Centrale Raad van Beroep, 24-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1239, 10-3054 WAO
Centrale Raad van Beroep, 24-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1239, 10-3054 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 juli 2013
- Datum publicatie
- 1 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:1239
- Zaaknummer
- 10-3054 WAO
Inhoudsindicatie
De Raad is van oordeel dat appellant heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Appellant heeft in hoger beroep voldoende en inzichtelijk onderbouwd dat geen sprake is van toename van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 28 december 2005.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
10/3054 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 mei 2010, 09/1471 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats], Spanje (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 7 december 2012, LJN BY5632, heeft appellant nadere stukken ingediend.
Mr. De Roy van Zuydewijn heeft haar zienswijze daarover naar voren gebracht.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 7 december 2012 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. In zijn tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat hij - anders dan de rechtbank - geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het medisch onderzoek ontoereikend en onzorgvuldig is geweest. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat de belastbaarheid van betrokkene is overschat. Appellant heeft ten onrechte een arbeidskundige beoordeling achterwege gelaten. De Raad heeft appellant opgedragen een arbeidskundige rapportage uit te brengen inzake de geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant is opgedragen de beperkingen van betrokkene per
28 december 2005 vast te leggen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en aan de hand daarvan te beoordelen of sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts op 18 december 2012 en op 18 januari 2013 nader gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen van betrokkene per 28 december 2005 weergegeven in de FML van 17 januari 2013. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 22 januari 2013 bij functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit per 28 december 2005 berekend op 13,82%. Appellant heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toename van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene als gevolg van de claim per 28 december 2005.
Betrokkene heeft aangevoerd dat appellant op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Naar de mening van betrokkene is de vertaling van het
belastbaarheidpatroon van 14 augustus 1996 naar de FML niet geheel correct. Betrokkene heeft gesteld dat een beperking moet worden aangenomen voor werk met een hoog handelingstempo en samenwerken. Ten aanzien van de fysieke beperkingen acht betrokkene de vertaling naar de FML evenmin correct. Verder is betrokkene van mening dat de belasting in de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijdt. Hij acht zich niet in staat de geduide functies te vervullen. Betrokkene heeft gesteld dat hij geen affiniteit heeft met de functie textielmedewerker en dat hij voor de functie machinebediende opleidingsniveau 2 moet hebben.
In de rapportage van 15 april 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts nader toegelicht op welke wijze de psychische en fysieke beperkingen van betrokkene, zoals weergegeven op het scoreformulier FIS van 14 augustus 1996, zijn vertaald naar de FML. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding de FML aan te passen. In een rapportage van
16 april 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de geduide functies nader onderbouwd.
De Raad is van oordeel dat appellant heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen van betrokkene per 28 december 2005 vastgelegd in de FML van 17 januari 2013. In de rapportage van 15 april 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende toegelicht op welke wijze de beperkingen van betrokkene zijn vertaald naar de FML. Vervolgens is bezien of uit deze FML op arbeidskundige gronden een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 28 december 2005 voortvloeit, hetgeen niet het geval is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 22 januari 2013 overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen het bereik van de mogelijkheden van betrokkene liggen. In de aanvullende rapportage van 16 april 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toegelicht dat affiniteit bij de functie textielmedewerker geen vereiste is en dat betrokkene beschikt over het vereiste opleidingsniveau voor de functie machinebediende.
Appellant heeft in hoger beroep voldoende en inzichtelijk onderbouwd dat geen sprake is van toename van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 28 december 2005.
Uit hetgeen is overwogen onder 3.1 en 3.2, bezien in samenhang met de overwegingen in de tussenuitspraak, volgt dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 in stand blijven.
De gemachtigde van betrokkene heeft ter zitting op 26 oktober 2012 gewezen op de lange duur van de procedure. Zij heeft in dit kader een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft verzocht om betrokkene een schadevergoeding toe te kennen.
De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
Vanaf de ontvangst door appellant van het bezwaarschrift van betrokkene op 26 maart 2008 tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en ruim drie maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door appellant negen maanden geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 6 april 2009 tot de uitspraak op 12 mei 2010 dertien maanden geduurd en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 31 mei 2010 tot deze uitspraak drie jaar en ruim een maand geduurd.
Het heeft twee jaar en ruim zes maanden geduurd voordat de Raad na ontvangst van het hoger beroepschrift de tussenuitspraak van 7 december 2012 heeft gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de Raad een gebrek geconstateerd in het besluit van 24 februari 2009, in die zin dat appellant ten onrechte geen arbeidskundige rapportage heeft uitgebracht. De Raad heeft appellant opgedragen dit gebrek te herstellen. Op 25 januari 2013 heeft de Raad een arbeidskundige rapportage van appellant ontvangen. Vervolgens heeft de Raad binnen zes maanden na ontvangst van de mededeling van appellant van de wijze waarop het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld, uitspraak gedaan. In dit geval is als gevolg van het toepassen van een bestuurlijke lus om een gebrek te herstellen in het besluit van
24 februari 2009 de behandelingsduur verder overschreden. Aan deze vaststelling kan, mede gelet op de uitspraak van de Raad van 3 juli 2013, ECLI:NL:2013:844, het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door zowel appellant als de Raad.
Hieraan wordt de gevolgtrekking verbonden dat in deze procedure, met - voor zover nodig - verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet worden beslist omtrent het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de Raad daarbij tevens de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
De Raad ziet aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.652,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 februari 2009 in stand blijven;
- -
-
veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.652,-;
- -
-
bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder de nummers 13/3752 BESLU en 13/3753, ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) G.J. van Gendt