Home

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:66 BC5608, 06/2975 AW en 06/4660 AW

Centrale Raad van Beroep, 28-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:66 BC5608, 06/2975 AW en 06/4660 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 februari 2008
Datum publicatie
4 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5608
Zaaknummer
06/2975 AW en 06/4660 AW

Inhoudsindicatie

Ongeschiktheidsontslag. Coördinator hield eigenmachtig potje voor van burgers ontvangen betalingen aan. Kon betrokkene te goeder trouw menen dat sprake was van legaal potje voor kleine uitgaven?

Uitspraak

06/2975 AW en 06/4660 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 april 2006, 05/217 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 28 februari 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft op 14 juni 2006 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2008. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.J.M.C.I. Janischka, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Betrokkene was werkzaam als inspecteur [inspecteur] bij het teamonderdeel [teamonderdeel] van de afdeling [afdeling] van de gemeente Almelo. Daar waren ook nog werkzaam een [coördinator/senior adviseur] en twee [adviseurs]. In het najaar van 2000 is bij het [teamonderdeel] een "potje" ingesteld, in de vorm van een blauw kaartenbakje achter een wettenbundel in een kast. In deze informele kas werd geld gedeponeerd dat door burgers contant was betaald ter voldoening van de kosten van door het bureau uitgeoefende bestuursdwang. Nadat één van die burgers, de horeca-onderneemster C., in februari 2004 van de financiële afdeling van de gemeente een betalingsherinnering had ontvangen en daartegen had geprotesteerd omdat zij de verschuldigde € 550,- reeds contant had betaald, hebben de vier medewerkers van het bureau op 8 maart 2004 een bedrag van € 550,- bijeengebracht (ieder € 130,- of € 140,-) en is dit bedrag door betrokkene alsnog in de officiële gemeentekas gestort, onder vermelding dat dit het geld van mevrouw C. betrof. Naar aanleiding hiervan zijn twee van de medewerkers, te weten betrokkene en de coördinator, geschorst. Op 10 maart 2004 zijn de vier medewerkers ten huize van de coördinator bijeengekomen om zich over de ontstane situatie te beraden. Op 11 maart 2004 heeft de coördinator vanuit zijn huis een van de adviseurs verzocht hem de gemeentelijke laptop computer die hij op zijn werk placht te gebruiken, te overhandigen. Hiervan is door die adviseur melding gemaakt bij de leidinggevende van de afdeling. Nader onderzoek heeft onder meer het bestaan van de informele kas aan het licht gebracht. Vervolgens heeft appellant het onderzoeksbureau Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies ingeschakeld, dat op 16 juli 2004 rapport heeft uitgebracht van zijn bevindingen.

1.2. Bij besluit van 30 september 2004 heeft appellant betrokkene primair met toepassing van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Almelo (hierna: CAR) de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd, onder bepaling dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair heeft appellant betrokkene met ingang van 4 oktober 2004 onder toepassing van artikel 8:6 van de CAR ontslagen op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan wegens ziekten of gebreken. Na bezwaar heeft appellant bij besluit van 13 januari 2005 (verzonden op 3 februari 2005) het ontslag uitsluitend op de subsidiaire grond gehandhaafd (hierna: bestreden besluit).

1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Tevens zijn bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskosten.

1.4. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 14 juni 2006 heeft appellant de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt door de Raad op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding betrokken.

2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

2.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting verwijt appellant betrokkene thans nog: het storten van gelden in de illegale kas, het gebruiken van gelden uit de kas voor (met het werk verband houdende) doeleinden waarvoor deze niet waren bestemd en de betrokkenheid bij het inzamelen en afstorten van het bedrag van € 550, . Deze feiten worden door betrokkene niet ontkend. De Raad kan appellant daarom volgen in zijn opvatting dat betrokkene blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor zijn functie.

2.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 23 augustus 2006, LJN AY8059 en TAR 2006, 188) is evenwel ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie, zoals bedoeld in artikel 8:6 van de CAR, in het algemeen niet mogelijk als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit uitgangspunt leidt volgens de jurisprudentie uitzondering indien de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.

2.3. De Raad is van oordeel dat deze uitzondering zich hier niet voordoet. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene zich eerder dan begin maart 2004, toen de coördinator het ontbrekende bedrag van mevrouw C. ter sprake bracht, heeft gerealiseerd dat de informele kas een illegaal karakter droeg. Dat betrokkene aanwezig was bij het instellen van de kas en bij het innen van de kosten van bestuursdwang maakt dit niet anders, nu het gebruik van het potje geschiedde op initiatief en met medeweten van de coördinator, die feitelijk gezag over de andere medewerkers uitoefende. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat betrokkene te goeder trouw meende dat het ging om een legale kas voor kleine uitgaven in verband met het werk. Bij het bijeenbrengen en afstorten van het bedrag van € 550,-, alsof het geld van mevrouw C. betrof, heeft betrokkene zich vooral laten meeslepen door zijn loyaliteit jegens de coördinator, in wie hij het vertrouwen nog niet onmiddellijk had verloren. Van belang acht de Raad voorts dat betrokkene kort na dit voorval uit eigen beweging heeft gevraagd om een gesprek met de gemeentesecretaris teneinde zijn verhaal te doen. Hij heeft in dat gesprek op 29 maart 2004 schoon schip willen maken en volledige openheid gegeven over de informele kas en de bijeenkomst op 10 maart 2004 bij de coördinator thuis. Tevens heeft hij ruiterlijk opgebiecht dat hij later nog een bezoek heeft gebracht aan één van de adviseurs en deze heeft aangespoord niets over de kas te vertellen. Deze openheid naar de gemeentesecretaris en het feit dat hij hiertoe zelf het initiatief heeft genomen, getuigen van een zodanige mentaliteit van betrokkene, dat appellant hem een kans tot verbetering

- al dan niet in een andere functie - niet had mogen onthouden.

2.4. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak - zij het op andere gronden - terecht is vernietigd zodat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het primaire besluit van 30 september 2004 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is nagelaten het primaire besluit te herroepen. De Raad zal zelf voorzien in de zaak en het besluit van 30 september 2004 herroepen. Voor het overige zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

2.5. Daarmee ontvalt de grondslag aan het nieuwe besluit van 14 juni 2006, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

3. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover is nagelaten het besluit van 30 september 2004 te herroepen;

Herroept het besluit van 30 september 2004;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Vernietigt het besluit van 14 juni 2006;

Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Almelo;

Bepaalt dat van de gemeente Almelo een griffierecht van € 422,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en J.H. van Kreveld als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2008.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) M.R.S. Bacon.

HD

25.02.