Centrale Raad van Beroep, 22-02-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:402 BA0836, 05/6831 OSV
Centrale Raad van Beroep, 22-02-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:402 BA0836, 05/6831 OSV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 februari 2007
- Datum publicatie
- 20 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:BA0836
- Zaaknummer
- 05/6831 OSV
Inhoudsindicatie
Is indeling in sector " Bouwbedrijf " na eerdere indeling in sector " Agrarisch bedrijf " juist? Onderscheid tussen civieltechnische en cultuurtechnische werkzaamheden. Criteria.
Uitspraak
05/6831 OSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[appellante], (hierna: appellante)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: verweerder).
Datum uitspraak: 22 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.E. Verlinden, werkzaam bij ABAB Juristen te Breda, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007. Voor appellante zijn verschenen haar directeur
A.J.C.H. [B.] en mr. Verlinden, voornoemd. Voor verweerder is verscheen mr. C.P. Wolthers, werkzaam bij de belastingdienst Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Appellante houdt zich in hoofdzaak bezig met zogeheten natuurbouw, dat wil zeggen het herinrichten van natuurgebieden, waaronder het terugbrengen van rivieren en beken in hun oorspronkelijke bedding en het aanbrengen van ecologische verbindingen tussen verschillende natuurgebieden. Dit houdt in dat met graafwerktuigen nieuwe beddingen dienen te worden gegraven, het verwijderen van toplagen (humusrijke grond) om gebieden te verschralen, het opnieuw inrichten van beplantingen in deze gebieden en/of het inrichten van ecologische verbindingszones. Voor de werkzaamheden die appellante verricht, is veelal een aanlegvergunning vereist. Bij appellante zijn 20 personen in dienst (machinisten, uitvoerders, grondwerkers en chauffeurs). Er zijn geen hoveniers in dienst. Het materieel bestaat uit graafmachines, kranen, tractoren, een bulldozer en twee vrachtauto’s.
Bij besluit van 14 oktober 2005 heeft verweerder onder verwijzing naar een basisdocument van 4 oktober 2005 ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 19 april 2005, waarbij appellante met ingang van 1 juli 2005 is ingedeeld in sector 3. Bouwbedrijf. Voorheen was appellante ingedeeld in sector 1. Agrarisch bedrijf.
Ter beoordeling van de sectorindeling van bedrijven als dat van appellante maakt verweerder onderscheid tussen het verrichten van civieltechnische werkzaamheden en cultuurtechnische werkzaamheden. Daarbij worden criteria/richtlijnen gehanteerd, zoals vervat in het zich onder de gedingstukken bevindende schrijven van de voormalige Sociale Verzekeringsraad van 3 december 1992.
In dit schrijven is onder meer het volgende vermeld:
“1 Uitgangspunt is de aard van de werkzaamheden (primaire doelstelling).
In twijfelgevallen kan daarnaast gekeken worden naar de aard van de opdrachtgever.
2 Gebruikte definities:
- civieltechnische werkzaamheden: de aanleg van verhardingen, riolering en gebouwen e.d. waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermede samenhangende onderhoud;
- cultuurtechnische werkzaamheden: de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende grondwerkzaamheden (bovenste grondlaag) en drainage, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud;
- groen: “levend materiaal”.
3 De volgende activiteiten worden beschouwd als zijnde civieltechnische werkzaamheden en daarmee behorende tot de bouwnijverheid: grondboringen, bronbemalingen, kabels, buisleidingen, grondwerk (t.b.v. civieltechn. bestemming), wegenbouw, markeringen, sloopwerken, waterbouwkundige werken, funderingswerken en verhuur van bemand materieel voor civieltechnische activiteiten behoudens:
A. de aanleg van buisleidingen in eigen beheer voor drainage t.b.v. landbouw, bewerking van grond en zand t.b.v. een agrarische bestemming en de incidentele aanleg van duikers t.b.v. de ontsluiting van een landbouwperceel, welke als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat moeten worden;
B. het aanleggen, verbeteren of onderhouden van sportvelden en andere recreatie-objecten alsmede alle andere grondwerken t.b.v. cultuurtechnische, civieltechnische, sport-, recreatie- en andere objecten, beplantingen en groenstroken langs wegen. Hierbij is uitgangspunt dat, indien er een bouw- of aanlegvergunning vereist is, het civieltechnische werkzaamheden zijn, met uitzondering van de aanleg en het onderhoud van groen alsmede drainage en de bovenste grondlaag t.b.v. het groen, welke cultuurtechnische activiteiten zijn;
C. de te onderscheiden cultuurtechnische werkzaamheden bij inpoldering en ruilverkaveling: de ontsluiting van gronden en ruilverkaveling dienen als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat te worden indien er sprake is van daarmee samenhangende grondbewerking (ploegen, eggen, zaaien, egaliseren van de toplaag van de grond ten behoeve van de plantaardige bestemming etc.) en als civieltechnische werkzaamheden indien er sprake is van grondverwerking in de zin van landinrichting (de aanleg van wegen, watergangen en gemalen).”
Gelet op het hiervoor onder 3B gestelde, in het bijzonder het uitgangspunt dat bij een vereiste aanlegvergunning de werkzaamheden als zijnde van civieltechnische aard dienen te worden aangemerkt, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de indeling van appellante per 1 juli 2005 voor onjuist moet worden gehouden. Met betrekking tot de stelling van appellante dat de Sociale Verzekeringsraad in 1992 geen oog heeft gehad voor natuurbouw overweegt de Raad dat, nog daargelaten dat deze stelling is weersproken door verweerder, uitgangspunt is de aard van de werkzaamheden. De werkzaamheden van appellante bestaan hoofdzakelijk uit grondverzet en verschillen in zoverre niet wezenlijk van de werkzaamheden die bedrijven op het terrein van de grond-, weg- en waterbouw plegen te verrichten. Het bij haar beroepschrift gevoegde overzicht van de door appellante uitgevoerde werken wijst in hoofdzaak op het verrichten van grondwerk. Hier komt bij dat, zoals in voormeld basisdocument is aangegeven en door appellante niet is bestreden, appellante zich in de Gouden Gids onder de rubriek “grondwerken” presenteert als aannemer grond-, weg- en wegenbouw (GWW), natuurbouwkundige cultuur-technische werken en sloopwerken. Het handelsregister vermeldt: aannemersbedrijf op het gebied van grond-, water- en wegenbouw. Ook op internet presenteert appellante zich als een bedrijf dat gespecialiseerd is in grond-, wegen- en waterbouw, loon- en cultuurwerken en natuurbouwwerken. Voorts is appellante een erkend leerbedrijf SBW (Stichting Beroepsopleiding Wegenbouw) waar aankomende machinisten voor graafmachines, bulldozers, grondverzetmachines, draglines etc. worden opgeleid.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad overweegt tot slot dat hij geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2007.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D. Olthof.