Centrale Raad van Beroep, 04-05-2009, BI4140, 08-1617 WWB
Centrale Raad van Beroep, 04-05-2009, BI4140, 08-1617 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 mei 2009
- Datum publicatie
- 19 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BI4140
- Zaaknummer
- 08-1617 WWB
Inhoudsindicatie
Terugvordering bijstandsuitkering. Niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Detentie. Besluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aan appellant bekend gemaakt. Bezwaartermijn van zes weken nadien alsnog aanvangen op de dag waarop degene tot wie het besluit is gericht van dat besluit kennis heeft gekregen doordat hij in het bezit is gesteld van het besluit of van een afschrift daarvan. In dit geval is bezwaartermijn ruimschoots overschreden.
Uitspraak
08/1617 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 februari 2008, 07/1596 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (hierna: het College)
Datum uitspraak: 4 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Voor appellant is verschenen mr. Schröder. Het College heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet.
1.2. Bij besluit van 23 september 2003 (kenmerk 35951), verzonden aan het bij het College bekende - in de GBA vermelde - woonadres van appellant, heeft het College de over de periode van 9 april 1999 tot en met 25 november 2002 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 37.772,74 bruto en € 416,41 netto van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij brief van 29 november 2006 heeft mr. Schröder namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 september 2003. Daarbij is aangevoerd dat appellant gedurende de periode van november 2002 tot november 2003 - dus ook ten tijde van de verzending van het besluit van 23 september 2003 - gedetineerd was, dat het College daarvan op de hoogte was doch het besluit niet naar het detentie-adres heeft gezonden, en dat appellant pas op 19 oktober 2006 van het besluit kennis heeft genomen.
1.4. Bij besluit van 28 maart 2007 heeft het College het tegen het besluit van 23 september 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 maart 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het College het besluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aan appellant bekend heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld - samengevat - dat appellant kort na de afloop van zijn detentie van het besluit van 23 september 2003 op de hoogte is geraakt en dat hij vervolgens niet tijdig tegen dat besluit bezwaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het College het bezwaar van appellant derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de voor dit geding van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Gelet op de aangevallen uitspraak, waartegen het College geen rechtsmiddel heeft aangewend, staat in rechte vast dat het besluit van 23 september 2003 niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aan appellant bekend is gemaakt, zodat de bezwaartermijn niet op 24 september 2003 is aangevangen. Volgens vaste rechtspraak kan de bezwaartermijn van zes weken nadien alsnog aanvangen op de dag waarop degene tot wie het besluit is gericht van dat besluit kennis heeft gekregen doordat hij in het bezit is gesteld van het besluit of van een afschrift daarvan.
4.3. Tegen de achtergrond van 4.2 kan de Raad zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad kent daarbij zwaarwegende betekenis toe aan het zich bij de gedingstukken bevindende afschrift van een brief van appellant, bij de gemeente Ede binnengekomen op 23 januari 2004, waarin wordt verzocht om herziening van het besluit van 23 september 2003. Daarbij is het in 1.2 genoemde kenmerk (35951) vermeld. In die brief wordt bovendien verwezen naar de door het College in zijn brief vermelde periode van terugvordering en naar een ten aanzien van appellant door de strafrechter in hoger beroep gegeven vonnis op grond waarvan volgens de opsteller van de brief de terugvorderingsperiode sterk bekort zou moeten worden. Het College heeft appellant bij brief van 22 januari 2004 een ontvangstbevestiging van het herzieningsverzoek gezonden. Appellant heeft ontkend dat hij dit herzieningsverzoek heeft gedaan, maar gelet op de hiervoor vermelde inhoud van deze brief acht de Raad dat ongeloofwaardig.
4.4. De rechtbank heeft voorts terecht mede betekenis gehecht aan de aanvraag om bijstand die appellant op 10 december 2003 heeft gedaan. Gelet op de door de rechtbank met betrekking tot die aanvraag geschetste omstandigheden, neemt ook de Raad aan dat appellant toen op de hoogte was van het besluit waarbij van hem een bedrag van in totaal € 38.189,15 werd teruggevorderd.
4.5. De Raad gaat er dan ook van uit dat appellant in december 2003 dan wel (in ieder geval) op 23 januari 2004 van het besluit van 23 september 2003 kennis heeft gekregen op de in onderdeel 4.2 van deze uitspraak bedoelde wijze. Nu appellant pas in 2006 tegen het besluit van 23 september 2003 bezwaar heeft gemaakt, staat vast dat appellant de bezwaartermijn ruimschoots heeft overschreden. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen redenen om te oordelen dat het College de niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten laten op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat appellant in verzuim is geweest.
4.6. Al hetgeen appellant in hoger beroep verder heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) B.E. Giesen.
RB