Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-10-2021, ECLI:NL:CBB:2021:959, 20/627

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-10-2021, ECLI:NL:CBB:2021:959, 20/627

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
19 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:CBB:2021:959
Zaaknummer
20/627
Relevante informatie
Wet personenvervoer 2000 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Vervoerplan, wijziging vervoerplan, goedkeuring GS, richt zich tot de vervoersonderneming

artikel 1:2 Awb belanghebbende – minder makkelijk worden aangenomen dat de belangen van individuele gebruikers daarbij direct betrokken zijn. Dit geldt evenzeer voor degenen die in de nabijheid van een traject wonen. Last die appellant stelt te ervaren onderscheidt zich onvoldoende van de belangen van anderen van wie de woning en/of tuin in de directe omgeving van een traject van een buslijn is gelegen.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 20/627

en

(gemachtigden: mr. G. Verberne en mr. T.J. van Aardenne).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een wijziging van het vervoerplan van Qbuzz B.V. goedgekeurd.

Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2021. Appellant is verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1

Verweerder heeft op grond van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) aan Qbuzz B.V. (Qbuzz) de concessie "Openbaar Vervoer Concessie Tram en Bus regio Utrecht" verleend, ingaande op 8 december 2013 en eindigend op een nader te bepalen datum in december 2023. Qbuzz moet jaarlijks een vervoerplan opstellen en heeft dat ook voor 2020 gedaan. Op grond van artikel 16, eerste lid en tweede lid, van bedoeld Programma van Eisen beoordeelt verweerder het vervoerplan en geeft verweerder een positieve beoordeling (goedkeuring) wanneer het vervoerplan voldoet aan de in het eerste lid genoemde eisen.

1.2

In het vervoerplan 2020 is de route van buslijn 77 gewijzigd en rijdt deze bus in [plaats] voortaan via de [adres 1] in plaats van via de [adres 2] . Verweerder heeft dat vervoerplan goedgekeurd. Het gemeentebestuur van gemeente De Bilt stelde vervolgens vast dat deze route niet veilig is op het kruispunt [adres 3] – [adres 1] . Bij het primaire besluit heeft verweerder als wijziging van het vervoerplan goedgekeurd dat met ingang van 8 januari 2020 buslijn 77 in [plaats] (weer) rijdt via de [adres 2] in plaats van de [adres 1] . Verweerder heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belanghebbende is bij het primaire besluit.

2. Appellant stelt dat hij wel belanghebbende is bij het primaire besluit. Dit besluit raakt hem direct en persoonlijk. Met dit besluit is de route van buslijn 77 verlegd naar de straat die grenst aan de achtertuin van appellant. Hij heeft daardoor direct zicht op en overlast van ongeveer 35.000 bussen per jaar en de waarde van zijn woning is daardoor gedaald. De combinatie van vrachtverkeer, drukker personenvervoer, fietsverkeer en bus 77 in de geplande frequentie en snelheden levert een onveilige situatie op. Volgens appellant was de wijziging van het vervoerplan onvermijdelijk omdat het vervoerplan zelf voor het relevante routedeel ondeugdelijk was. Bij het opstellen van het vervoerplan 2020 heeft verweerder signalen genegeerd en/of onjuist ingeschat. Door deze nalatigheid moest het vervoerplan worden aangepast. Nu zou hij daar geen bezwaar tegen kunnen maken omdat hij geen partij is bij de concessie. Hij vindt dit een onterechte gang van zaken.

3.1

Het College ziet zich gesteld voor de vraag of appellant belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College beantwoordt die vraag ontkennend op grond van de volgende overwegingen.

3.2

Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen spreken moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een betrokkene. Bovendien moet een belang persoonlijk of individueel zijn, zodat het in voldoende mate is te onderscheiden van de belangen van anderen.

3.3

Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 december 2016, ECLI:NL:CBB:2016:410, richt een besluit tot goedkeuring van een vervoerplan, net als een besluit tot verlening van een concessie, zich tot de vervoersonderneming. Zo’n besluit legt vast welke rechten en plichten voor die vervoersonderneming in zijn relatie tot de concessieverlener zullen gelden en dan kan minder gemakkelijk worden aangenomen dat de belangen van individuele gebruikers van het openbaar vervoer daarbij direct betrokken zijn dan bij een vastgestelde dienstregeling. Naar het oordeel van het College geldt dit evenzeer voor degenen die in de nabijheid van een traject wonen: ook van hen zal niet snel kunnen worden aangenomen dat zij direct geraakt worden door een concessieverlening of een wijziging van het bij die concessie behorende vervoerplan.

3.4

Hoezeer appellant stelt overlast te ervaren van de route van buslijn 77, dit belang onderscheidt zich onvoldoende van de belangen van (de vele) anderen van wie de woning en/of tuin in de directe nabijheid van een traject van een buslijn in het concessiegebied Utrecht is gelegen. De omstandigheid dat het vervoerplan met ingang van 8 januari 2020 weer moest worden gewijzigd vanwege de verkeersveiligheid maakt dat niet anders.

3.5

Dat leidt tot de conclusie dat appellant geen belanghebbende is bij het primaire besluit.

4. Verweerder heeft dan ook het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.

De voorzitter en de griffier zijn verhinderd te deze uitspaak ondertekenen.