Centrale Raad van Beroep, 09-11-2004, AR4722, 03/6450 WAZ
Centrale Raad van Beroep, 09-11-2004, AR4722, 03/6450 WAZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 november 2004
- Datum publicatie
- 9 november 2004
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2004:AR4722
- Zaaknummer
- 03/6450 WAZ
Inhoudsindicatie
Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Zolang het CBBS niet wordt aangepast, worden zwaardere eisen gesteld aan motivering schattingsbesluiten.
Uitspraak
03/ 6450 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 6 september 2002 heeft appellant geweigerd aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, onder overweging dat zij na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op en na 28 februari 2002 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 7 mei 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 november 2003, nummer 03/695 WAZ, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is -gedeeltelijk gevoegd met een aantal andere zaken- behandeld ter zitting van de Raad op 17 augustus 2004, waar voor appellant zijn verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar, de arbeidsdeskundige H. Mulders, de arbeidsdeskundige-analist D. Vermeulen en de verzekeringsarts W.C. Otto, allen werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen.
II. MOTIVERING
Inleidende overwegingen
In de onderhavige zaak ligt ter beoordeling voor een besluit waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokken verzekerde is bepaald met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Naar reeds in rubriek I is vermeld, is de onderhavige zaak ter zitting van de Raad, gehouden op 17 augustus 2004, gedeeltelijk gevoegd behandeld met een aantal andere zaken waarin eveneens een schatting aan de orde is die met behulp van het CBBS is uitgevoerd. Bedoelde gedeeltelijk gevoegde behandeling had betrekking op de meer algemene, de individuele zaak overstijgende, aspecten van het CBBS als ondersteunend systeem bij schattingen.
Van de zijde van het Uwv is bij brief van 28 juli 2004 een aantal algemene vragen betreffende het CBBS beantwoord die, mede naar aanleiding van grieven die in enkele van vorenbedoelde zaken van de zijde van de betrokken verzekerde naar voren zijn gebracht, bij de Raad waren gerezen. Vervolgens is ook ter zitting uitvoerig aandacht besteed aan de algemene aspecten van het CBBS. De in rubriek I genoemde functionarissen van het Uwv, die in hun hoedanigheid van CBBS-deskundigen, ieder vanuit de eigen discipline, betrokken zijn geweest bij de totstandkoming en invoering van het CBSS, hebben ter zitting van de Raad vragen beantwoord en tevens een nadere toelichting op de systematiek van het CBBS verstrekt.
De Raad ziet aanleiding om na een uiteenzetting van de belangrijkste kenmerken van het CBBS in de eerste plaats een algemeen oordeel uit te spreken inzake het CBBS. Daarna zal, mede in het licht van dat algemene oordeel, meer specifiek de houdbaarheid in rechte van het bestreden besluit worden beoordeeld.
Korte schets van het CBBS
Het CBBS vervangt met ingang van 1 januari 2002 het Functie Informatie Systeem (FIS) als ondersteunend systeem bij beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten.
Als een van de onderdelen van het CBBS heeft de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) de plaats ingenomen van het voorheen gehanteerde FIS-belastbaarheidsprofiel. De FML bevat, teneinde iemands mogelijkheden tot functioneren in beeld te brengen, een zestal rubrieken, te weten: rubriek I: persoonlijk functioneren, rubriek II: sociaal functioneren, rubriek III: aanpassing aan fysieke omgevingseisen, rubriek IV: dynamische handelingen, rubriek V: statische houdingen en rubriek VI: werktijden.
Om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, voor iemand beperkingen vallen aan te geven, zijn in elke rubriek van de FML voor de daarin opgenomen afzonderlijke belastbaarheidsaspecten zogeheten normaalwaarden tot ijkpunt genomen. Die normaalwaarden, welke zijn ontleend aan empirische gegevens, beogen het niveau van functioneren aan te geven waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar (de beroepsbevolking) minimaal in staat is. Aan de gebruikershandleiding CBBS voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen kan worden ontleend dat telkens is gekozen voor een normaalwaarde die ongeveer overeenkomt met de eisen van het dagelijks leven. De gedachtengang daarbij is geweest dat dergelijke normaalwaarden het beste herkenbaar zijn en dat beperkingen in arbeid in principe hun tegenhanger behoren te hebben in het dagelijks leven, onder erkenning overigens - eveneens in die handleiding - dat dit niet helemaal waar is, in die zin dat deelname aan het arbeidsproces meer discipline en op onderdelen meer inspanning vereist en minder regelmogelijkheden kent dan het dagelijks leven.
Ten opzichte van deze normaalwaarden kan de verzekeringsarts dan op de FML aangeven of, en zo ja in welke mate, iemand met betrekking tot een bepaald belastbaarheidsaspect beperkt is te achten. Het oordeel van de verzekeringsarts dient in een afzonderlijke verzekeringsgeneeskundige rapportage te worden beargumenteerd. Op basis van de FML wordt ook een zogeheten kritische FML (kFML) opgesteld, waarop uitsluitend die onderdelen staan vermeld waarop voor de betrokken verzekerde ten opzichte van de betreffende normaalwaarde een bepaalde beperking van toepassing wordt geacht.
De arbeidsdeskundige onderzoekt vervolgens, uitgaande van het oordeel van de verzekeringsarts zoals dat naar voren komt uit de (k)FML en uit diens rapportage, wat de resterende verdiencapaciteit van de betrokken verzekerde is. Hiertoe raadpleegt die functionaris het CBBS en beoordeelt hij of de verzekerde geschikt is voor gangbare arbeid. De functies die grotendeels als gelijksoortig kunnen worden aangemerkt, zijn in het CBBS geclusterd onder SBC-codes (Standaard Beroepen Classificatie), welke derhalve de Functie Bestandscodes (FB-codes) van het FIS vervangen.
Het CBBS vergelijkt het merendeel van de op de FML voorkomende belastbaarheidsaspecten met de belastinggegevens van de in het systeem opgenomen functies. Op basis van bedoelde vergelijking van deze als “matchende” beoordelingspunten aangeduide aspecten vindt vervolgens in het CBBS een geautomatiseerde selectie plaats van potentieel geschikte functies. Volgens het systeem als ongeschikt aan te merken functies worden niet aan de arbeidsdeskundige gepresenteerd. Potentieel wel geschikte functies worden, al dan niet met een of meer signaleringen ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op een bepaald onderdeel of op bepaalde onderdelen, aan de arbeidsdeskundige gepresenteerd, die vervolgens tot een eindoordeel moet komen. In voorkomende gevallen kan deze functionaris daarbij eerst in nader overleg treden met de verzekeringsarts.
De op de FML - en daardoor ook op de kFML - voorkomende belastbaarheidsaspecten corresponderen evenwel niet volledig met de belastingpunten die zijn opgenomen op de lijsten met functiebeschrijvingen. De FML bevat namelijk meer beoordelingspunten dan die lijsten. De beoordelingspunten in de FML waarvoor geen corresponderend belastingpunt aan de zijde van de functieanalyse bestaat, worden in het CBBS aangeduid als zogeheten “niet-matchende” beoordelingspunten. Het gaat daarbij om belastingpunten die moeilijk in maat en getal zijn uit te drukken en/of in de ene werksituatie een geheel andere betekenis kunnen hebben dan in een andere werksituatie. Indien iemand op een dergelijk niet-matchend punt beperkt wordt geacht zal de arbeidsdeskundige steeds, zo nodig in overleg met de verzekeringsarts, “handmatig” dienen te beoordelen of zulks in de weg staat aan het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geselecteerde functies. Doordat de niet-matchende aspecten niet in het CBBS zijn opgenomen als bij de functieselectie te beoordelen punten, blijven die aspecten immers bij de geautomatiseerde (voor)selectie door het systeem volledig buiten beeld.
Algemeen oordeel Raad inzake het CBBS
De Raad stelt voorop dat hem niet gebleken is van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Er zijn, in het licht van de in de arbeidsongeschiktheidswetten gegeven regels inzake het arbeidsongeschiktheidsbegrip, zoals deze nader zijn uitgewerkt in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, alsmede in het licht van de met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsbegrip en arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen tot stand gekomen rechtspraak, onvoldoende aanknopingspunten om daarover in algemene zin anders te oordelen. De Raad tekent daarbij aan dat, gelet op systematiek en inhoud van die regelgeving, het Uwv bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid enige beoordelingsruimte niet kan worden ontzegd.
In het bijzonder merkt de Raad hierbij op, zulks naar aanleiding van expliciete kritiek op dat punt van de zijde van een der partijen, dat dit ook geldt voor de systematiek waarbij aanwezigheid en mate van beperkingen in beginsel worden bepaald door middel van een vergelijking met normaalwaarden als referentiekader. Die kritiek komt in essentie hierop neer dat, nu de normaalwaarden zijn vastgesteld aan de hand van hetgeen de gezonde beroepsbevolking van 16 tot 65 jaar in het normale dagelijks leven nog - minimaal - aan activiteiten kan verrichten, geen juist beeld wordt verkregen van hetgeen iemand in een arbeidssituatie nog aan kan, daar in een arbeidssituatie doorgaans zwaardere eisen worden gesteld dan in het dagelijks leven en er voorts minder ruimte bestaat om zaken naar eigen voorkeur en eigen mogelijkheden in te richten.
De Raad constateert, naar ook al hiervoor is aangegeven, dat dit kritiekpunt reeds door de bij de ontwikkeling en invoering van het CBBS betrokken functionarissen van het Uwv is onderkend. Uit het geheel van de omtrent het CBBS beschikbare gegevens, zoals deze nog nader schriftelijk en mondeling zijn toegelicht, is voor de Raad genoegzaam komen vast te staan dat bij de uiteindelijke inrichting van het systeem, waaronder hier mede dient te worden begrepen de voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen opgestelde gebruikersinstructie, in voldoende mate ermee rekening is gehouden dat met betrekking tot sommige handelingen en activiteiten de belasting in arbeid - soms zelfs beduidend - kan uitstijgen boven de belasting in het dagelijkse leven. Bovendien biedt de FML de mogelijkheid om in elk geval bij de rubrieken I, II, III, IV en V specifieke voorwaarden voor het functioneren van de betrokkene in arbeid in verband met de voor die rubrieken vastgestelde beperkingen te formuleren. Aldus kan de opvatting dat met het CBBS mensen stelselmatig te kort wordt gedaan omdat met gebruikmaking daarvan geen reëel beeld kan worden verkregen van iemands belastbaarheid in een werksituatie, niet worden gedeeld.
De Raad overweegt voorts dat het bovenstaande niet betekent dat er in het geheel geen bedenkingen zouden bestaan inzake (onderdelen van) het CBBS. Die bedenkingen zijn er wel. Het CBBS, zoals dat thans is ingericht en vormgegeven, bevat namelijk een aantal karakteristieken die naar het oordeel van de Raad in beginsel, reeds ieder voor zich maar ook in onderlinge samenhang, ertoe kunnen leiden dat de wijze van totstandkoming van en de gehanteerde uitgangspunten bij een schatting zowel voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende, als in voorkomende gevallen ook voor de rechter, minder inzichtelijk, minder verifieerbaar en minder toetsbaar zijn dan het geval is ten aanzien van schattingen met behulp van het FIS. Of, en zo ja in welke mate, deze problemen zich ook in de praktijk feitelijk zullen voordoen, zal overigens sterk afhangen van de feiten en omstandigheden van het voorliggende concrete geval.
De Raad heeft hierbij in de eerste plaats het oog op het gegeven dat in de FML, en dus ook de kFML, de nummering van de belastbaarheidsaspecten, anders dan bij het FIS, niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende items in de lijsten met belastinggegevens van de functies. Desgevraagd ter zitting hebben de vertegenwoordigers van het Uwv niet kunnen verklaren waarom bij de totstandkoming van het CBBS er niet voor is gekozen het systeem van gelijke nummering van overeenkomende aspecten van belastbaarheid en belasting te handhaven. Er is door het Uwv voorzien in een zogeheten transponeringstabel, maar deze behoort niet tot de (dossier)stukken zoals die in geval van bezwaar en beroep aan de justitiabele en aan de rechter ter beschikking worden gesteld. Reeds dit gegeven brengt mee dat het voor anderen dan functionarissen van het Uwv niet mogelijk is om op een relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken.
Voorts voorziet het systeem, eveneens anders dan het geval is bij het FIS, er niet meer in dat zogeheten markeringen, dat wil zeggen signaleringen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, in de dossiergegevens terecht komen. Aan de arbeidsdeskundige worden dergelijke markeringen door het systeem nog wel op het scherm gepresenteerd, maar ze komen vervolgens niet terug in de geprinte versies van de CBBS-formulieren. Ook als gevolg hiervan laat het zich voor anderen dan functionarissen van het Uwv niet goed controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de totale belasting van een functie binnen de medische mogelijkheden van een betrokkene blijft.
Als derde punt noemt de Raad hier de reeds vorenomschreven systematiek, inhoudend dat de FML naast matchende beoordelingspunten, dat wil zeggen: punten die ook staan vermeld op de lijsten met functiebelastingen en aldus door het geautomatiseerde systeem met elkaar worden vergeleken, ook niet-matchende, dat wil zeggen: niet op de lijsten met functiebelastingen voorkomende, beoordelingspunten kent, die aldus niet door het systeem worden vergeleken. Als gevolg hiervan is het, naar van de zijde van het Uwv desgevraagd ook expliciet is erkend, in beginsel mogelijk dat functies door het systeem worden geselecteerd als potentieel passende functies - om reden dat bij vergelijking door het systeem van de matchende beoordelingspunten niet gebleken is van onaanvaardbare overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde - terwijl de betreffende functies bij die selectie eigenlijk als niet, of niet zonder meer, geschikt zouden moeten zijn aangemerkt, aangezien ze een aanmerkelijke belasting kennen op onderdelen waarvoor de betrokken verzekerde volgens de (niet-matchende belastbaarheidsaspecten van de) (k)FML evenzeer aanmerkelijk beperkt is. Ook dit punt kan in voorkomende gevallen een extra belemmering vormen voor de justitiabele en/of de rechter om te controleren of een functie terecht als passend is aangemerkt.
Nu evenvermelde punten, die overigens niet zijn bedoeld als een uitputtende opsomming van alle aan het CBBS klevende onvolkomenheden, maar wel een aantal belangrijke en in het oog springende onvolkomenheden daarvan vormen, in beginsel in de weg kunnen staan aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS in een concreet geval, dienen, in elk geval zolang het CBBS als zodanig met betrekking tot evenvermelde onvolkomenheden ongewijzigd wordt gelaten, ter compensatie daarvan en ter voorkoming dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en/of 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd, hoge(re) eisen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten.
Uiterlijk bij het besluit op bezwaar dient de betreffende schatting te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, bijvoorbeeld neergelegd in de aan dat besluit ten grondslag te leggen rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en/of de bezwaararbeidsdeskundige, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust. Deze rapporten dienen bovendien, waar nodig, in het bijzonder op de bezwaren van de betrokkene te zijn toegesneden.
De Raad voegt aan dit laatste toe dat in reeds lopende zaken, waarin zich met betrekking tot het voorliggende bestreden besluit problemen als vorenomschreven zouden voordoen, dat besluit in beginsel om die reden vernietigd zal dienen te worden. Indien het Uwv het besluit in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, dan kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
Voor toekomstige besluiten ligt dat evenwel anders: de Raad acht het in de rede te liggen dat het Uwv, teneinde soortgelijke problemen voor de toekomst te voorkomen, na kennis genomen te hebben van het in deze uitspraken neergelegde oordeel van de Raad, ervoor kiest om niet te volstaan met het telkens verstrekken van - naar het de Raad voorkomt: arbeidsintensieve - afzonderlijke toelichtingen en motiveringen in zich aandienende individuele gevallen, maar om tot een zekere systeemaanpassing over te gaan, teneinde de hiervoor gesignaleerde onvolkomenheden op een meer structurele wijze op te heffen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat een zodanige systeemaanpassing in beginsel ook mogelijk wordt geacht. Daarvoor zou wel een bepaalde termijn aan het Uwv dienen te worden gegund. De Raad acht het redelijk een dergelijke termijn niet voor 1 juli 2005 te laten eindigen.
Dit betekent dat ermee rekening dient te worden gehouden dat schattingsbesluiten op bezwaar die vanaf 1 juli 2005 worden genomen, indien en voor zover daaraan gebreken kleven die voortvloeien uit onvolkomenheden van het CBBS als ondersteunend systeem, als hiervoor gesignaleerd, en die niet uiterlijk bij zodanige besluiten bij wege van een deugdelijke motivering zijn ondervangen, alsdan niet langer op vorenomschreven wijze in beroep zullen kunnen worden gerepareerd door middel van het alsnog verstrekken van een nadere onderbouwing, toelichting en/of motivering. Deze besluiten zullen in daarvoor in aanmerking komende gevallen door de Raad worden vernietigd - zonder instandlating van de rechtsgevolgen - wegens strijd met de artikelen 3:2 en/of 7:12, eerste lid, van de Awb vanwege onzorgvuldige voorbereiding en/of motiveringsgebrek.
Oordeel over het bestreden besluit
De rechtbank Leeuwarden heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de door de verzekeringsarts vastgestelde en in de FML vastgelegde belastbaarheid van gedaagde. Voorts acht zij de door de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van
22 oktober 2003 gegeven nadere toelichting op een aantal beperkingen van gedaagde in de rubrieken III, IV en V in het licht van de geduide functies voldoende. De rechtbank heeft niettemin het door gedaagde ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd om reden dat er op het zogenoemde formulier ‘Resultaat Eindselectie’ in de geduide functies sprake is van een bijzondere belasting ten aanzien van belastingpunt 2 (probleem oplossen). Voor dit belastingpunt is geen corresponderende beperking opgenomen in de FML. Nu verweerder niet middels een nadere toelichting van de (bezwaar)verzekeringsarts of de (bezwaar)arbeidsdeskundige, dan wel ter zitting duidelijk heeft kunnen maken of er sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van genoemd belastingpunt en of de eventuele overschrijding aanvaardbaar wordt geacht, acht de rechtbank de functieduiding in dit opzicht onvoldoende gemotiveerd.
In zijn aanvullend hoger beroepschrift d.d. 26 januari 2004 heeft appellant onder meer aangegeven dat de rechtbank door bovenstaande conclusie in haar uitspraak een (niet-bestaande) tegenstrijdigheid heeft opgeworpen. De rechtbank heeft aangegeven uit te gaan van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen. Gelet op de gestelde beperkingen is enige signalering op het door de rechtbank genoemde belastingpunt ‘probleem oplossen’ niet aan de orde. Immers, het gaat niet om een te relateren overschrijding op grond van beperkingen in de rubrieken I. en II. (persoonlijk en sociaal functioneren). In deze kwestie speelt dat gedaagde uitsluitend een aantal fysieke beperkingen heeft, aldus appellant.
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats stelt hij vast dat het onderhavige beoordelingspunt ‘probleem oplossen’ in de weergave van de functiebelasting op het formulier ‘Resultaat Eindselectie’ geen daarmee corresponderend item op de FML kent. Daarmee is er in dit geval sprake van een situatie die het spiegelbeeld vormt van de hierboven in het algemene gedeelte reeds besproken problematiek van de zogenaamde niet-matchende punten, waarop de rechtbank kennelijk het oog heeft gehad.
Hiervoor werd reeds opgemerkt dat de punten in de FML waarvoor geen corresponderend belastingpunt aan de zijde van de functieanalyse bestaat, in het CBBS worden aangeduid als zogeheten niet-matchende beoordelingspunten. In een dergelijke situatie zal de arbeidsdeskundige steeds kenbaar, zo nodig in overleg met de verzekeringsarts, ‘handmatig’ dienen te beoordelen of zulks in de weg staat aan het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geselecteerde functies.
In de onderhavige (spiegelbeeldige) situatie volstaat echter de constatering dat de beperkingen van gedaagde gelegen zijn op het fysieke vlak en dat zij in het geheel niet beperkt is in haar psychische belastbaarheid. De Raad houdt het er dan ook voor dat de bijzondere belasting op het belastingpunt ‘probleem oplossen’ die in elk van de (oorspronkelijk) aan de schatting ten grondslag gelegde functies (accountmanager (sbc-code 516180), telefoniste/centraliste (315170) en telefoniste/receptioniste (315120)) voorkomt, voor gedaagde bij de uitoefening van de desbetreffende functie geen onoverkomelijke bezwaren zal meebrengen.
Overigens is namens appellant ter zitting van de Raad nog naar voren gebracht dat eventuele opmerkingen bij het genoemde belastingpunt in de functie-enquête met name gebruikt worden om het niveau van de functie vast te stellen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
Ten slotte overweegt de Raad nog het volgende.
Het is de Raad opgevallen dat in de functiebeschrijving van een aantal van de voorgehouden functies, bijvoorbeeld de loketbediende NS (sbc-code 316011), bij de omschrijving van het arbeidspatroon staat aangegeven “geen wisselende diensten”, terwijl in de functie-inhoud staat vermeld -hetgeen de Raad ook juist voorkomt- dat er wel in wisselende diensten wordt gewerkt. Bij brief van 15 juli 2004 heeft appellant op deze schijnbare tegenstelling desgevraagd als toelichting gegeven dat de aanduiding “geen wisselende diensten” onder de omschrijving van arbeidspatroon op het formulier ‘Resultaat Eindselectie’ in het CBBS uitsluitend betekent dat er in het uurloon geen toeslag voor wisselende diensten is opgenomen, terwijl er in bedoelde functies wel volgens een bepaald dienstrooster op afwijkende tijden wordt gewerkt.
Hoewel de schriftelijke weergave in de stukken de Raad bepaald ongelukkig voorkomt en hij appellant in overweging geeft de betreffende formulieren ter zake in het geautomatiseerd systeem aan te passen, acht hij dit punt met de zijdens appellant in hoger beroep gegeven nadere uitleg uiteindelijk wel voldoende en adequaat toegelicht. Dit laatste geldt naar het oordeel van de Raad overigens ook voor de ervaringseis in de functie naaister (sbc-code 272040).
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit voor 1 juli 2005 is genomen en dat in de hoger beroepsfase uiteindelijk de hiervoor gewenst geachte onderbouwing, toelichting en/of motivering is gegeven. Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het CBBS moet zulks tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand kunnen worden gelaten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat er termen aanwezig zijn om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 34,- aan reiskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij over vergoeding van griffierecht is beslist;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 34,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.
MR