Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-09-2024, ECLI:NL:CBB:2024:648, 22/359

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 24-09-2024, ECLI:NL:CBB:2024:648, 22/359

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
24 september 2024
Datum publicatie
25 september 2024
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:648
Zaaknummer
22/359
Relevante informatie
Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-07-01]

Inhoudsindicatie

Appellant heeft niet toegelicht hoe zijn belang zich onderscheidt van het belang van andere exploitanten. Daarnaast heeft de staatssecretaris bevestigd dat appellant (nog steeds) bij MME, dan wel andere aangewezen keuringsinstellingen, zijn attracties kan laten keuren. Daaraan staat niet in de weg dat MME bij de attracties eventueel ook NDO-inspecties heeft uitgevoerd. Dat het volgens appellant niet mogelijk en ongewenst is om attracties te laten keuren door buitenlandse aangewezen instellingen vanwege taalproblemen en tijdgebrek doet hieraan ook niet af. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat het aanwijzingsbesluit feitelijke gevolgen heeft voor appellant, zodat hij geen persoonlijk belang heeft bij het aanwijzingsbesluit.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 22/359

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 september 2024 op het hoger beroep van:

(gemachtigde: [naam 2] )

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2021, kenmerk 20/3649, in het geding tussen

[naam 3]

ende staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport

(gemachtigden: [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] )

Procesverloop in hoger beroep

Regter heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (rechtbank) van 4 oktober 2021 (kenmerk 20/3649, niet gepubliceerd) (aangevallen uitspraak).

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De zitting was op 18 juli 2024. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1

Met het besluit van 24 april 2020 (aanwijzingsbesluit) heeft de staatssecretaris op grond van artikel 7a van de Warenwet MME in Heijningen aangewezen als instelling die bevoegd is tot het verrichten van periodieke keuringen voor attractietoestellen op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (Was), het afgeven van certificaten van goedkeuring, het aanbrengen van merken van goedkeuring en het verstrekken van verklaringen van geschiktheid voor technische dossiers (artikel 2, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit). Op grond van artikel 3, aanhef en onder h, van het aanwijzingsbesluit is het MME niet toegestaan attractie- en speeltoestellen te keuren, waarbij MME betrokken is geweest bij het ontwerp of de ontwikkeling dan wel onderhoud daaraan heeft gepleegd.

1.2

Met het besluit van 5 november 2020 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de staatssecretaris het bezwaar van [naam 3] tegen het aanwijzingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat [naam 3] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het argument dat meerdere van zijn attracties op grond van het Was worden gekeurd en dat MME de afgelopen jaren Niet-Destructief Onderzoek (NDO-inspecties) heeft uitgevoerd aan die kermisattracties onderscheidt [naam 3] zich onvoldoende van anderen die hun attractietoestel ook hebben laten keuren of dit in de toekomst moeten doen. Ook is geen sprake van een rechtstreeks en objectief bepaalbaar belang, want het feit dat de aangewezen keuringsinstelling ook andere keuringen uitvoert maakt niet direct dat [naam 3] daardoor wordt benadeeld.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 3] ongegrond verklaard, omdat [naam 3] niet als belanghebbende bij het aanwijzingsbesluit kan worden aangemerkt en de staatssecretaris dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen (waarbij de staatssecretaris inmiddels in de plaats is getreden van de minister):

“5. Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb). Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van

23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3100) en 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1069).

6. Eiser is het niet eens met de aanwijzing van MME als AKI [Aangewezen Keuringsinstelling; toevoeging College], omdat hij attracties heeft waarvoor een initiële en periodieke keuring noodzakelijk is. Dit levert echter geen persoonlijk belang op. Dit onderscheidt eiser immers niet van andere exploitanten van attracties. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet met al zijn attracties bij MME terecht kan, omdat MME in het verleden NDO’s [Niet-Destructief Onderzoek; toevoeging College) heeft gedaan aan zijn attracties. Dit leidt niet tot een andere conclusie. Ook hierin onderscheidt eiser zich niet van andere exploitanten die eveneens attracties exploiteren waar MME betrokken is geweest bij het ontwerp, de ontwikkeling of het onderhoud. Overigens heeft de minister tijdens de zitting gezegd dat als MME bij een attractie een NDO heeft gedaan, dit niet betekent dat MME die attractie niet mag keuren. Eiser heeft verder aangevoerd dat het mogelijk is dat MME in de toekomst de enige AKI in Nederland is, zodat eiser niet zijn attracties waar MME betrokken is geweest bij het ontwerp, de ontwikkeling of het onderhoud kan laten keuren. Dit is een onzekere toekomstige situatie. Van een actueel belang is dus geen sprake. Overigens kan eiser zich voor keuringen ook wenden tot een AKI met een vestiging in een andere lidstaat in de Europese Unie, zoals de minister heeft toegelicht. Eiser heeft hierover op de zitting gezegd dat een keuring door zo’n AKI erg duur is. Hoe dan ook, dit laat onverlet dat zo’n keuring wel mogelijk is, mocht eiser voor een keuring geen beroep kunnen doen op MME of een andere in Nederland gevestigde AKI. Uit het voorgaande volgt ook dat eiser door het aanwijzingsbesluit van 24 april 2020 niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Er is geen causaal verband tussen dit besluit en het belang waarvoor eiser stelt op te komen, namelijk de mogelijkheid om al zijn attracties te kunnen laten keuren met een juridisch houdbaar certificaat als resultaat.

7. Uit het rechtbankdossier en wat namens eiser op de zitting is gezegd, is het de rechtbank duidelijk geworden dat eiser als een van de grotere exploitanten van kermisattracties erg betrokken is bij de kermisbranche en goed op de hoogte is van wet- en regelgeving op het terrein van kermisattracties. Dit betekent echter niet dat eiser daarom als belanghebbende bij het aanwijzingsbesluit van 24 april 2020 moet worden aangemerkt.

8. Uit het voorgaande volgt dat de minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing