Centrale Raad van Beroep, 07-06-2007, BA8303, 06-969 AW
Centrale Raad van Beroep, 07-06-2007, BA8303, 06-969 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 7 juni 2007
- Datum publicatie
- 28 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:BA8303
- Zaaknummer
- 06-969 AW
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1
Inhoudsindicatie
(Geen) proceskostenveroordeling in beroep?
Uitspraak
06/969 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2005, 04/4862 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen (hierna: college)
Datum uitspraak: 7 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.M.C. Verschuren, werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond (hierna: AOb), hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad op grond van de gedingstukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college het dienstverband van appellant per 1 augustus 2004 beëindigd. Het college heeft het bezwaar van appellant tegen dat besluit bij het bestreden besluit van 25 augustus 2004 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 20 april 2004 herroepen en bepaald dat de gemeente Amstelveen aan appellant het griffierecht vergoedt. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat voor een vergoeding van proceskosten zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat, nu haar van dergelijke kosten niet is gebleken.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen proces-kostenveroordeling heeft uitgesproken, terwijl hij in die procedure is bijgestaan door juristen van de Algemene Juridische Dienst van de AOb, die voor hem een beroepschrift hebben ingediend en hem hebben vertegenwoordigd ter zitting van de rechtbank.
4. De Raad overweegt hieromtrent het volgende.
4.1. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank voor zover hier van belang bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Daaronder worden begrepen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 25 oktober 2002, LJN AF0899 en USZ 2002, 350) wordt de rechtsbijstand die is verleend door een medewerker van een vakbond, waarbij het verlenen van rechtsbijstand mede tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde behoort en indien de leden van die organisatie contributie verschuldigd zijn, aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. In dit geval is in eerste aanleg aan voornoemde voorwaarden voldaan.
4.3. Dergelijke kosten komen ingevolge eveneens vaste jurisprudentie van de Raad voor ambtshalve toekenning van vergoeding in aanmerking (CRvB 6 februari 1996, LJN ZB5921 en AB 1996, 127, en bovengenoemde uitspraak van 25 oktober 2002).
Het college heeft, onder verwijzing naar PG Awb II, p. 487, gesteld dat uit de Memorie van Toelichting bij artikel 8:75 van de Awb blijkt dat een proceskostenveroordeling slechts mogelijk is indien een partij daarom uitdrukkelijk heeft gevraagd en dat hem niet gebleken is van een dergelijk verzoek van appellant. De Raad overweegt dienaangaande dat de oorspronkelijk voorgestelde tekst van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb luidde: “1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd op verzoek van een partij een in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. (…)”. Nadien is in de Memorie van Antwoord II overwogen: “Bij nader inzien achten wij het wenselijk dat de administratieve rechter over de bevoegdheid komt te beschikken om niet slechts op verzoek maar ook ambtshalve een kostenveroordeling uit te spreken. De woorden ‘op verzoek van een partij’ worden daarom thans geschrapt” (PG Awb II, p. 490). Dit heeft ertoe geleid dat de tekst van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb deze woorden niet meer bevatte bij invoering van die wet. Evenmin bevat het thans van toepassing zijnde artikel 8:75, eerste lid, van de Awb deze woorden. Op grond van het vorenstaande is de Raad in lijn met zijn vaste jurisprudentie van oordeel dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van appellant in beroep.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten worden vernietigd. Met toepassing van artikel 24 van de Beroepswet zal de Raad het college veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,-.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding om het college tevens te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De Raad acht het gewicht van deze zaak zeer licht, zodat deze kosten op grond van de bijlage bij het Bpb worden vastgesteld op een bedrag van € 80,50 wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 724,50, te betalen door de gemeente Amstelveen;
Bepaalt dat de gemeente Amstelveen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 207,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
HD
04.06