College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-02-2021, ECLI:NL:CBB:2021:321, 20/940
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-02-2021, ECLI:NL:CBB:2021:321, 20/940
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 26 februari 2021
- Datum publicatie
- 22 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:321
- Zaaknummer
- 20/940
Inhoudsindicatie
Mondelinge tussenuitspraak. TOGS. Verzending per e-mail, besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Niet kan worden gesteld dat appellante haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen.
Uitspraak
proces-verbaal uitspraak
zaaknummer: 20/940
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen
(gemachtigden: mr. H.P. Mulder en F.A.J.M. Wouters LL.B.),
en
(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en mr. S. van Rijn).
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de weigering van een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19, niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk mondeling tussenuitspraak gedaan.
Beslissing
Het College:
- -
-
draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen door een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met in achtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- -
-
houdt iedere verdere beslissing verder aan.
Overwegingen
1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3. Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of de bezwaartermijn op 27 juli 2020 eindigde en daarmee of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het bezwaarschrift heeft appellante via eBezwaar verzonden op 12 augustus 2020. Verweerder heeft het op dezelfde dag ontvangen.
4. Appellante stelt dat het besluit niet op de juiste wijze kenbaar is gemaakt en dat daarom de bezwaartermijn niet is aangevangen op 16 juni 2020. Het besluit is niet toegezonden of uitgereikt, maar per e-mail aan haar verzonden vanuit een no-reply emailadres. Toezending per e-mail kan op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb slechts als belanghebbende dit expliciet kenbaar heeft gemaakt aan het bestuursorgaan, wat hier niet het geval is. Dat het e-mailadres van appellante op het aanvraagformulier moet worden ingevuld, houdt geen im- of expliciete toestemming in om het besluit per e-mail kenbaar te maken.
5. Verweerder stelt onder meer dat appellante, door haar e-mailadres in te vullen op het formulier signaal ontbrekende SBI-codes, kenbaar heeft gemaakt dat zij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Als appellante weet dat zij niet bereikbaar is per e-mail, dan had zij haar postadres moeten opgeven in het toelichtingsveld.
6. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Het College stelt vast dat appellante noodgedwongen haar e-mailadres heeft moeten invullen op het formulier. Zij heeft daarmee niet aangegeven dat zij ermee instemt het besluit ook via deze elektronische weg te ontvangen. Het standpunt van verweerder dat appellante, als zij van tevoren wist dat zij niet bereikbaar was op haar e-mailadres, dat kenbaar had kunnen maken door in het toelichtingsveld haar postadres in te vullen, onderschrijft het College niet. Hoewel het inderdaad mogelijk was dat appellante haar postadres daar zou invullen, nodigde het toelichtingsveld daar niet toe uit. Het College is van oordeel dat appellante niet duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is. Door verzending per e-mail is het besluit daarom niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden gesteld dat de bezwaartermijn op 27 juli 2020 eindigde en dat appellante haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Verweerder heeft dus het bezwaarschrift ten onterechte op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
7. Het College draagt verweerder op om binnen zes weken na deze tussenuitspraak dit gebrek te herstellen door een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak.
8. De overige gronden die appellante heeft aangevoerd behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
9. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. B. Bastein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.