College van Beroep voor het bedrijfsleven, 01-03-2022, ECLI:NL:CBB:2022:90, 20/383 en 20/390
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 01-03-2022, ECLI:NL:CBB:2022:90, 20/383 en 20/390
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 1 maart 2022
- Datum publicatie
- 1 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2022:90
- Zaaknummer
- 20/383 en 20/390
- Relevante informatie
- Wet tuchtrechtspraak accountants [Tekst geldig vanaf 01-01-2020 tot 01-07-2023]
Inhoudsindicatie
Accountantstuchtrecht.
Het College verklaart het hoger beroep van de accountant gegrond, voor zover gericht tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen en de aan hem opgelegde maatregel van waarschuwing. Het College verklaart het hoger beroep van klaagster eveneens gegrond, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het klachtonderdeel over de aangiften omzetbelasting.
De bestreden tuchtuitspraak wordt in zoverre vernietigd.
Het College doet met toepassing van artikel 43 van de Wtra de zaak zelf af.
Wat betreft het klachtonderdeel over de aangiften omzetbelasting legt het College de accountant geen maatregel op.
De Wtra voorziet niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om bij een gegrondverklaring van een klacht af te zien van het opleggen van een maatregel. Het College leidt hieruit af dat de Wtra ertoe strekt dat bij (gedeeltelijke) gegrondverklaring van een klacht – waaraan immers het oordeel vooraf gaat dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – in beginsel een maatregel wordt opgelegd. Van dit beginsel kan slechts worden afgeweken in gevallen waarin sprake is van een zodanig geringe verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van een accountant of waarin de verwijtbare gedraging anderszins van zodanig geringe betekenis is gelet op de specifieke omstandigheden van het geval dat oplegging van een maatregel niet is aangewezen.
Naar het oordeel van het College is hier sprake van een dergelijk geval.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummers: 20/383 en 20/390
1. [naam 1], te [plaats 1] ,
(gemachtigde: mr. G.A.M. van Atteveld)
en
2. [naam 2] RA
(gemachtigde mr. J.J. Vetter)
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 maart 2020, gegeven op een klacht, door [naam 1] ingediend tegen [naam 2] RA en [naam 3] AA.
Procesverloop in hoger beroep
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
20 maart 2020, met nummers 19/1189 en 19/1190 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2020:26).
Partijen hebben een schriftelijke reactie op het hoger beroepschrift van de andere partij ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021.
[naam 1] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar zoon [naam 4] .
[naam 2] en [naam 3] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
[naam 2] ( [naam 2] ) staat ingeschreven als registeraccountant. [naam 3] ( [naam 3] ) staat ingeschreven als accountant-administratieconsulent. Beiden waren ten tijde van belang werkzaam voor [naam 5] ( [naam 5] ) te [plaats 2] .
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) exploiteerde samen met haar echtgenoot tot diens overlijden in 2008 een veeteeltbedrijf in [plaats 1] . Op 7 september 2010 heeft zij ten behoeve van dit veeteeltbedrijf tezamen met haar zoon [naam 6] de vennootschap onder firma [naam 1] (hierna: de VOF) opgericht.
Zoon [naam 6] exploiteert daarnaast sinds 1996 tezamen met zijn echtgenote een pluimveebedrijf onder de naam [naam 7] , gevestigd te [plaats 3] .
In een aan de VOF gerichte opdrachtbevestiging van [naam 5] , gedateerd 19 december 2011, staat onder meer het volgende:
‘U heeft ons verzocht de volgende werkzaamheden te verrichten:
1. Het samenstellen van de jaarrekening.
2. Het per kwartaal of per jaar voeren van de financiële administratie.
3. Het per kwartaal of per jaar verzorgen van de Btw-aangifte.
4. Het eventueel samenstellen van periode rapportages.
5. Het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting van de vennoten.
6. Het desgevraagd verstrekken van adviezen ter zake van fiscale-, juridische- en
bedrijfseconomische zaken.’
[naam 5] heeft ervoor gezorgd dat de jaarrekeningen over de jaren 2011 t/m 2014 voor de VOF zijn opgesteld en heeft deze voorzien van een samenstellingsverklaring.
In februari 2015 zijn [naam 1] en [naam 6] in overleg getreden over de volledige overname van de melkveehouderij door laatstgenoemde.
In februari 2015 heeft [naam 5] aan de VOF een opdrachtbevestiging gestuurd voor de begeleiding bij de bedrijfsoverdracht waarbij ‘het ondernemingsvermogen van [de VOF] wordt overgedragen aan [naam 6] naar de situatie per 15 januari 2015.’
Op 3 juni 2016 is van de kant van [naam 5] een concept-jaarrekening 2015 opgemaakt.
Hierin staat vermeld dat de samenstellingswerkzaamheden nog niet zijn afgerond en er geen accountantscontrole is uitgevoerd.
Op 29 juni 2016 hebben [naam 1] en [naam 6] de ‘Overeenkomst overname aandeel en verdeling vennootschap onder firma’ ondertekend. De VOF wordt hierin met terugwerkende kracht tot 15 januari 2015 beëindigd.
In de loop van de maand september 2016 is tussen [naam 1] en de andere kinderen enerzijds en [naam 6] anderzijds een geschil gerezen over de aangegane overnameovereenkomst.
Eind september 2016 heeft [naam 1] [naam 5] verzocht om ‘ontbinding dan wel beëindiging van de op 29 juni 2016 getekende stukken’.
Bij brief van 26 september 2016 heeft [naam 5] [naam 1] geantwoord dat zij haar hierbij niet van dienst kunnen zijn omdat ‘alleen contractspartijen hiertoe gezamenlijk kunnen besluiten’.
Op 20 december 2016 heeft [naam 1] een beroep gedaan op vernietiging van de overnameovereenkomst op grond van dwaling.
Op 20 december 2017 heeft [naam 1] een klacht ingediend bij de accountantskamer tegen (onder meer) [naam 2] en [naam 3] . Deze klacht had betrekking op de jaarrekeningen en belastingaangiften voor de jaren 2011-2014 voor de VOF. Bij uitspraak van 28 september 2018 heeft de accountantskamer de klacht deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. [naam 3] is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep aangetekend.
Bij vonnis van 23 mei 2018 heeft de civiele kamer van de rechtbank Rotterdam in een procedure tussen [naam 6] en [naam 1] verschillende vorderingen van [naam 6] afgewezen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het beroep op dwaling van [naam 1] slaagt.
Uitspraak van de accountantskamer
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden houdt het volgende in:
a. [naam 5] heeft de overeengekomen werkzaamheden gestaakt zonder dit aan klaagster
kenbaar te maken; desondanks heeft [naam 5] een concept-jaarrekening 2015 voor de VOF
opgesteld zonder klaagster daarin te kennen;
b. [naam 5] ontkent het document ‘Zakelijke rekening melkrundveehouderij’ te hebben
opgesteld, maar de gegevens die daarin zijn verwerkt zijn wel degelijk door [naam 5] geleverd;
c. de stelling van [naam 5] dat er geen werkzaamheden meer voor de VOF zijn verricht, is niet
correct omdat er een jaarrekening over 2015 is opgesteld zonder overleg met klaagster;
d. [naam 5] ontkent het document ‘Overzicht [naam 8] ’ voor de VOF te hebben opgesteld, maar
de gegevens hebben daar wel betrekking op en zijn zonder overleg met klaagster
overgenomen;
e. het document ‘Waarderingssystematiek’ is onjuist, onvolledig en niet met klaagster
besproken terwijl het wel tegen haar wordt gebruikt in een gerechtelijke procedure;
f. het document ‘Grootboek 2012 en 2013’ is zonder medeweten van klaagster opgesteld
en vragen daarover worden niet beantwoord;
g. [naam 5] heeft tweemaal verzuimd de aangifte omzetbelasting voor de VOF te doen, wat heeft
geleid tot een naheffingsaanslag en een boete.
In de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht tegen [naam 2] , voor zover deze ziet op de klachtonderdelen a en c, gegrond verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Aan [naam 2] is de maatregel van waarschuwing opgelegd.
De klacht tegen [naam 3] is niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op klachtonderdeel f en voor het overige ongegrond verklaard.