Home

Centrale Raad van Beroep, 27-10-2005, AU5298, 04/1664 AW

Centrale Raad van Beroep, 27-10-2005, AU5298, 04/1664 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 oktober 2005
Datum publicatie
1 november 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AU5298
Zaaknummer
04/1664 AW
Relevante informatie
Besluit algemene rechtspositie politie [Tekst geldig vanaf 07-03-2023 tot 01-01-2026] art. 94, Wet politieregisters [Tekst geldig vanaf 01-01-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-01-01]

Inhoudsindicatie

Disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Betrokkene heeft niet voldaan aan de eisen van integriteit en betrouwbaarheid die hem in zijn functie van politieambtenaar werden gesteld.

Uitspraak

04/1664 AW

U I T S P RA A K

in het geding tussen:

de Korpsbeheerder van de politieregio [naam regio], appellant,

en

[naam gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 maart 2004, nr. 03/1169 AW K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 18 mei 2004, nr. 04/1732 AW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad de werking van de aangevallen uitspraak opgeschort.

Het geding is behandeld ter zitting van 22 september 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door

mr. M.J.M. Schoonhoven, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door

mr. A.L. van den Bergh, advocaat te Maastricht.

II. MOTIVERING

1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Gedaagde was sinds 1986 werkzaam bij de politie te [plaatsnaam]. In 1996 is hij begonnen met de surveillantenopleiding. Vanaf september 2001 was hij werkzaam als parketwachter. Nadat appellant in november 2001 door de Criminele Inlichtingen Eenheid was geïnformeerd over het mogelijk doorspelen van politie-informatie door gedaagde aan een van strafbare feiten verdachte persoon, heeft appellant een onderzoek laten instellen. Daarbij kwam aan het licht dat gedaagde een sterk afwijkend bevragingsgedrag vertoonde ter zake van de politie-informatiesystemen. Tijdens het onderzoek is gedaagde met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld.

1.2. Bij besluit van 19 april 2002 is gedaagde de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de zeer frequente raadpleging van politie-informatiesystemen ten eigen nutte, zonder enige noodzaak in het belang van de dienst.

1.3. Nadat appellant het bezwaar van gedaagde tegen het ontslagbesluit ongegrond had verklaard, heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat zij de zwaarte van de disciplinaire straf niet evenredig achtte aan de ernst van de gepleegde overtreding.

1.4. Appellant heeft in die uitspraak berust en op 11 september 2003 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij gedaagde op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 21 mei 2002 eervol ontslag werd verleend wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Daarbij werd onder meer overwogen dat bij gedaagde de vereiste onkreuk- baarheid, nauwgezetheid, betrouwbaarheid en integriteit ontbreken. Door zijn gedrag heeft gedaagde zich niet alleen schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, maar blijkt hij bovendien niet te beschikken over de benodigde kwalificaties voor zijn functie van politieambtenaar. De aard van de politietaken maakt de raadpleging van privacygevoelige informatiesystemen onontbeerlijk. Waar gedaagde, zoals uit het onderzoek gebleken is, in twee jaar tijd ruim 400 maal voor eigen doeleinden zulke systemen heeft geraadpleegd - het betrof zijn ex-echtgenote, familieleden en andere personen uit zijn directe

omgeving - , is duidelijk gebleken dat hij geen enkel besef heeft van de op hem rustende verantwoordelijkheid in deze. Dit klemt temeer nu gedaagde gewaarschuwd was, en zelf heeft aangegeven te weten dat zijn gedrag strijdig was met de gegeven voorschriften.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit van 11 september 2003 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank was van oordeel dat het louter veelvuldig raadplegen van een politie-informatiesysteem door gedaagde nog niet meebrengt dat deze onbetrouwbaar of niet-integer is, temeer nu niet is komen vast te staan dat gedaagde de verkregen informatie op enig moment daadwerkelijk heeft gebruikt, naar buiten gebracht of aan derden heeft verstrekt.

3. De Raad oordeelt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd als volgt.

4. De Raad kan appellant volgen in zijn kritiek op de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft bij zijn oordeelsvorming in het bijzonder in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat gedaagde de verkregen informatie daadwerkelijk heeft gebruikt, naar buiten gebracht of aan derden verstrekt. De Raad echter acht dit gegeven minder relevant, en onderschrijft hetgeen hierover tijdens de zitting namens appellant is opgemerkt: voorop staat dat de systemen slechts mogen worden bevraagd voor dienstgerelateerde doeleinden. Juist omdat zo lastig is aan te tonen wat met de opgevraagde informatie wordt gedaan, moet deze regel strikt worden gehanteerd. Dat de bevragingen voornamelijk personen betroffen die in het privé-leven van gedaagde een rol speelden maakt het weliswaar minder waarschijnlijk dat deze informatie, al dan niet tegen betaling, aan derden is doorgespeeld, maar dat ontneemt aan die bevragingen niet het karakter van een ernstige inbreuk op de privacy van betrokkenen.

4.1. Gedaagde mocht als politieambtenaar bekend geacht worden met de Wet politie-registers en het Integriteitsstatuut, waaruit het ongeoorloofde van zijn handelwijze reeds blijkt. Hij heeft ook erkend dat hij wist dat raadpleging van het systeem voor niet-dienstgerelateerde doeleinden niet was toegestaan. In dit verband heeft hij verklaard dat dit tijdens een omscholingscursus over het [naam systeem] in oktober 2001 tweemaal is meegedeeld, en dat dat eigenlijk ook niets nieuws voor hem was, omdat hij dat gevoelsmatig al wist. Alleen om die reden kan al niet worden volgehouden dat gedaagde niet gewaarschuwd was. Niettemin blijkt, als men het patroon van bevragingen gedurende de onderzochte periode van 4 januari 2000 tot 4 januari 2002 overziet, dat er bij gedaagde sprake is geweest van doorgaand gedrag, waarbij het tijdens genoemde cursus opnieuw onder de aandacht brengen van de geldende norm geen merkbaar effect heeft gehad.

4.2. Gedaagde heeft nog gesteld dat ook anderen dan hij informatie opvroegen anders dan voor dienstdoeleinden en dat daartegen niet is opgetreden door appellant, maar hij heeft daarover geen nadere gegevens aangedragen. Evenmin heeft hij aannemelijk weten te maken dat door appellant vooringenomen tegen hem is opgetreden.

4.3. Alles bijeengenomen stelt de Raad vast dat gedaagde zich door zijn handelwijze bewust, langdurig en frequent heeft begeven in een kwetsbare situatie, en niet heeft voldaan aan de eisen van integriteit en betrouwbaarheid die hem in zijn functie van politieambtenaar werden gesteld. Appellant heeft zich naar het oordeel van de Raad terecht op het standpunt gesteld dat gedaagde niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn voor een goede functievervulling. Appellant was derhalve bevoegd om gedaagde met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp te ontslaan. Gelet voorts op hetgeen in 4.3. is overwogen heeft appellant in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.

5. Gelet op het vorenoverwogene kan de aangevallen uitspraak waarbij het ontslagbesluit is vernietigd niet in stand blijven. Het beroep van gedaagde wordt ongegrond verklaard.

6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2005.

(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.

(get.) P.W.J. Hospel.