Home

Centrale Raad van Beroep, 19-11-1998, ZB8180, 96/9423 AOW, 96/9426 AOW, 96/9429 AOW, 96/9432 AOW

Centrale Raad van Beroep, 19-11-1998, ZB8180, 96/9423 AOW, 96/9426 AOW, 96/9429 AOW, 96/9432 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 november 1998
Datum publicatie
7 september 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180
Zaaknummer
96/9423 AOW, 96/9426 AOW, 96/9429 AOW, 96/9432 AOW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:88

Inhoudsindicatie

Verzoek om herziening gebaseerd op een vermeende onjuiste rechtsopvatting wordt afgewezen.

Uitspraak

96/9423 AOW

96/9426 AOW

96/9429 AOW

96/9432 AOW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

A te B (Spanje), verzoekster,

en

het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens verzoekster heeft mr C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te

Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift d.d. 27 september 1996

aangevoerde gronden herziening verzocht van de door de Raad op 11

februari 1994 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij

wordt verwezen.

Bij schrijven d.d. 12 december 1996 is vanwege gedaagde aan de Raad te

kennen gegeven dat aanleiding is gevonden de krachtens Algemene

Ouderdomswet (hierna: AOW) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet

(hierna: AWW) ten aanzien van verzoekster gegeven premiebeslissingen

per 1 januari 1986 te herzien.

Namens gedaagde zijn bij brief d.d. 17 april 1998 de ten aanzien van

verzoekster gegeven herzieningsbesluiten d.d. 20 januari 1997 aan de

Raad toegezonden.

Naar aanleiding van een vanwege de Raad gedaan verzoek heeft

voornoemde gemachtigde van verzoekster de Raad bij brief d.d. 10 juli

1998 te kennen gegeven dat verzoekster weliswaar inhoudelijk gelijk

heeft gekregen in haar oorspronkelijke vordering, doch dat zij

niettemin belang heeft bij een vernietiging van de bij 's Raads

uitspraak van 11 februari 1994 bevestigde uitspraak van de voormalige

Raad van Beroep te Amsterdam d.d. 6 december 1991 in verband met het

vorderen van schadevergoeding, betreffende onder meer de kosten van de

eerdere gerechtelijke procedures.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 oktober

1998, waar namens verzoekster is verschenen mr De Roy van Zuydewijn,

voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.

van Scherpenzeel, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.

II. MOTIVERING

In dit geding is de vraag aan de orde of van de zijde van verzoekster

gronden zijn aangevoerd, die kunnen leiden tot herziening van de onder

rubriek I vermelde uitspraak van de Raad d.d. 11 februari 1994.

Daarbij dient te worden gelet op het bepaalde in artikel 21 van de

Beroepswet in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene

wet bestuursrecht (hierna: Awb). Krachtens die voorschriften kan een

onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden

herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet

bekend waren en redelijkerwijs niet bekend hadden kunnen zijn, en

c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een ander uitspraak

zouden hebben kunnen leiden.

Voornoemde herziening betreft een buitengewoon rechtsmiddel, dat er in

beginsel toe strekt een rechterlijke uitspraak die berust op een

naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In

het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Awb kunnen derhalve

slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen. Zulks

betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting niet

kan dienen als grond voor herziening.

Het voorliggende verzoek om herziening berust op een zodanige grond,

nu verzoekster onder verwijzing naar een arrest van het Hof van

Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft betoogd dat te haren

aanzien een onjuiste toepassing is gegeven aan de AOW en de AWW.

Reeds omdat hier geen sprake is van een feit of omstandigheid in de

betekenis van genoemd artikel 8:88 van de Awb, kan het onderhavige

verzoek niet slagen.

Verzoekster zal de proceskosten en eventuele andere schade langs

andere weg vergoed moeten zien te krijgen. Het bijzondere rechtsmiddel

van herziening kan daarvoor niet worden gebruikt.

Ten slotte worden geen termen aanwezig geacht voor toepassing van

artikel 8:75 van de Awb.

Derhalve dient te worden beslist zoals hierna is vermeld.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Wijst het verzoek om herziening af.

Aldus gegeven door mr B.J. van der Net, als voorzitter en door mr R.C.

Schoemaker en mr H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van A.H.

Berends als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 november

1998.

(get.) B.J. van der Net.

(get.) A.H. Berends.

HL

1611