Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 06-07-2021, ECLI:NL:CBB:2021:700, 19/1388

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 06-07-2021, ECLI:NL:CBB:2021:700, 19/1388

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:CBB:2021:700
Zaaknummer
19/1388

Inhoudsindicatie

Hoger beroep, bestuurlijke boete voor twee overtredingen. Wijziging bevoegdheidsverdeling. Lex mitior. Ten tijde van de zitting in hoger beroep is de bevoegdheid van de minister van LNV tot oplegging van een bestuurlijke boete voor overtreding 2 op grond van de Regeling dierlijke producten vervallen. Op grond van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen is de minister van Medische Zorg en Sport bevoegd om een boete op te leggen. De strafbaarstelling van de overtreding is niet vervallen. Geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder opgelegde boete voor overtreding 2 geheel zou moeten vervallen. Op grond van artikel 5:46, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan het boetebedrag voor overtreding 2 niet worden gehandhaafd en moet aansluiting worden gezocht bij het boetebedrag dat is bepaald in het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Het College stelt de hoogte van de boete vast.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 19/1388

(gemachtigde: mr. I.C. Holtkamp),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2019, kenmerk ROT 17/6883, in het geding tussen

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 30 juli 2019 (aangevallen uitspraak, niet gepubliceerd).

Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2020.

Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verweerder is tevens verschenen [naam] . Het College heeft het onderzoek in de zaak ter zitting gesloten.

Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft het College het onderzoek heropend teneinde verweerder te laten reageren op de in de beschikking gestelde vragen.

Bij brieven van 20 november 2020 en 11 januari 2021 heeft verweerder een reactie aan het College gezonden.

Appellante heeft bij brieven van 3 december 2020 en 27 januari 2021 een reactie gegeven op de brieven van verweerder.

Partijen hebben vervolgens aan het College meegedeeld dat zij geen gebruik willen maken van het recht te worden gehoord, waarna het College heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek heeft gesloten.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Naar aanleiding van een melding van een toezichthoudend dierenarts met betrekking tot een rund dat voor de slacht is aangeboden bij een slachthuis, hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het bedrijf van appellante een inspectie verricht en de bevindingen hiervan neergelegd in het rapport van bevindingen van 19 januari 2017. Blijkens het rapport van bevindingen hield deze melding in dat aan het rund volgens het eerste VKI-formulier een diergeneesmiddel was toegediend waarvan de daarvoor geldende wachttijd nog niet was verstreken en dat vervolgens op het tweede VKI-formulier alle relevante vragen met “nee” waren beantwoord. Appellante heeft tegenover de toezichthouders het volgende verklaard. Zij heeft op 17 november 2016 een rund voor de slacht aangeboden dat op 13 oktober 2016 was behandeld met een diergeneesmiddel. Hierna is zij gebeld door een medewerker van het slachthuis. Deze medewerker heeft volgens appellante medegedeeld dat de koe niet geslacht kon worden, omdat een paar vragen op het door appellante ingestuurde VKI-formulier met “ja” waren beantwoord. Voor de slacht is het vereist dat alle vragen met “nee” zijn beantwoord. Hierop heeft appellante als behandeldatum 13 september 2016 ingevoerd en het VKI-formulier opnieuw ingestuurd.

1.3

Bij besluit van 28 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante twee boetes ter hoogte van in totaal € 7.500,- opgelegd vanwege twee overtredingen. De eerste overtreding bestaat eruit dat appellante een rund in de handel heeft gebracht waarbij zij de voorgeschreven wachttijd van een diergeneesmiddel niet in acht heeft genomen (artikel 2.7, eerste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 8.4, aanhef en onder c, van het Besluit diergeneesmiddelen en artikel 8.8, eerste lid, sub c, van de Regeling diergeneesmiddelen) (overtreding 1). Verweerder heeft het boetebedrag voor deze overtreding bepaald op € 5.000,-. De tweede overtreding betreft het niet verstrekken door appellante van alle relevante informatie op een voedselketeninformatieformulier (VKI-formulier) (artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en artikel 4, eerste lid, in samenhang met Bijlage I, deel A, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) (overtreding 2). Het boetebedrag voor deze overtreding heeft verweerder bepaald op € 2.500,-.

1.4

Bij besluit van 17 november 2017 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, overwogen dat zij geen reden ziet om tot matiging van de boete over te gaan. Volgens de rechtbank valt niet in te zien waarom uit het handelen van het slachthuis, de dierenarts en/of verweerder geconcludeerd zou moeten worden dat de opgelegde boete te hoog en dus niet evenredig is.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing