Home

Centrale Raad van Beroep, 28-09-2006, AY9666, 05-1305 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-09-2006, AY9666, 05-1305 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 september 2006
Datum publicatie
9 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AY9666
Zaaknummer
05-1305 AW

Inhoudsindicatie

Ambtenaar van de gemeente betrokken is bij het illegaal kweken van hennepplanten. Ernstig plichtsverzuim. Onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig.

Uitspraak

05/1305 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 januari 2005, 04/1105 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (hierna: college)

Datum uitspraak: 28 september 2006

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.J.Th.B. Gerlag, advocaat te Kerkrade. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.F. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch en mr. H.A. Martens, werkzaam bij de gemeente Kerkrade.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Appellant was in dienst van de gemeente Kerkrade als medewerker in de wijkteams

van de afdeling Openbare Ruimte van de sector Stad. Op 18 juli 2003 is op de zolder van een woning aan de [adres en woonplaats], op welk adres appellant volgens het personeelsregistratiesysteem van de gemeente Kerkrade staat ingeschreven, een hennep-plantage planten aangetroffen. Uit een proces-verbaal van diezelfde datum blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor deze hennepplantage. Op

28 augustus 2003 heeft het college aan appellant het voornemen tot disciplinaire bestraf-fing wegens zeer ernstig plichtsverzuim meegedeeld en hem uitgenodigd hieromtrent verantwoording af te leggen. Op 5 september 2003 heeft appellant verantwoording afgelegd. Appellant heeft daarbij ontkend betrokken te zijn bij het houden van de hennep-plantage. Op 9 oktober 2003 heeft appellant op het politiebureau een verklaring afgelegd inhoudende dat hij terugkomt van zijn verklaring van 18 juli 2003. Volgens appellant is de hennepplantage niet van hem maar van zijn vrouw.

1.2. Bij besluit van 17 februari 2004 is aan appellant meegedeeld dat aan hem met ingang

van 19 februari 2004 onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Daarbij is onder meer overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan dan wel direct betrokken is geweest bij een illegale hennepkwekerij. Het besluit van 17 februari 2004 is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van

29 juni 2004.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt

de Raad het volgende.

3.1. Ook de Raad is van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat

appellant betrokken is geweest bij het houden van een illegale hennepplantage. De Raad verwijst hierbij naar de door appellant op 18 juli 2003 afgelegde verklaring. Appellant heeft daarbij tevens afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen. Dat appellant op

9 oktober 2003 van deze verklaring is teruggekomen maakt het vorenstaande niet anders. In beginsel mag van de juistheid van een tegenover een politieambtenaar afgelegde verklaring worden uitgegaan, zodat aan het enkele intrekken daarvan of het achteraf ontkennen van het verklaarde, zeker wanneer dat niet direct nadien gebeurt, weinig of geen betekenis kan worden toegekend. De Raad ziet daarvoor in dit geval temeer aanleiding gezien de door appellant op 20 december 2004 ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring dat hij wel op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning, hetgeen hij overigens ter zitting van de Raad weer ontkende. Ook heeft appellant op 18 juli 2003 verklaard dat hij sedert 1 maart 2003 in de woning Berkenlaan 4 woonachtig was, welke verklaring hij op 9 oktober 2003 niet heeft ingetrokken. Daarbij komt dat appellant bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van

13 maart 2004 veroordeeld is ter zake van overtreding van de Opiumwet.

3.2. Het standpunt van appellant dat zijn gedraging uitsluitend de privésfeer raakt, deelt

de Raad niet. Naar het oordeel van de Raad heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het tegen de achtergrond van de intensieve pogingen die de gemeente Kerkrade onderneemt om illegale hennepplantages te voorkomen dan wel op te sporen en te verwijderen, het voor het aanzien van de gemeente onaanvaardbaar is dat een ambtenaar van de gemeente betrokken is bij het illegaal kweken van hennepplanten. De Raad is met het college van oordeel dat dit in het bijzonder geldt voor een functionaris als appellant, die als buitendienstmedewerker met name belast was met verwijdering van zwerfafval, waaronder drugssporen, en als zodanig herkenbaar was voor burgers van de gemeente Kerkrade. Appellant moet zich beroepshalve bewust zijn geweest van de gevolgen van drugsoverlast en had zich juist verre dienen te houden van het plegen van een aan drugs gerelateerd strafbaar feit. Naar het oordeel van de Raad heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met zijn gedrag het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate heeft geschonden.

3.3. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat appellant zich aan ernstig plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Het college was dan ook bevoegd appellant disciplinair te straffen.

3.4. De Raad is van oordeel dat de aard en ernst van de verweten gedraging zodanig is dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Dit temeer daar appellant tevoren niet van onbesproken gedrag was. Appellant heeft er door zijn handelwijze blijk van gegeven zich onvoldoende bewust te zijn van de grenzen die uit de aard van zijn functie voortvloeien. Dat appellant er nimmer op gewezen is dat een overtreding van de Opiumwet tot onvoorwaardelijk strafontslag kan leiden doet aan het vorenstaande niet af. Mede gelet op het door de gemeente gevoerde stringente beleid met betrekking tot illegale hennepplantages had appellant kunnen beseffen dat het houden van zo’n plantage door het college zeer hoog zou worden opgenomen.

3.5. Het enkele feit dat het college in een geval van plichtsverzuim bij een collega van appellant volstaan heeft met een minder vergaande disciplinaire maatregel brengt evenmin met zich dat het aan appellant gegeven ontslag niet in stand kan blijven. Gebleken is dat de relevante omstandigheden van dat geval ook verschilden van dat van appellant.

3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 september 2006.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) O.C. Boute.

HD

09.09