Home

Centrale Raad van Beroep, 11-12-2008, BG9699, 07-5472 MAW

Centrale Raad van Beroep, 11-12-2008, BG9699, 07-5472 MAW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 december 2008
Datum publicatie
14 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG9699
Zaaknummer
07-5472 MAW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om bevordering in verband met eerdere afspraken met appellant. Weigering om terug te komen van.

Uitspraak

07/5472 MAW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 augustus 2007, 06/9813 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Commandant Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)

Datum uitspraak: 11 december 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De commandant heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema-Westerhof, werkzaam bij het ministerie van Defensie.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is als sergeant van de technische dienst elekrotechniek (hierna: TDE) in dienst bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd van de Koninklijke marine. Vanaf 31 augustus 2004 vervulde appellant, die wegens persoonlijke omstandigheden in Den Helder werkzaam wilde zijn, tijdelijk, op basis van een trainingsarbeidsplaats waaraan de rang van korporaal was verbonden, de functie van medewerker instructeur/begeleider matrozen TD (hierna: instructeur TD). Omdat de gewenste uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen voor instructeur TD uitbleef is in het voorjaar van 2005 gezocht naar een tijdelijke oplossing. Deze hield in dat appellant als instructeur TD werkzaam zou kunnen blijven met gebruikmaking van een van de drie niet gevulde arbeidsplaatsen die waren bestemd voor het zogenoemde Chiliproject: het opleiden van Chileense bemanningen voor de fregatten die de Nederlandse marine aan Chili had verkocht. Met appellant is uitdrukkelijk besproken dat hij geplaatst zou worden op een van de functies van het Chiliproject, maar dat hij feitelijk de functie van instructeur TD zou blijven vervullen. Een beschrijving van laatstbedoelde functie, die zich op het rangsniveau van sergeant bevindt, is hem daarbij uitgereikt.

1.2. Ter uitvoering van deze afspraak is appellant bij besluit van 26 mei 2005, per 11 april 2005 geplaatst op de functie instructeur Sensoren-trein M-Fregatten bij de afdeling TOKM: opleiding Chilenen. Zijn rang en bezoldiging hebben geen wijziging ondergaan. Appellant heeft in dit besluit berust.

1.3. Bij verzoekenformulier van 20 februari 2006 heeft appellant verzocht om per 11 april 2005 te worden bevorderd tot sergeant-majoor (SMJR) TDE. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hem pas recentelijk was gebleken dat hij was geplaatst op een SMJR-functie.

1.4. Bij besluit van 15 maart 2006 heeft de commandant dit verzoek afgewezen om reden dat appellant de functie bij het Chiliproject niet feitelijk vervult, dat daarover uitgebreid met hem is gesproken en dat hij, mede gelet op zijn privésituatie, vooraf heeft ingestemd met de gekozen constructie.

1.5. De commandant heeft dat besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 28 augustus 2006. De commandant heeft daarbij overwogen dat het besluit van 15 maart 2006 dient te worden aangemerkt als een weigering om terug te komen van het besluit van 26 mei 2005 en dat appellant hetgeen hij thans aanvoert, eerder had kunnen aanvoeren. Voorts is overwogen dat de functie die in de plaatsingsbrief is genoemd in het PeopleSoft-systeem abusievelijk is geregistreerd met de rangsindicatie SMJR en dat is verzuimd het rangsniveau en het arbeidsplaatsnummer te wijzigen in sergeant. Ten slotte is herhaald dat appellant de functie van instructeur Sensoren-trein MF niet is gaan vervullen, zodat niet voldaan is aan de in artikel 27, vierde lid, van het Algemeen Ambtenarenreglement (AMAR) neergelegde voorwaarde, dat hij de hem toegewezen functie is gaan vervullen.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.

3.1. De Raad onderschrijft het standpunt van de commandant dat het verzoek van februari 2006 dient te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het plaatsings-besluit van 26 mei 2005, voor zover dat niet gepaard is gegaan met een bevordering per 11 april 2005 en aanpassing van de bezoldiging ingaande die datum naar de bij de toegewezen functie behorende rang. De Raad merkt daarbij op dat het besluit in zoverre betrekking heeft op een duuraanspraak.

3.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 februari 2001, LJN AB0250, TAR 2001, 43) is het bij een duuraanspraak aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudende toets worden gehanteerd. Het zal immers bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst immers van minder belang dan voor het verleden. De rechtbank heeft dat onderscheid ten onrechte niet gemaakt.

3.3. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet kan worden beschouwd als een nieuw feit of veranderde omstandigheid dat/die de commandant aanleiding had behoren te geven appellant te bevorderen, noch voor de periode van na het verzoek, noch voor het verleden. Evenals de rechtbank wijst de Raad erop dat uitdruk-kelijk met appellant is besproken dat het om een constructie ging waarmee tegemoet kon worden gekomen aan zijn wens om als instructeur TD in Den Helder werkzaam te kunnen blijven en anderzijds aan de behoefte van de dienst om de werkdruk voor de andere instructeurs TD te verlichten. Voor appellant is het steeds volstrekt helder geweest dat de gekozen constructie voor hem niet tot bevordering zou leiden, getuige het feit dat hij ruim acht maanden heeft berust in voortzetting van zijn salarisbetaling naar de rang van sergeant.

3.4. Verder wijst de Raad er evenals de commandant op dat artikel 27, vierde lid, van het AMAR aan bevordering in de weg staat, omdat appellant de hem toegewezen functie instructeur Sensoren-trein M-Fregatten nimmer is gaan vervullen, zodat er geen datum van ingang van de functievervulling en daarmee voor bevordering als omschreven in artikel 27, vierde lid, van het AMAR is aan te wijzen. Ten slotte is van de kant van de commandant al in de bezwaarfase aangevoerd dat bij de besluitvorming over het Chiliproject de mogelijkheid was gecreëerd om de benodigde tijdelijke functies voor dat project op drie rangniveaus te kunnen toewijzen, al naar gelang de rang van degene die bij het project zou worden ingezet en dat, toen appellant ter oplossing van het tekort aan instructeurs TD tijdelijk op een functie van het Chiliproject was geplaatst, abusievelijk is nagelaten de rang van de door appellant bezette stoel in de personeelsadministratie aan te passen. De Raad houdt het er daarom voor dat als appellant de rang van de functie in het Chiliproject tijdig aan de orde had gesteld, hem was meegedeeld dat de functie hem zou worden toegewezen met de rang van sergeant en dat de plaatsing dus niet zou leiden tot bevordering.

3.5. Dat er wellicht ook andere oplossingen mogelijk waren geweest om appellant in de rang van sergeant werkzaam te laten blijven als instructeur TD leidt de Raad niet tot een ander oordeel.

Ook anderszins heeft de Raad in hetgeen is aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de commandant bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.

4. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K.J. Kraan en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 december 2008.

(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.

(get.) M.J.A. Reinders.

HD