College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-03-2022, ECLI:NL:CBB:2022:141, 21/226
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-03-2022, ECLI:NL:CBB:2022:141, 21/226
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 24 maart 2022
- Datum publicatie
- 29 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2022:141
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:68, Overig
- Zaaknummer
- 21/226
- Relevante informatie
- Mededingingswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2025]
Inhoudsindicatie
8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Persoonsgegevens.
Uitspraak
beslissing
zaaknummer: 21/226
beslissing van de rechter-commissaris op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van
(gemachtigde: mr. S. van der Heul),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2021, kenmerk ROT 20/2566, in het geding tussen
(gemachtigden: mr. G.A. Dictus en mr. M. de Wit).
Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 5 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:68).
ACM heeft bij brief van 19 mei 2021 de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van deze stukken. Het verzoek betreft stukken van de klager wiens signaal de aanleiding vormde voor het onderzoek van ACM.
Het betreft de volgende stukken:
- 2 e-mail aan ACM d.d. 26 juli 2018;
- 3 e-mail aan ACM d.d. 31 juli 2018;
- 4 e-mail aan ACM d.d. 2 augustus 2018;
- 5 e-mail aan ACM d.d. 9 oktober 2018;
- 7 e-mail aan ACM d.d. 11 oktober 2018;
- 31 e-mail aan ACM d.d. 27 september 2019.
Appellant heeft desgevraagd bij brief van 16 maart 2021 medegedeeld dat hij toestemming verleent aan het College om mede op grondslag van de bovengenoemde gedingstukken uitspraak te doen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Met toepassing van artikel 8:12 van de Awb heeft het College mr. H.O. Kerkmeester opgedragen om als rechter-commissaris deze beslissing te nemen.
2. De door de rechter-commissaris te nemen beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor de hoger beroepen relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaken op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar staat tegenover dat onbeperkte kennisname van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden, terwijl ACM er belang bij heeft ook in de toekomst de informatie aangeleverd te krijgen die zij voor een goede uitoefening van haar taken nodig heeft.
3. De rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de door ACM als vertrouwelijk ingediende stukken 2, 3, 4, 5, 7 en 31 en de daarop door appellant gegeven toestemming om mede op grondslag daarvan uitspraak te doen. De rechter-commissaris is van oordeel dat – behoudens een hierna te noemen uitzondering – de door ACM aangevoerde gronden voldoende gewichtige redenen zijn om de door ACM verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten en overweegt daartoe het volgende.
4. De stukken waarop het verzoek ziet bevatten gegevens die raken aan de persoonlijke levenssfeer en/of bevatten bijzondere persoonsgegevens, met als uitzondering het zakelijke e-mailadres van de advocaat van de klager opgenomen in stuk 31. De rechter-commissaris is na afweging van de betrokken belangen van oordeel dat de vertrouwelijkheid van deze gegevens, met uitzondering van het zakelijke e-mailadres van de advocaat van de klager, in dit geval moet worden geëerbiedigd, omdat onbeperkte kennisneming van deze informatie een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer tot gevolg zal kunnen hebben en daarmee tot een onevenredig nadeel voor betrokkene zal kunnen leiden, terwijl de andere partijen door de beperkte kennisneming niet in hun rechten worden geschaad. De rechter-commissaris heeft daarbij ook in dit verband meegewogen het belang van ACM om in de toekomst de informatie aangeleverd te krijgen die zij voor een goede uitoefening van haar taken nodig heeft.
Beslissing
De rechter-commissaris:
- beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken 2, 3, 4, 5, 7 en 31, met uitzondering van het zakelijke e-mailadres van de advocaat van de klager in stuk 31, gerechtvaardigd is;
- beslist dat beperking van de kennisneming van stuk 31 voor zover dat ziet op het zakelijke e-mailadres van de advocaat van de klager niet gerechtvaardigd is;
- bepaalt dat stuk 31 wordt teruggezonden aan ACM;
- verzoekt ACM uiterlijk vijf dagen na heden een nieuwe versie van stuk 31 aan het College en de andere partij te doen toekomen.
Aldus genomen door mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. P.E.A. Chao als griffier, op 24 maart 2022. .
H.O. Kerkmeester P.E.A. Chao