Centrale Raad van Beroep, 24-02-2011, BP8049, 10-822 AW
Centrale Raad van Beroep, 24-02-2011, BP8049, 10-822 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 februari 2011
- Datum publicatie
- 18 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BP8049
- Zaaknummer
- 10-822 AW
Inhoudsindicatie
“Plaatsingsbesluit” van betrokkenen. Typering Professional tactische recherche.” Functievolger. De korpsbeheerder heeft met zijn primaire besluit beoogd om, terwijl geen sprake was van een wijziging van de feitelijke werkzaamheden van appellanten en terwijl geen sprake was van een reorganisatie van het bureau, op appellanten een nieuwe functietypering van toepassing te verklaren. Deze typering werd ontleend aan het referentiemateriaal dat gebruikt wordt bij functiewaardering van de politie en dat de korpsbeheerder heeft vastgesteld als stelsel van functie-typeringen, los van functiewaardering. Appellanten hebben de besluitvorming ook aldus opgevat en daartegen, nu zij daardoor rechtstreeks in een rechtspositioneel belang worden getroffen, bezwaar gemaakt. De korpsbeheerder heeft terecht een inhoudelijke beslissing genomen op dat bezwaar. Op de daartegen aangevoerde gronden had de rechtbank behoren te beslissen, wat zij ten onrechte niet heeft gedaan. Instandlating rechtsgevolgen.
Uitspraak
10/822 AW t/m 10/828 AW Q.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant 1], wonende te [woonplaats],
[Appellant 2], wonende te [woonplaats],
[Appellant 3], wonende te [woonplaats],
[Appellant 4], wonende te [woonplaats],
[Appellant 5], wonende te [woonplaats],
[Appellant 6], wonende te [woonplaats],
[Appellant 7], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2009, 09/438 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [naam regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 24 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellant 7 is verschenen, bijgestaan door mr. J. van Overdam. Deze medewerker van de Nederlandse Politie Bond is tevens verschenen als gemachtigde van de overige appellanten. De korpsbeheerder is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten waren binnen de politieregio [naam regio] werkzaam bij de dienst [naam dienst] als medewerker van het bureau Intern Onderzoek. Aan dit bureau is later de naam [naam bureau] gegeven. Appellanten zijn belast met opsporing binnen het werkterrein integriteit. Zij houden zich ook bezig met disciplinaire onderzoeken en doen advisering en preventie op het gebied van integriteit.
1.2. Nadat de korpsbeheerder een nieuw stelsel van functietyperingen had vastgesteld, heeft hij bij gelijkluidende, maar afzonderlijk genomen besluiten van 8 februari 2008 (hierna: primair besluit) jegens ieder van appellanten een “plaatsingsbesluit” genomen. Kern van dat besluit is dat op appellanten de functietypering Professional tactische recherche van toepassing is verklaard. Het door appellanten tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij gelijkluidende besluiten van 23 december 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De korpsbeheerder verwijst voor de motivering naar het bijgevoegde advies. Het slot daarvan luidt: “Tot slot wenst de commissie nog op te merken dat het hanteren van de term “plaatsing” in het besluit ten onrechte suggereert dat hier sprake zou zijn van plaatsing op grond van artikel 64 of 65 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp), terwijl het besluit zich richt op het van toepassing verklaren op betrokkenen van de typering Professional tactische recherche.”
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of de korpsbeheerder appellanten terecht heeft aangemerkt als een functievolger. Verder kan de rechtbank appellanten niet volgen in hun opvatting dat de rechter de functietypering op haar houdbaarheid in rechte moet toetsen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de korpsbeheerder, doordat hij in het bestreden besluit op allerlei aspecten van de typering is ingegaan en zich op het standpunt heeft gesteld dat het besluit zich richt op het van toepassing verklaren op appellanten van de typering Professional tactische recherche, appellanten enigszins op het verkeerde been heeft gezet. Daarom heeft de rechtbank, ondanks de ongegrondverklaring van de beroepen, de korpsbeheerder veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over de omvang van het geding. Zij zijn van opvatting dat de korpsbeheerder de functietypering Professional tactische recherche bij het primaire besluit voor het eerst op hen van toepassing heeft verklaard en dat (de handhaving van) die beslissing door de rechter vol moet worden getoetst. Verder zijn zij van oordeel dat voor hen niet de van toepassing verklaarde functietypering van tactisch rechercheur de juiste is, maar dat op hen van toepassing verklaard had moeten worden de functietypering Professional thematische recherche. Appellanten onderscheiden zich immers, zo is hun stelling, doordat zij bij uitsluiting belast zijn met interne bestuursrechtelijke integriteitsonderzoeken. Zij zijn daarom thematisch werkzaam, zoals ook rechercheurs op de gebieden zeden, financiën, jeugd, milieu en dergelijke dat zijn en op wie daarom de typering Professional thematische recherche van toepassing is verklaard. In het referentiemateriaal, waaraan de korpsbeheerder de functietypering ontleent, is geen sprake van een limitatieve opsomming van thema’s.
4. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
4.1. Hij acht de kritiek van appellanten op de wijze waarop de rechtbank dit geschil tussen partijen heeft benaderd, juist. Uit de onder 1.2 gedane weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden blijkt dat de korpsbeheerder met zijn primaire besluit, zoals door hem gehandhaafd en verduidelijkt in het bestreden besluit, heeft beoogd om, terwijl geen sprake was van een wijziging van de feitelijke werkzaamheden van appellanten en terwijl geen sprake was van een reorganisatie van het [naam bureau], op appellanten een nieuwe functietypering van toepassing te verklaren. Deze typering werd ontleend aan het referentiemateriaal dat gebruikt wordt bij functiewaar-dering van de politie en dat de korpsbeheerder heeft vastgesteld als stelsel van functie-typeringen, los van functiewaardering. Appellanten hebben de besluitvorming ook aldus opgevat en daartegen, nu zij daardoor rechtstreeks in een rechtspositioneel belang worden getroffen, bezwaar gemaakt. De korpsbeheerder heeft terecht een inhoudelijke beslissing genomen op dat bezwaar. Op de daartegen aangevoerde gronden had de rechtbank behoren te beslissen, wat zij ten onrechte niet heeft gedaan.
4.2. De Raad staat daarom nu voor de beantwoording van de vraag of het (gehandhaafde) besluit waarbij de korpsbeheerder op appellanten de functietypering Professional tactische recherche van toepassing heeft verklaard, in rechte houdbaar is.
4.3. Appellanten betogen dat het gebruik door de korpsbeheerder van functietyperingen die zijn opgenomen in het zogeheten referentiemateriaal Functiewaardering Nederlandse Politie, zich niet verhoudt met het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van
5 juli 1994, Stcrt. 134. Bij dat besluit is ter uitvoering van het Besluit bezoldiging politie vastgesteld welk functiewaarderingssysteem wordt gehanteerd voor het bepalen van de salarisschaal van de politieambtenaar en daartoe zijn onder meer functietyperingen vastgesteld.
De Raad ziet niet dat de korpsbeheerder in strijd handelt met het genoemde ministeriële besluit door bij de inrichting van zijn organisatie en het voeren van personeelsbeleid gebruik te maken van typeringen die ook - en zelfs in de eerste plaats - dienst doen bij het waarderen van functies. Evenmin kan de Raad tot het oordeel komen dat de korpsbeheerder door zijn aanpak misbruik van bevoegdheid maakt als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat verband wijst de Raad erop dat het volgens vaste rechtspraak (CRvB 4 mei 2005, LJN AT5547 en CRvB 21 juni 2007, LJN BA8487) een bestuursorgaan in beginsel vrij staat om zelf de inrichting van zijn organisatie te bepalen.
4.4. Deze laatste omstandigheid brengt volgens die vaste rechtspraak mee dat de rechterlijke toetsing van een in dat kader genomen besluit met terughoudendheid moet plaatsvinden.
De Raad overweegt eerst dat niet gezegd kan worden dat het van toepassing verklaren op appellanten van de typering Professional tactische recherche onhoudbaar is. Appellanten willen in aanmerking komen voor de typering van de thematisch rechercheur, maar de voor die functie gehanteerde typering is op de wezenlijke rubrieken “bestanddelen’ en “functieblokken” nagenoeg letterlijk gelijkluidend aan die van de tactisch rechercheur. Ook van de formulering van de definitie van de functie van Professional tactische recherche kan naar het oordeel van de Raad niet gezegd worden dat die niet toereikend of niet voldoende adequaat is om de functie, het samenstel van werkaamheden van appellanten, te omschrijven. Daarbij komt dat appellanten als werknaam “integriteits-onderzoeker” hebben gekregen.
4.5. Tot slot gaat het er dus om of in dit geval - niet alleen ook besloten had kunnen worden, maar - onontkoombaar besloten had moeten worden tot het van toepassing verklaren van de door appellanten gewenste typering.
De Raad is van oordeel dat het op zichzelf niet ondenkbaar is om de functie van appellanten te typeren als Professional thematische recherche. Maar zoals in het bezwaaradvies is overwogen, gaat de vergelijking met door de korpsbeheerder wel als thema aangeduide onderzoeksterreinen niet (helemaal) op. In dat advies is bijvoorbeeld gewezen op de vereiste aanwezigheid van kennis van specifieke wetgeving en kennis van bijzondere praktische elementen als het gaat om als thema aangeduide onderzoeks-terreinen. Appellanten hebben de Raad er niet van overtuigd dat het verschil op het gebied van die onderzoeksterreinen met het door hen bedoelde onderzoeksterrein van de integriteit niet zodanig is dat de korpsbeheerder niet de vrijheid zou hebben de keuze te maken, die hij gemaakt heeft. De Raad ziet dus niet dat van die keuze gezegd moet worden dat de korpsbeheerder daartoe niet in redelijkheid had kunnen besluiten dan wel, dat doende, anderszins in strijd is gekomen met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
5. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit geen doel treft. Het van toepassing verklaren op appellanten van de functietypering Professional tactische recherche houdt in rechte stand. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, treft dan ook geen doel. De Raad acht de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gedane ongegrondverklaring van het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit immers juist, zij het op grond van de bovenstaande overwegingen van de Raad. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
6. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) K. Moaddine.
HD