Centrale Raad van Beroep, 29-10-2009, BK3342, 08-1015 AOW
Centrale Raad van Beroep, 29-10-2009, BK3342, 08-1015 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2009
- Datum publicatie
- 16 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BK3342
- Zaaknummer
- 08-1015 AOW
Inhoudsindicatie
Afwijzing schadevergoeding. Geen overschrijding redelijke termijn. Het verzoek tot schadevergoeding betreft de door appellant geleden schade in de procedure over de korting op zijn AOW. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat bij de beoordeling van dit verzoek de procedure in aanmerking moet worden genomen. In lijn met de uitspraak van 24 juni 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BI9696) is de Raad van oordeel dat sprake is van twee te onderscheiden procedures en dat per procedure afzonderlijk dient te worden beoordeeld of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant in de eerste procedure totdat die procedure is geëindigd, zijn nog geen vier jaar verlopen.
Uitspraak
08/1015 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 februari 2008, 07/1064 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 12 juni 2003 heeft de Svb met ingang van december 2002 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een korting van 4%. Bij besluit op bezwaar van 26 september 2003 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2003 ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens beroep en hoger beroep ingesteld. Hangende het geding in hoger beroep heeft de Svb naar aanleiding van vragen van de Raad bij brief van 18 december 2006 medegedeeld het besluit op bezwaar van 26 september 2003 niet langer te handhaven en voornemens te zijn aan appellant een volledig ouderdomspensioen toe te kennen. Bij nader besluit op bezwaar van 10 januari 2007 heeft de Svb alsnog aan appellant met ingang van december 2002 een volledig ouderdomspensioen toegekend. Bij brief van 1 februari 2007 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
1.3. Inmiddels had appellant de Svb op 2 januari 2007 onder meer verzocht aan hem schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn - bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) - in de bestuurlijke fase. Bij besluit van 9 maart 2007 heeft de Svb dit verzoek van appellant afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 6 juli 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat de Svb binnen de wettelijke termijn tot besluitvorming is overgegaan.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de Svb artikel 6 van het EVRM heeft geschonden. Volgens appellant dient daarbij te worden uitgegaan van de totale behandelingsduur van de procedure over de korting op de AOW vermeerderd met de duur van de onderhavige procedure.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met betrekking tot het verzoek tot vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn overweegt de Raad dat, zoals hij heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009), de redelijke termijn in een procedure als deze in beginsel niet is overschreden als de procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De Raad ziet geen aanleiding in het onderhavige geval van een kortere termijn uit te gaan.
4.3. Het verzoek tot schadevergoeding betreft de door appellant geleden schade in de procedure over de korting op zijn AOW. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat bij de beoordeling van dit verzoek de onderhavige procedure in aanmerking moet worden genomen. In lijn met de uitspraak van 24 juni 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BI9696) is de Raad van oordeel dat sprake is van twee te onderscheiden procedures en dat per procedure afzonderlijk dient te worden beoordeeld of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
4.4. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant in de eerste procedure totdat die procedure is geëindigd, zijn nog geen vier jaar verlopen. Van een overschrijding van de redelijke termijn is derhalve geen sprake. De Svb heeft het verzoek om schadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IJ