtbank de beroepen van BMN, RRM, NME en [naam 4] gegrond verklaard, de intrekkingsbesluiten herroepen en bepaald dat de vrijstellingen herleven. Hiertegen heeft Bpf HiBiN hoger beroep ingesteld. Op dat hoger beroep heeft het College nog niet beslist.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van CRH tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaard en de beroepen van CRH tegen de bestreden besluiten II, III en IV niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat CRH geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, omdat niet is voldaan aan het vereiste van rechtstreeks belang. De rechtbank heeft bij haar oordeel rekening gehouden met de vijf vuistregels uit de conclusie van raadsheer advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven (ECLI:NL:CRVB:2018:3474) (conclusie van A-G Widdershoven). In rechtsoverweging 5.3 heeft zij vuistregel 4 toegepast en afgeleid belang tegengeworpen. Meer in het bijzonder heeft zij het volgende overwogen:
“(...)5.2 (...)
4. Afgeleid belang kan aan de derde worden tegengeworpen als zijn belang parallel loopt met dat van de eerstbetrokkene en zijn belang uitsluitend via een contractuele relatie met de eerstbetrokkene bij dat besluit betrokken is.
(...)
Met inachtneming van bovengenoemde vuistregels komt de rechtbank tot het oordeel dat CRH, slechts een afgeleid en geen zelfstandig rechtstreeks betrokken belang heeft bij de intrekking van de vrijstellingsbesluiten. Hoewel de (financiële) belangen van CRH door de intrekking van de vrijstellingen en verplichte aansluiting van BME, BMN en Royal Roofing bij Bpf HiBiN kunnen worden geraakt, komen de gevolgen van deze besluiten voor haar eerst via de contractuele relatie (privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen) met deze ondernemingen tot stand. Om die reden heeft CRH een afgeleid belang en is haar belang niet rechtstreeks bij de primaire besluiten betrokken. Het betreft een parallel belang dat gelijk loopt aan het belang van de ondernemingen en dat niet groter geacht wordt dan het belang van de ondernemingen zelf. (...)
Nu CRH niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de primaire besluiten kan worden aangemerkt heeft Bpf HiBiN het bezwaar van CRH terecht niet-ontvankelijk verklaard. (...)
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.3 is CRH evenmin belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de bestreden besluiten II tot en met IV. De tegen deze besluiten gerichte beroepen zijn dan ook niet-ontvankelijk.
Nu CRH geen belanghebbende is bij de bestreden besluiten, kan zij ook niet als derde-belanghebbende aan die beroepsprocedures deelnemen.
(...)”