College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-08-2021, ECLI:NL:CBB:2021:834, 21-579
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-08-2021, ECLI:NL:CBB:2021:834, 21-579
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2021
- Datum publicatie
- 17 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2021:834
- Zaaknummer
- 21-579
- Relevante informatie
- Mededingingswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2025]
Inhoudsindicatie
Als van een geding bij de rechter in hoger beroep van rechtswege deel uitmaakt een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en tegen dat besluit beroep wordt ingesteld door een entiteit die geen partij is bij het geding in hoger beroep, is de rechter in hoger beroep (ook) bevoegd om kennis te nemen van dat beroep.
Een beroep tegen een besluit tot intrekking, vervanging of wijziging van een besluit is niet-ontvankelijk als de indiener van het beroep door het latere besluit niet in een nadeliger positie als gebracht dan door het eerdere besluit of als geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de indiener van het beroep anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit.
Wetsbepalingen: artikel 6:13, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 21/579
(gemachtigde: mr. E.F. van Hasselt),
en
(gemachtigde: mr. J. Bootsma),
met als derde-partij
(gemachtigde: mr. T.D.O. van der Vijver)
Procesverloop
Abonnementenland heeft bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen het besluit van
9 april 2021 waarbij de staatssecretaris op grond van artikel 47, eerste lid, van de Mededingingswet heeft besloten tot verlening van een vergunning aan PostNL voor het tot stand brengen van de concentratie tussen PostNL en Sandd Beheer B.V. (Sandd).
De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan het College.
Abonnementenland heeft een door het College gestelde vraag beantwoord en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Daarnaast zijn verschenen: namens Abonnementenland [naam 1] sr. en [naam 1] jr., namens de staatssecretaris
J.H. Keinemans en R.J. Dantuma en namens PostNL [naam 2] en [naam 3] .
Overwegingen
Abonnementenland houdt zich onder andere bezig met abonnementenbeheer, abonnementenadministratie en abonnementenmanagement voor uitgeverijen van zowel gedrukte als digitale vak- en publiekstijdschriften, webhosting, handling, sealen, verzending en opslag. Abonnementenland verzorgt aldus ondersteunende diensten voor uitgevers van tijdschriften, waaronder het verzorgen van de verzending van hun tijdschriften. Abonnementenland heeft met Sandd een mantelovereenkomst tot postbezorging en daarbij behorende nadere overeenkomsten voor dagelijkse post, drukwerk en periodieken gesloten, die na de concentratie door PostNL worden uitgevoerd.
Het besluit van 9 april 2021 strekt tot uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:5122) en aldus tot vervanging van het door de rechtbank vernietigde eerdere besluit van de staatssecretaris van 27 september 2019. Aan het besluit van 9 april 2021 is terugwerkende kracht verleend tot de datum van het tot stand brengen van de concentratie (22 oktober 2019).
2. Het College acht zich op grond van de volgende overwegingen bevoegd om kennis te nemen van het beroep van Abonnementenland. Bij het College zijn aanhangig de door de staatssecretaris en PostNL ingestelde hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 voor zover daarbij is beslist op de beroepen van [naam 4] B.V. en RM (Netherlands) B.V. tegen het besluit van 27 september 2019. Op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het (latere) besluit van de staatssecretaris van 9 april 2021 van rechtswege deel uit van die gedingen. Aan de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb en de rechtspraak daarover van de hoogste bestuursrechters ligt mede ten grondslag de opvatting dat het niet wenselijk is dat tegelijkertijd bij twee rechterlijke instanties - in dit geval de rechtbank Rotterdam en het College - procedures aanhangig zijn met betrekking tot één en hetzelfde besluit. Om die reden is niet de rechtbank Rotterdam maar het College bevoegd.
Het College moet vervolgens beoordelen of het beroep van Abonnementenland ontvankelijk is. Met de staatssecretaris en PostNL beantwoordt het College die vraag ontkennend.
Daarvoor is, daargelaten of Abonnementenland kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 9 april 2021, van belang dat Abonnementenland geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 27 september 2019. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in 6.1 van haar uitspraak van
24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1269) - voortbouwend op eerdere rechtspraak van de Afdeling en van het College - neergelegd dat in een geval als dit, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb en de rechtszekerheid van de andere partij(en), geen beroep kan worden ingesteld tegen het latere besluit. Dat is anders als de betrokkene als gevolg van het latere besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin deze zich bevond als gevolg van het eerdere besluit of als blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de betrokkene anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tegen het eerdere besluit te zijn opgekomen.
Het College stelt in dit verband allereerst vast dat door het besluit van 9 april 2021 de positie van Abonnementenland niet is verslechterd. Dat heeft zij ook niet gesteld.
Abonnementenland heeft wel gesteld dat zij geen directe aanleiding had om tegen het besluit van 27 september 2019 beroep in te stellen, omdat zij een - langdurige - overeenkomst met Sandd had gesloten. Na het verstrijken van de beroepstermijn tegen het besluit van
27 september 2019 weigerde PostNL echter die overeenkomst na te komen. Abonnementenland en PostNL hebben in de zomer van 2020 hun geschil door middel van een vaststellingsovereenkomst beslecht. Maar daarna hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan die rechtstreeks van invloed zijn op de bedrijfsvoering en de concurrentiepositie van Abonnementenland. Zo is Abonnementenland begin 2021 gebleken dat PostNL selectief substantiële kortingen aan andere zakelijke klanten aanbiedt zonder aan Abonnementenland inzage te geven hoe deze kortingen te relateren zijn aan factoren zoals volume en bewerkelijkheid. Om deze redenen moe(s)t zij op zoek naar een rechtsingang, aldus Abonnementenland. Het College is van oordeel dat, wat er verder zij van deze door Abonnementenland gestelde maar door PostNL betwiste ontwikkelingen, het niet gaat om feiten of omstandigheden waardoor Abonnementenland redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tegen het besluit van 27 september 2019 te zijn opgekomen. De beweerde gedragingen van PostNL waren immers (vanaf het tot stand brengen van de concentratie op 22 oktober 2019) ook onder de werking van het besluit van 27 september 2019 al mogelijk. Geschillen over de feitelijke uitvoering van de overeenkomst tussen PostNL en Abonnementenland konden en kunnen door de civiele rechter worden beslecht. Als Abonnementenland vindt dat PostNL het algemene mededingingsrecht of de specifieke regelgeving voor de postsector schendt, kan zij de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om handhavend op te treden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep van Abonnementenland niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. J.H. de Wildt en
mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. P.E.A. Chao